Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De beoordeling van het bewijs
4.De beslissing
1en
2tenlastegelegde feiten;
Rechtbank Limburg
In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en poging tot oplichting, heeft de rechtbank Limburg op 10 september 2013 uitspraak gedaan. De verdachte was niet verschenen op de zittingen van 29 november 2011 en 27 augustus 2013, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De tenlastelegging omvatte twee feiten: valsheid in geschrift door het vervalsen van brieven en het oplichten van de gemeente Maastricht. De officier van justitie stelde dat de verdachte de feiten had gepleegd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de valsheid van de brieven en geen opzet had.
De rechtbank heeft de zaak grondig onderzocht en vastgesteld dat de verdachte de brief van 9 juni 2006 had ondertekend, maar niet op de hoogte was van de inhoud en de implicaties ervan. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op valsheid in geschrift, aangezien de verdachte niet betrokken was bij de leiding van de onderneming en niet op de hoogte was van de financiële kwesties. De getuigenverklaringen ondersteunden de stelling van de verdachte dat hij niet wist dat de claim op het schip ongegrond was.
Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat de opzet ontbrak en dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel valsheid in geschrift als poging tot oplichting. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is een belangrijke uitspraak in het kader van strafrechtelijke aansprakelijkheid en opzet.