ECLI:NL:RBLIM:2013:5525

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
C-04-112304 - FA RK 11-1744
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.G.F. Custers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partnerbijdrage en afwijzing verzoek verlenging alimentatietermijn na 12 jaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 18 september 2013, zijn twee verzoeken aan de orde. Het eerste verzoek betreft de wijziging van de partnerbijdrage die de man aan de vrouw moet betalen. De man heeft verzocht om de partnerbijdrage, die oorspronkelijk was vastgesteld op €3.526,85 per maand, met terugwerkende kracht tot 1 november 2011 op nihil te stellen. Hij stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn slechte gezondheid na een hartinfarct en herseninfarcten, waardoor hij niet meer in staat is om te werken en geen inkomen heeft. De rechtbank oordeelt dat de man zijn verzoek tot nihilstelling van de partnerbijdrage toewijsbaar acht, omdat hij geen inkomen meer heeft en de vrouw geen behoefte meer heeft aan de bijdrage, gezien haar eigen inkomsten uit arbeid in Duitsland.

Het tweede verzoek betreft de verlenging van de alimentatietermijn van 12 jaar, die op 25 april 2013 afloopt. De vrouw verzoekt om deze termijn te verlengen tot haar 65e levensjaar, omdat zij door haar leeftijd en gezondheidsproblemen moeilijk werk kan vinden. De rechtbank oordeelt echter dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alles heeft gedaan om financieel zelfstandig te worden. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatietermijn af, omdat zij niet heeft aangetoond dat haar behoefte aan alimentatie nog verband houdt met het huwelijk en zij onvoldoende inspanningen heeft geleverd om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

Rechtbank LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummers : C/04/112304 / FA RK 11-1744 en C/04/122075 / FA RK 13-376
Beschikking van 18 september 2013 betreffende alimentatie
in de zaak met nummer C/04/112304 / FA RK 11-1744 van:
[eiser],
wonende te [adres eiser], [woonplaats eiser],
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde], [adres gedaagde],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten,
en in de zaak met nummer C/04/122075 / FA RK 13-376 van:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde], [adres gedaagde],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten.
tegen:
[eiser],
wonende te [adres eiser], [woonplaats eiser],
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
1.1.1.
in de zaak met nummer C/04/112304 / FA RK 11-1744
- de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 maart 2012 waarbij de beslissing op het
subsidiair door de man verzochte is aangehouden;
- de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 februari 2013;
- de brief zijdens de vrouw van 26 maart 2013;
- het telefaxbericht zijdens de man van 11 april 2013;
1.1.2.
in de zaak met nummer C/04/122075 / FA RK 13-376:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 28 maart 2013;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 30 mei 2013;
1.1.3.
in beide zaken:
- de telefaxberichten gedateerd 1 en 5 augustus 2013 van de advocaat van de man, met bijlagen;
- de brief met bijlagen zijdens de vrouw van 13 augustus 2013;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013 en waarbij
zijn verschenen:
- mr. R.J.H. van den Dungen, namens de man;
- de vrouw, bijgestaan door mr. W.G.A. van Hoogstraten.
- de brief zijdens de vrouw van 27 augustus 2013 met de reactie daarop van de rechtbank
van 30 augustus 2013.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1972 getrouwd en wonen sinds begin 1997 duurzaam gescheiden.
2.2.
De rechtbank Arnhem heeft op 5 april 2001 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 25 april 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Bij voornoemde uitspraak heeft de rechtbank Arnhem aan de man een uitkering tot levensonderhoud, verder te noemen partnerbijdrage, opgelegd van fl. 5.950,= per maand, zulks overeenkomstig het aan de beschikking gehechte convenant tussen partijen.
Ingevolge wettelijke indexering bedraagt die bijdrage per 1 januari 2013 EUR 3.526,85 per maand.

3.Het verzoek in de zaak met nummer C/04/112304 / FA RK 11-1744

3.1.
Bij tussenuitspraak van de rechtbank Roermond van 7 maart 2012 is het primaire verzoek van de man tot beëindiging van de partnerbijdrage met ingang van 1 november 2011, omdat de vrouw zou hebben samengewoond met een ander als waren zij gehuwd, afgewezen. Die uitspraak is bij uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van
21 februari 2013 bekrachtigd.
3.2.
In deze zaak ligt nog voor het subsidiaire verzoek van de man om de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 november 2011, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, op nihil te bepalen, althans op een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag.
3.3.
De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
Hij stelt dat de vrouw geen behoefte meer heeft aan een onderhoudsbijdrage zijnerzijds.
De vrouw dient aan te tonen welke pogingen zij heeft ondernomen om aan het werk te komen. Tevens dient de vrouw inzicht te geven in haar inkomsten.
Voorts stelt hij geen draagkracht meer te hebben tot betaling van enige onderhoudsbijdrage omdat hij geen inkomen meer heeft nu hij op medische gronden niet meer kan werken. Hij heeft in september 2011 een hartinfarct gehad en in november 2012 drie herseninfarcten.

4.Het verweer in de zaak met nummer C/04/112304 / FA RK 11-1744

4.1.
De vrouw concludeert tot afwijzing van het verzoek van de man, met veroordeling van de man in de proceskosten.
Zij heeft geen inkomsten naast de alimentatie. Zij solliciteert naar vermogen maar is nergens aangenomen. Dit heeft waarschijnlijk met haar leeftijd te maken. Op 23 september 2011 heeft de vrouw een hartinfarct gehad, waarvan zij heeft moeten revalideren. Zij heeft vernomen van de zoon van de man dat hij nog aan huis zou werken. Zij vraagt zich af of de man geen arbeidsongeschiktheidsverzekering had.

5.Het verzoek in de zaak met nummer C/04/122075 / FA RK 13-376

5.1.
De vrouw verzoekt de termijn van 12 jaar gedurende welke de man onderhoudsplichtig is en die afloopt op 25 april 2013, te verlengen tot aan de datum dat zij 65 jaar wordt.
5.2.
De vrouw stelt dat ongewijzigde handhaving van de termijn van 12 jaar niet van haar kan worden gevergd. Zij gaat er in inkomen sterk op achteruit. Zij is (bij indiening van haar verzoekschrift) 61 jaar en niet in staat geweest in de afgelopen periode werk te vinden ondanks haar vele pogingen daartoe. Voorts heeft zij op 23 september 2011 een hartinfarct gehad en beperkt haar gezondheid haar sindsdien in haar arbeidsmogelijkheden. Voorts heeft de vrouw nog de zorg voor haar zoon, geboren op [geboortedatum zoon] 1997.

6.Het verweer in de zaak met nummer C/04/122075 / FA RK 13-376

6.1.
De man stelt dat partijen al feitelijk sinds maart 1997 duurzaam gescheiden wonen. Sindsdien betaalt de man alimentatie voor de vrouw. In juli 1997 is [zoon] geboren, een buitenechtelijk kind van de vrouw. De vader van [zoon] betaalt voor hem een onderhoudsbijdrage. De vrouw ontving in juli 2008 een overwaarde uit de door haar verkochte woning van EUR 95.000,= en de vraag is wat zij met dit bedrag heeft gedaan. De man betwist dat sprake is van een ingrijpende inkomensachteruitgang aan de zijde van de vrouw. Zij heeft die stelling niet onderbouwd. Hij betwist dat zij er alles aan gedaan heeft om werk te vinden. Volgens hem heeft ze een onjuiste voorstelling van zaken gegeven door na te laten hem te informeren over het feit dat ze als verpleegkundige werkt. Hij betwist eveneens dat zij een hartinfarct heeft gehad in september 2011. Haar gezondheidssituatie sinds die datum en de zorg voor haar zoon houden voorts geen verband met haar huwelijk met de man en kunnen hem niet worden tegengeworpen. De man verzoekt de vrouw in de proceskosten te veroordelen.

