ECLI:NL:RBLIM:2013:5523

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
C/03/182793 / HA RK 13-85 en C/03/182800 / HA RK 13-86
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedures

In deze zaak heeft verzoeker op 22 juli 2013 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. [verweerder 1], rechter in de Rechtbank Limburg, naar aanleiding van een zitting op 2 juli 2013. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en dat hij tijdens de zitting niet de kans kreeg om zijn bezwaren te uiten. Het verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het tardief was, aangezien de feiten al eerder bekend waren. Een tweede verzoek tot wraking, ingediend op 23 juli 2013, werd afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter geen blijk had gegeven van vooringenomenheid en dat verzoeker misbruik maakte van de wrakingsprocedure door herhaaldelijk dezelfde gronden aan te voeren. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter op dezelfde gronden niet in behandeling zou worden genomen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de Rechtbank Limburg op 13 augustus 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Datum uitspraak: 13 augustus 2013
Zaaknummers / rekestnummers: C/03/182793 / HA RK 13-85
C/03/182800 / HA RK 13-86
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaken van
[verzoeker],
wonende te Maastricht (hierna verzoeker),
indiener van twee verzoeken die strekken tot wraking van:
mr.[verweerder 1], rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Bij een op 22 juli 2013 om 11.38 uur ter griffie van de rechtbank (hierna: de griffie) binnengekomen en onder zaaknummer C/03/182800 / HA RK 13-86 in behandeling genomen faxbericht heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend en medegedeeld dat hij de rechter twee keer heeft gewraakt tijdens de voortzetting van de comparitie na antwoord, gehouden op 2 juli 2013, in de zaken met procedurenummers 501650 CV EXPL 12-4695, 504103 CV EXPL 12-5091 en 505819 CV EXPL 12-5255.
Bij een op 23 juli 2013 om 16.11 uur ter griffie binnengekomen en onder zaaknummer C/03/182793 / HA RK 13-85 in behandeling genomen faxbericht met vier bijlagen heeft verzoeker een tweede verzoek tot wraking van dezelfde rechter ingediend naar aanleiding van twee op 22 juli 2013 door de griffier in opdracht van de rechter aan verzoeker verzonden brieven in de procedure met zaaknummers 504103 CV EXPL 12-5091 en 505819 CV EXPL 12-5255.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht dat hij niet in de beide verzoeken tot wraking berust en hij heeft de wrakingskamer op 29 juli 2013 een schriftelijke reactie doen toekomen waarvan een afschrift naar verzoeker is verzonden. Tevens heeft hij de wrakingskamer bericht dat hij gehoord wenst te worden.
De verzoeken tot wraking zijn gevoegd behandeld ter zitting van de wrakingskamer op
5 augustus 2013, waar verzoeker en de rechter zijn verschenen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft in de aanhef van de brief van 22 juli 2013 het verzoek aangeduid als de ‘bevestiging van het wrakingsverzoek van mr. [verweerder 2] dat op 2 juli 2013 tegen dovemansoren was gericht’. In dat verband heeft verzoeker aangevoerd dat hem tijdens de voortzetting van de comparitie op 2 juli 2013 de mond werd gesnoerd toen hij bezwaar aantekende tegen de gang van zaken ter zitting. Toen hij vervolgens de rechter wees op zijn partijdige opstelling, heeft hij de rechter gewraakt. De rechter heeft daarop gereageerd met de mededeling dat verzoeker de zaal moest verlaten en de beveiliging gewaarschuwd. Verzoeker stelt dat hij bij het verlaten van de zaal opnieuw heeft gezegd: “Ik ga u nu wraken”.
2.2
In het tweede wrakingsverzoek, ingediend bij brief van 23 juli 2013,stelt verzoeker dat hij op 22 juli 2013 twee brieven heeft ontvangen van de griffier van de rechter in de procedure met zaaknummers 504103 CV EXPL 12-5091 en 505819 CV EXPL 12-5255, inhoudende dat de zaken worden verwezen naar de rolzitting van 31 juli 2013 voor akte aan de zijde van [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure]. Tijdens de comparitie op 2 juli 2013 is door de rechter toegestaan dat [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure] nog een fax van de Raad van bestuur van [Partij 2 in bodemprocedure] mochten overleggen. Daags na afwijzing van het eerste wrakingsverzoek tegen de rechter doet hij echter brieven uitgaan waarin het [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure] is toegestaan een akte te nemen, wat volgens verzoeker meer omvat dan het enkel overleggen van het bedoelde faxbericht.

