ECLI:NL:RBLIM:2013:5357

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
03/702750-10
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor valsheid in geschrift en poging tot oplichting in Maastricht

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en poging tot oplichting, heeft de rechtbank Limburg op 10 september 2013 uitspraak gedaan. De verdachte was niet verschenen op de zittingen van 29 november 2011 en 27 augustus 2013, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De tenlastelegging omvatte twee feiten: valsheid in geschrift door het vervalsen van brieven en het oplichten van de gemeente Maastricht. De officier van justitie stelde dat de verdachte de feiten had gepleegd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de valsheid van de brieven en geen opzet had.

De rechtbank heeft de zaak grondig onderzocht en vastgesteld dat de verdachte de brief van 9 juni 2006 had ondertekend, maar niet op de hoogte was van de inhoud en de implicaties ervan. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op valsheid in geschrift, aangezien de verdachte niet betrokken was bij de leiding van de onderneming en niet op de hoogte was van de financiële kwesties. De getuigenverklaringen ondersteunden de stelling van de verdachte dat hij niet wist dat de claim op het schip ongegrond was.

Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat de opzet ontbrak en dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel valsheid in geschrift als poging tot oplichting. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is een belangrijke uitspraak in het kader van strafrechtelijke aansprakelijkheid en opzet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 03/702750-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 september 2013
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsman is mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 29 november 2011 en 27 augustus 2013. De verdachte is op beide zittingen niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de raadsman hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 9 juni 2006 tot en met 3 juli 2006 samen met (een) ander(en) valsheid in geschrifte heeft gepleegd, door brieven te vervalsen of valselijk op te maken.
Feit 2:in voornoemde periode samen met (een) ander(en) de gemeente Maastricht heeft opgelicht dan wel heeft geprobeerd om de gemeente Maastricht op te lichten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de door hem in het requisitoir weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] géén retentierecht heeft op het schip “[naam schip]”. Daarom kan ook niet worden bewezen dat de brief waarin dit recht wordt geclaimd en die door verdachte is ondertekend vals is en kan ook niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en/of (poging) tot oplichting.
Mocht de rechtbank toch oordelen dat er geen retentierecht was, dan kan in ieder geval niet worden bewezen dat verdachte wist dat dit recht niet bestond. Daarom kan ook niet worden bewezen dat hij opzet had op het valselijk opmaken van de door hem ondertekende brief waarin het retentierecht werd geclaimd. Verdachte dient ook daarom te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat van oktober 2000 tot februari 2007 bij scheepswerf [naam 1] te Maastricht een schip heeft gelegen, genaamd de [naam schip]. Dit schip was eigendom van [naam 2] en werd door de eigenaar van de scheepswerf (de medeverdachte [medeverdachte 1]) gebruikt als huisvestiging voor Poolse en Roemeense medewerkers van de werf. In 2002 en 2004 heeft de gemeente Maastricht aan [naam 2] een aantal dwangsommen opgelegd wegens (o.a.) overtreding van bepaalde regels van het bestemmingsplan. In september 2005 wilde de gemeende het schip laten veilen ter inning van de verbeurde dwangsommen. [medeverdachte 1] heeft deze veiling weten tegen te houden door te stellen dat zij een retentierecht op het schip had. [medeverdachte 1] heeft dit aan de gemeente kenbaar gemaakt in een brief van 9 juni 2006 en kort daarop in nog twee andere brieven van 3 juli 2006. Uit gegevens van de kamer van koophandel blijkt dat [medeverdachte 1] van 2000 tot 2004 bestuurd werd door [bestuurder medeverdachte]. Van 2004 tot 2007 werd de BV bestuurd door [medeverdachte 2].
Bij vonnis van heden in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de rechtbank beslist dat er van een retentierecht van [medeverdachte 1] op het schip “[naam schip]” geen sprake is geweest. De brieven van 9 juni 2006 (1x) en 3 juli 2006 (2x) van [medeverdachte 1] gericht aan de gemeente Maastricht, waarin dit retentierecht wordt gepretendeerd, zijn dus valselijk opgemaakt.
Onder alle drie de brieven staat: “[verdachte] i.o. [medeverdachte 2]”. Tevens staat onder de brieven van 3 juli 2006 een paraaf en onder de brief van 9 juni 2006 een handtekening. Verdachte heeft erkend de brief van 9 juni 2006 te hebben ondertekend, de andere twee brieven zijn hem onbekend. De paraaf onder die brieven is niet van hem.
Bij zijn verhoor op 17 december 2009 heeft verdachte verklaard dat hij op verzoek van [bestuurder medeverdachte], de man achter [medeverdachte 1], naar de “[naam schip]” is gegaan omdat er problemen zouden zijn. Daar aangekomen ontmoette hij [naam 5], de secretaris van [bestuurder medeverdachte], die hem een aantal stukken overhandigde betreffende een retentierecht op de “[naam schip]”. Daarbij was de betreffende brief. Omdat [bestuurder medeverdachte] en [medeverdachte 2] niet beschikbaar waren om de brief te ondertekenen was het verzoek aan verdachte om dat te doen. Verdachte heeft dat toen gedaan, niet wetende wat de strekking van die brief was.