7.De beoordeling

In de zaak met nummer C/04/112304 / FA RK 11-1744

7.1.
In deze zaak ligt nog voor het verzoek van de man om de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 november 2011, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, te bepalen op nihil, althans op een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag. In zijn op 4 november 2011 ingediende verzoekschrift heeft hij een draagkrachtverweer voorbehouden. Bij telefaxbericht van 11 april 2013 heeft hij alsnog te kennen gegeven dat hij een beslissing van de rechtbank wenst over de behoefte en de draagkracht van partijen.
7.2.
Grondslag van het verzoek.
De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak/het convenant niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
De man stelt dat de vrouw geen behoefte meer heeft aan een onderhoudsbijdrage zijnerzijds.
De vrouw dient aan te tonen welke pogingen zij heeft ondernomen om aan het werk te komen. Tevens dient de vrouw inzicht te geven in haar inkomsten.
Voorts stelt hij geen draagkracht meer te hebben tot betaling van enige onderhoudsbijdrage omdat hij geen inkomen meer heeft nu hij op medische gronden niet meer kan werken. Hij heeft in september 2011 een hartinfarct gehad en in november 2012 drie herseninfarcten.
Deze omstandigheid levert naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval een wijziging van omstandigheden op die een herberekening van de draagkracht van de man rechtvaardigt.
7.3.
Behoeftigheid en behoefte van de vrouw.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het voor de vrouw thans gelet op haar leeftijd moeilijk is een baan te vinden waarmee zij geheel dan wel gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Daarbij zij wel opgemerkt dat de vrouw vanaf eind 2012 een half jaar voor 28 uur per week in Duitsland heeft gewerkt, welk werk - naar de vrouw heeft gesteld - te zwaar voor haar bleek.
De overwaarde die zij ontving na de verkoop van de voorheen echtelijke woning, heeft zij, naar zij onweersproken heeft gesteld, gebruikt ter aankoop van haar huidige woning. Zij heeft geen renderend liquide vermogen.
Met bovenstaande acht de rechtbank de behoefte van de vrouw aan een partnerbijdrage voldoende aannemelijk.
7.4.
Draagkracht van de man
7.4.1.
Uit de door de man overgelegde jaarrekening over 2012 blijkt dat hij geen omzet meer heeft gehad in dat jaar en dat zijn onderneming per 31 december 2012 is gestaakt.
In 2011 is de man ziek geworden ten gevolge van een hartinfarct gevolgd door drie herseninfarcten in november 2012. De man heeft als productie B bij het telefaxbericht van
1 augustus 2013een verklaring van 13 mei 2013 van een cardioloog overgelegd, waaruit blijkt van zijn gezondheidsklachten in 2011. Hij heeft als productie C bij betreffend telefaxbericht een verklaring van 13 mei 2013 van zijn behandelend neuroloog overgelegd waaruit blijkt van de herseninfarcten in 2012 en waarin staat opgenomen dat hij nog maar matig belastbaar is en werkre-integratie zeker als psychiater voor hem op dit moment niet realistisch is.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de man geen aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De arbeidsongeschiktheidsverzekering die de man bij Movir had, gaf kennelijk recht op een uitkering tot zijn 60 jarige leeftijd. Deze leeftijd heeft de man al op 12 november 2009 bereikt.
7.4.2.
Met vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de man thans geen inkomen heeft en in redelijkheid ook niet kan verwerven. De stelling van de vrouw ter zitting dat de man volgens diens zoon aan huis zou werken, heeft zij niet nader geconcretiseerd, zodat de rechtbank die stelling passeert.
De rechtbank acht het voldoende vaststaan dat de man geen inkomsten meer heeft genoten vanaf 1 november 2011 en acht zijn verzoekt tot nihilstelling met ingang van die datum dan ook toewijsbaar.
7.4.3.
De rechtbank acht het evenwel niet redelijk de vrouw te verplichten tot terugbetaling van de door de man over de periode vanaf 1 november 2011 teveel betaalde bijdrage, nu de rechtbank veronderstelt dat de bijdrage door de vrouw is besteed voor de kosten van haar levensonderhoud. Daarop maakt de rechtbank de volgende uitzondering. De vrouw heeft inkomsten ontvangen voor arbeid in loondienst in Düsseldorf (Duitsland) in 2012 en 2013. Daarvan heeft zij de man, ten onrechte niet, dan wel niet tijdig op de hoogte gesteld. Deze inkomsten strekken in mindering op de onderhoudsbijdrage van de man. De vrouw dient de onderhoudsbijdrage dan ook in zoverre aan de man terug te betalen.
7.4.4.
De rechtbank zal hierna (7.5.) nog oordelen dat zij het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatietermijn zal afwijzen. Dit heeft tot gevolg dat de gehoudenheid van de vrouw tot terugbetaling van haar inkomsten verdiend in Düsseldorf zoals besproken in de vorige overweging (7.4.3.) zich niet verder kan uitstrekken dan tot 25 april 2013.
In de zaak met nummer C/04/122075 / FA RK 13-376
7.5.
Limitering
7.5.1.
Op grond van artikel 1:157 lid 5 BW kan de rechter, indien de beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Voor deze verlenging zijn bijzondere omstandigheden aan de zijde van de alimentatiegerechtigde nodig en deze draagt ook de stelplicht en de bewijslast ter zake. In de parlementaire geschiedenis is het uitzonderingskarakter van deze verlengingsmogelijkheid benadrukt. Of er grond voor verlenging bestaat, zal moeten worden beoordeeld in het licht van de strekking van de regeling. Daarbij zal, naast de financiële situatie waarin de alimentatiegerechtigde verkeert, onder meer van belang kunnen zijn in hoeverre haar behoefte aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk en of zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mag worden verwacht om tot financiële zelfstandigheid te geraken (HR 19 december 2008, LJN BF3928).
7.5.2.
Niet in geschil is dat het wegvallen van de alimentatie financieel zeer ingrijpend is voor de vrouw. Wel is in geschil of haar behoefte aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk en of zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mag worden verwacht om tot financiële zelfstandigheid te geraken.
7.5.3.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
Ten tijde van de echtscheiding van partijen in april 2001 was de vrouw 49 jaar oud. Partijen hebben twee geadopteerde kinderen die toen 16 en 14 jaar oud waren. Partijen woonden al sinds begin 1997 duurzaam gescheiden. De vrouw is in juli 1997 bevallen van zoon [zoon] van haar toenmalige partner, zijnde een ander dan de man.
7.5.4. De vrouw stelt dat het haar niet (is) (ge)lukt om in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. Ze is thans 62 jaar oud en heeft er alles aan gedaan om inkomen te verwerven. Zij stelt in de afgelopen vijf jaar meer dan 100 sollicitaties te hebben verricht en in september 2011 een zwaar hartinfarct te hebben gehad ten gevolge waarvan haar mogelijkheden tot het verwerven van een baan nog kleiner zijn geworden. Daar komt nog bij dat zij nog de zorg heeft voor haar minderjarige zoon.
7.5.5.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist en gesteld dat deze geen verband houden met het huwelijk en hem dus niet toegerekend kunnen worden.
7.5.6.
De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mag worden verwacht om tot financiële zelfstandigheid te geraken. Zij heeft niet gesteld en/of onderbouwd dat zij in de periode na de echtscheiding activiteiten heeft ondernomen die erop gericht waren om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij heeft daarbij ook niets gesteld over haar opleiding en werkervaring. Haar stelling dat zij al vijf jaar solliciteert en 100 sollicitatiebrieven heeft verstuurd heeft zij, desverzocht, slechts onderbouwd met veelal ongedateerde advertenties en drie afwijzingsbrieven uit 2013.
7.5.7.
Dat de mogelijkheden voor de vrouw gelet op haar leeftijd en de gezondheidsbeperkingen sinds haar hartinfarct in 2011, welke beperkingen overigens door de man worden betwist en waarvan de vrouw geen bewijs heeft bijgebracht, momenteel gering zijn, acht de rechtbank aannemelijk, ook al is gebleken dat (zij heeft verzwegen dat) zij onlangs een half jaar een parttime baan in Duitsland heeft gehad.
7.5.8.
Ter beoordeling staat echter de gehele periode na beëindiging van het huwelijk van partijen. Ten tijde van de echtscheiding in 2001 stond de leeftijd van de kinderen van partijen, 16 en 14 jaar, een baan niet (langer) in de weg. Van de vrouw had verwacht kunnen worden dat zij vanaf die tijd had getracht inkomen te verwerven. Dat heeft zij kennelijk niet gedaan vanwege de zorg voor zoon [zoon] (ten tijde van de ontbinding van het huwelijk van partijen drie jaar oud) niet zijnde de zoon van de man. Zo die omstandigheid de vrouw heeft belet in het vinden en verrichten van betaald werk, kan dit niet aan de man worden tegengeworpen. Het betreft immers niet zijn kind en de vrouw heeft niet gesteld dat de man op enige wijze verantwoordelijkheid voor dit kind, en daarmee de gevolgen die dat meebracht voor de vrouw, zou moeten dragen.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
In beide zaken
7.6.
De proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De rechtbank:
- in de zaak met nummer C/04/112304 / FA RK 11-1744:
8.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 5 april 2001 en het echtscheidingsconvenant tussen partijen van 22 november 2000/1 december 2000, waarbij ten behoeve van de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud werd opgelegd/overeengekomen, in die zin dat deze met ingang van 1 november 2011wordt bepaald op nihil;
8.2.
bepaalt dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling aan de man van de door haar van hem ontvangen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ter hoogte van het bedrag van haar netto verdiensten in Düsseldorf over het jaar 2012 en tot 25 april 2013;
8.3.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
- in de zaak met nummer C/04/122075 / FA RK 13-376:
8.5.
wijst het verzoek af;
- in beide zaken:
8.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.G.F. Custers en ter openbare civiele terechtzitting van 18 september 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
tn
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.