3.Standpunt van de rechter

3.1
Met betrekking tot het eerste wrakingsverzoek stelt de rechter zich op het standpunt dat dit verzoek reeds bij vonnis d.d. 18 juli 2013 van de wrakingskamer is beoordeeld. Gelet op het bepaalde in artikel 37, vierde lid en artikel 39, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) kan deze grond niet opnieuw ten grondslag worden gelegd aan een nieuw wrakingsverzoek.
Daarnaast betwist de rechter dat verzoeker hem tijdens de zitting van 2 juli 2013 heeft gewraakt. Pas bij het verlaten van de zaal heeft verzoeker een voornemen tot wraking aangekondigd, met de woorden; “Ik ga u wraken”.
3.2
In zijn reactie op het tweede wrakingsverzoek stelt de rechter primair dat dit verzoek reeds bij vonnis d.d. 18 juli 2013 van de wrakingskamer is beoordeeld. Gelet op het bepaalde in artikel 37, vierde lid en artikel 39, vierde lid, Rv verzoekt hij de wrakingskamer dit verzoek niet in behandeling te nemen.
Subsidiair brengt de rechter naar voren dat in het proces-verbaal van de zitting van 2 juli 2013 is opgenomen dat [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure] één week de tijd hebben om alsnog een fax in het geding te brengen. Bij brieven van 22 juli 2013, gericht aan de gemachtigde van [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure], mr. Van der Salm, is verwoord dat zij alsnog de akte mogen nemen. Daarbij is expliciet vermeld dat zij uitsluitend de bedoelde fax van de Raad van Bestuur van [Partij 2 in bodemprocedure] mogen overleggen. Er is aldus geen sprake van een “nieuwe” akte.
De rechter stelt voorts dat er geen sprake is van een partijdige opstelling. Het wrakingsverzoek ontbeert een deugdelijke grondslag en dient om die reden te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen – onder meer – ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 37, eerste lid, Rv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Alvorens de wrakingskamer toekomt aan de beoordeling van de vraag of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is, overweegt zij als volgt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking van 22 juli 2013.
Dit wrakingsverzoek heeft betrekking op de gang van zaken tijdens de voortzetting van de comparitie na antwoord, gehouden op 2 juli 2013. Tijdens de vorige wrakingszitting van
11 juli 2013 heeft verzoeker hier ook al aan gerefereerd. De wrakingskamer heeft in haar beslissing van 18 juli 2013 geoordeeld dat het er niet toe doet of en wanneer verzoeker de rechter tijdens de zitting van 2 juli 2013 heeft gewraakt, nu hij diezelfde dag nog een wrakingsverzoek met de gronden heeft ingediend.
In het wrakingsverzoek van 22 juli 2013 brengt verzoeker naar voren dat hij de rechter tijdens de comparitie na antwoord twee keer heeft gewraakt. De door verzoeker daartoe aangevoerde grond is in de kern genomen dezelfde als die welke hij aan het eerste wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, te weten dat de rechter ten onrechte en op onjuiste gronden [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure] heeft toegestaan een akte te nemen. Die feiten en omstandigheden waren ook al tijdens de vorige behandeling van de wrakingskamer bij verzoeker bekend.
De wrakingskamer heeft die feiten en omstandigheden reeds in het naar aanleiding van het eerste wrakingsverzoek gewezen vonnis van 18 juli 2013 in haar beoordeling betrokken maar zij heeft daarin geen aanleiding gevonden te concluderen dat de rechter vooringenomen was jegens verzoeker. Gelet hierop ziet de wrakingskamer thans aanleiding ten aanzien van dit nieuwe wrakingsverzoek toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 37, vierde lid, Rv: het verzoek wordt niet in behandeling genomen omdat het gaat om een herhaald verzoek tot wraking van dezelfde rechter op grond van dezelfde feiten en omstandigheden.
Zo dit verzoek niet steunt op dezelfde feiten en omstandigheden, en het niet een herhaling van gronden bevat, zoals in het verzoek van 2 juli 2013 verwoord, had verzoeker dit wrakingsverzoek – gelet op het bepaalde in artikel 37, eerste lid, Rv – in ieder geval direct na kennisneming van de bedoelde feiten en omstandigheden moeten indienen. Nu hij dat heeft nagelaten is het wrakingsverzoek in zoverre tardief ingediend. De wrakingskamer zal verzoeker dan ook reeds op deze grond niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek van 22 juli 2013.