Op 11 april 2013 is getuige[getuige 1], een oud werkneemster van [medeverdachte 1], gehoord. Zij vertelde dat [verdachte] zich op de werf van [medeverdachte 1] bezig hield met kwesties als milieuvergunningen. De personen die het voor het zeggen hadden waren [bestuurder medeverdachte], ene [naam 3] en mw. [naam 4]. [naam 5] was de rechterhand van [bestuurder medeverdachte] en de administratie werd door de getuige verzorgd.
Op 14 december 2012 is getuige [getuige 2], ook werkzaam geweest op de werf, gehoord. Deze heeft met betrekking tot de positie van verdachte binnen [medeverdachte 1] een nagenoeg gelijkluidende verklaring afgelegd.
Uit deze getuigenverklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval dat de verdachte zich niet binnen de leiding van de onderneming bevond en evenmin betrokken was bij financiële kwesties. Daarom kan niet zonder meer gezegd worden dat het verhaal van [verdachte], dat hij de strekking van de brief niet begreep, onjuist is. En zou hij al weten dat door middel van de brief een preferente vordering op de “[naam schip]” zou worden geclaimd, dan staat daarmee nog niet vast dat hij ook wist dat die claim nergens op was gebaseerd. [verdachte] had op dergelijke kwesties immers geen zicht, althans dat blijkt in ieder geval niet uit het dossier. Tenslotte zijn de omstandigheden waaronder hem gevraagd werd de brief te ondertekenen niet zo merkwaardig dat de verdachte zich eerst zou hebben moeten overtuigen van de juistheid van de inhoud ervan, alvorens hij mocht tekenen.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat bij verdachte de opzet heeft ontbroken om valselijk de brief van 9 juni 2006 op te maken.
De vraag of verdachte de brieven van 3 juli 2006 wel heeft ondertekend kan in het midden blijven nu, indien de vraag al bevestigend beantwoord zou kunnen worden, ook dan de opzet op het valselijk opmaken van deze brieven niet bewezen zou kunnen worden om de redenen die hiervoor besproken zijn. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Feit 2
Nu niet bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte was van het feit dat er geen grondslag bestond voor het claimen van een retentierecht kan evenmin bewezen worden dat hij de gemeente Maastricht heeft opgelicht, althans dat heeft gepoogd, zoals hem onder feit 2 wordt verweten. Ook van dit feit dient verdachte te worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder
1en
2tenlastegelegde feiten;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 juni 2006 tot en met 3 juli 2006 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meerdere brief/brieven, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk, in strijd met de waarheid,
- in een brief, gedateerd 9 juni 2006, opgenomen of doen opnemen dat [medeverdachte 1]
wegens achterstallige huurgelden retentierechten (te weten een bedrag van 786.846 euro) uitoefent op een vaartuig ('de [naam schip]');
- in een brief met bijlage, gedateerd 3 juli 2006, (wederom) opgenomen of doen opnemen dat [medeverdachte 1]wegens achterstallige huurgelden retentierechten (te weten een bedrag van 789,786 euro) uitoefent op een vaartuig ('de[naam schip]');
- in een brief, gedateerd 3 juli 2006, opgenomen of doen opnemen dat [medeverdachte 1], wegens achterstallige huurgelden retentierechten (te weten een bedrag van 789.786 euro) uitoefent op een vaartuig ('de [naam schip]') en/of (vervolgens) dat dit niet de kosten betreft van het in- en uitdokken en/of dat de kosten voor het in- en uitdokken worden begroot op het ogenblik dat het schip eventueel door nieuwe eigenaars wordt opgehaald,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 juni 2006 tot en met 3 juli 2006 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de gemeente Maastricht heeft bewogen tot de afgifte van een vaartuig (te weten
'[naam schip]'), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid meermalen, in elk geval eenmaal, (in antwoord op het voornemen tot veiling/verkoop van het vaartuig voornoemd)
- ( schriftelijk) te kennen gegeven dat[medeverdachte 1] vanwege achterstallige huurgelden, retentierechten (te weten een bedrag van 786.846 euro en/of 798.786 euro) uitoefent op het betreffende vaartuig,
waardoor de gemeente voornoemd werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 juni 2006 tot en met 3 juli 2006 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de gemeente Maastricht heeft bewogen tot de afgifte van een vaartuig (te weten '[naam schip]'), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid meermalen, in elk geval eenmaal,(in antwoord op het voornemen tot veiling/verkoop van het vaartuig voornoemd)
- ( schriftelijk) te kennen gegeven dat [medeverdachte 1] vanwege achterstallige huurgelden, retentierechten (te weten een bedrag van 786.846 euro en/of 798.786 euro) uitoefent op het betreffende vaartuig,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 03/702750-10
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 10 september 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman: mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht.