Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De beoordeling van het bewijs
4.De beslissing
1en
2tenlastegelegde feiten.
Rechtbank Limburg
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 10 september 2013, stond de verdachte terecht voor valsheid in geschrift en (poging tot) oplichting. De tenlastelegging betrof het vervalsen van brieven en het oplichten van de gemeente Maastricht in de periode van 9 juni 2006 tot en met 3 juli 2006. De verdachte, die niet aanwezig was op de laatste zitting, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.H. Slighers. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.
De rechtbank onderzocht de bewijsvoering en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de valsheid in geschrift. De rechtbank merkte op dat de enkele functie van verdachte als bestuurder van de medeverdachte niet voldoende was om te concluderen dat hij opdracht had gegeven tot het vervalsen van de brieven. De verklaringen van getuigen wezen niet op een actieve rol van de verdachte in de onderneming, en er was geen bewijs dat hij de brieven had ondertekend of feitelijk leiding had gegeven aan de verboden handelingen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte vrijgesproken moest worden van zowel valsheid in geschrift als poging tot oplichting, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat hij betrokken was bij de tenlastegelegde feiten. Dit vonnis werd uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechtbank de verdachte op de hoogte stelde van zijn recht om binnen 14 dagen in hoger beroep te gaan.