4.3
Het tweede wrakingsverzoek is direct na kennisneming van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden, voortvloeiende uit de verkregen rolbeschikking, door verzoeker ingediend en is daarmee tijdig gedaan en dus ontvankelijk.
De wrakingsgrond luidt dat de rechter tijdens de comparitie na antwoord op 2 juli 2013 de wederpartijen [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure] heeft toegestaan een fax van de Raad van Bestuur van [Partij 2 in bodemprocedure] over te leggen, terwijl uit de op 22 juli 2013 verzonden brieven volgt dat de wederpartij akte mag nemen. Volgens verzoeker is een akte nemen iets anders dan een bepaalde fax overleggen.
De wrakingskamer stelt in de eerste plaats vast dat het eerste door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de rechter is afgewezen bij vonnis van 18 juli 2013 en dat daarmee de behandeling van de zaken in de stand waarin zij zich bevonden kan en moet worden voortgezet door de rechter.
Uit de inhoud van de op 22 juli 2013 aan mr. Van der Salm verstuurde brieven blijkt vervolgens dat de rechter de zaken heeft verwezen naar de rolzitting van woensdag 31juli 2013 voor akte aan de zijde van de wederpartijen [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure]. De rechter heeft daaraan laten toevoegen dat uitsluitend de bedoelde fax van de Raad van Bestuur van [Partij 2 in bodemprocedure] dient te worden overgelegd. De rechter heeft daarmee de als gevolg van het op 2 juli 2013 ingediende verzoek tot wraking geschorste behandeling van de zaken voortgezet op een wijze die geheel in overeenstemming is met hetgeen tijdens de voortgezette comparitie van 2 juli 2013 met alle partijen was besproken.
De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter door de behandeling van de zaken op die wijze voort te zetten, geen blijk heeft gegeven van enige vooringenomenheid jegens verzoeker. Evenmin kan worden gezegd dat de schijn van partijdigheid niet is vermeden. De voorgaande overwegingen leiden de wrakingskamer tot het oordeel dat het verzoek tot wraking van 23 juli 2013 betreffende de rechter dient te worden afgewezen.
Voor zover verzoeker mede aan zijn verzoek ten grondslag heeft willen leggen dat hij de rechter al had gewraakt toen deze de rolbeschikking nam, is dit verzoek op een feitelijk onjuiste veronderstelling gebaseerd, nu de wrakingskamer het eerste wrakingsverzoek op 18 juli 2013 had afgewezen en de rechter ten tijde dat hij de rolbeslissing nam, in de ochtend van 22 juli 2013, nog niet bekend kon zijn met het onderhavig wrakingsverzoek.
4.4
Artikel 39, vierde lid, Rv geeft de wrakingskamer de bevoegdheid om in geval van misbruik te bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer overweegt dat alle tot op heden door verzoeker ingediende wrakingsverzoeken zijn te herleiden tot hetgeen zich tijdens de voortzetting van de comparitie na antwoord op 2 juli 2013 heeft voorgedaan, namelijk de beslissing van de rechter om de wederpartijen [Partij 1 in lopende bodem] en [Partij 2 in bodemprocedure] toe te staan bij akte een fax van de Raad van Bestuur van [Partij 2 in bodemprocedure] over te leggen. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker, door die procesbeslissing van de rechter door het indienen van opvolgende wrakingsverzoeken steeds opnieuw ter discussie te blijven stellen, zelfs zonder de behandeling van en de beslissing op de verzoeken tot wraking af te wachten, misbruik maakt van de bevoegdheid tot wraking. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van mr.[verweerder 1] in de genoemde procedures, dat op diezelfde grond berust, niet in behandeling wordt genomen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van 22 juli 2013 van
mr. [verweerder 2];
- wijst af het verzoek tot wraking van 23 juli 2013 van mr. [verweerder 2];
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. [verweerder 2] in de onder 1 genoemde procedures, dat berust op dezelfde gronden, niet in behandeling wordt genomen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L.G. Geisel, voorzitter, en mr. F.A.G.M. Vluggen en
mr. R.A.J. van Leeuwen, leden, bijgestaan door mr. K. Mahovic, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013.