3.3Het oordeel van de rechtbank
Aantreffen en overlijden slachtoffer
Op 20 september 2012 kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omstreeks 16.13 uur de melding om te gaan naar de [adres] te Heerlen. Aldaar zou een vrouw zijn aangetroffen die zou zijn vastgebonden en bij wie tevens iets over het hoofd was geplaatst. Omstreeks 16.17 uur betraden beide verbalisanten de woning via de openstaande garage. Bij het omhooglopen van de wenteltrap troffen zij op een vloerkleed op de overloop een persoon aan. Zij zagen en voelden dat deze persoon geen vitale levensfunctie meer had en dat bij lichte beweging van de elleboog een stijfheid van het lichaam voelbaar was. Omstreeks 16.20 uur kwamen drie ambulancemedewerkers ter plaatse.Om 16.21 uur werd door hen de dood geconstateerd.
Omstreeks 19.00 uur kwamen de forensisch onderzoekers [persoon 1] en [persoon 2] ter plaatse. Zij zagen het stoffelijk overschot van een vrouw. De vrouw lag op de vloer in de gang, op een tapijt in het verlengde van de voordeur, met haar benen richting de voordeur. De vrouw lag op haar rug. Het bovenlichaam van de vrouw was enigszins naar links gedraaid. De rechterarm lag over het bovenlichaam en de rechterhand lag op de linkerhand. De onderbenen waren gekruist. Om het hoofd van het stoffelijk overschot zat een bebloede handdoek. Deze handdoek was om het hoofd gewikkeld. Om haar handen en onderarmen was een handdoek geknoopte welke bebloed was. Ook zat er een oud, stoffen, elektrasnoer losjes om haar armen geknoopt. Haar onderbenen waren strak omwonden met gele tape en om haar benen was ook een handdoek geknoopt welke bebloed was.
Tijdens het sporenonderzoek zagen [persoon 1] en [persoon 2] dat er gele tape over de mond en geheel over het rechterneusgat en grotendeels over het linkerneusgat was geplakt. De tape zat strak op de huid en kon slechts met enige kracht verwijderd worden. De tape was dusdanig aangebracht dat de punt van de neus van het slachtoffer in een andere richting was gefixeerd.
De heer [persoon 3] en mevrouw [persoon 4] hebben het stoffelijk overschot geïdentificeerd als zijnde [slachtoffer] geboren op 18 juni 1914.
Letsels bij [slachtoffer]
Het stoffelijke overschot van [slachtoffer] is onder meer aan een radiologisch onderzoek en aan een pathologisch onderzoek onderworpen.
De radioloog, P.A.M. Hofman, constateerde dat er sprake was van een uitgebreide subarachnoïdale bloeding. De radioloog denkt op grond van zijn ervaring dat deze bloeding was ontstaan als gevolg van een aneurysmatische bloeding (scheur van een bloedvatuitstulping). Er kon echter ook sprake zijn van een posttraumatische bloeding.
De radioloog constateerde verder dat er tekenen zijn van extern inwerkend geweld op het hoofd en aangezicht, met huidletsel, zwellingen en fracturen van de rechter sinus maxilaris (kaakholte) en aan de linkerzijde van de mandibula (onderkaak). Er werden ook aanwijzingen voor compressie van de hals (strangulatie) gevonden met een fractuur van het hyoid (tongbeen) en zwelling van het platysma (spier). Ook was er een fractuur van de tweede halswervel.
In totaal waren er zeven ribfracturen en een fractuur van de linker clavicula (sleutelbeen), hetgeen verklaard kan worden door compressie van de thorax.Ten slotte werd nog een fractuur van het rechter zygoma (jukbeen) geconstateerd.
De patholoog, V. Soerdjbalie-Maikoe, constateerde dat er verspreid in het gelaat en elders aan het hoofd vele rode en roodblauwe huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen, plaatselijk met oppervlakkige huidbeschadigingen en plaatselijk met ruwrandige verscheuringen (aan de oren, aan de kin rechts en het behaarde hoofd links) waren. In relatie met het letsel aan het rechteroor, was er bloed in de rechter gehoorgang.
Aan de rechterwang was er sprake van een letsel bestaand uit vier of vijf honingraatstructuren, bestaand uit een rode rand van bloeduitstorting in de huid met een centraal bleek gebied. Aan de linkerwang waren nog 2 van dergelijke structuren te zien, hoewel die met gebruik van forensisch licht niet op honingraatstructuren leken.
Er was een uitgebreide bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid, in het bindvlies van het schedeldak, in de slaapspieren en een plaatselijke verscheuring van de schedelhuid links zijwaarts. Er was een fijne haarbreuk (ter lengte van 6,5 centimeter) in het schedeldak links zijwaarts (temporaal) met begeleidende bloeduitstorting. Er was een diffuus uitgebreide bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal), met tekenen van vochtophoping.
Verder werden er bloeduitstortingen aan de borstkas links en linkerschouder en daaronder een uitgebreide bloeduitstorting geconstateerd. Het linkersleutelbeen was overdwars gebroken met een uitgebreide bloeduitstorting in dat gebied. Er was een breuk van de ribben 1 tot en met 5 aan de linkerzijde voor/zijwaarts met begeleidende bloeduitstorting in de borstvliezen, diepe rugspieren en voorste rompwandspieren ter plekke. Verspreid over de ledematen en borstkas waren huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen, met plaatselijk oppervlakkige huidbeschadigingen en een ruwrandige scheur tussen de rechterduim en rechterwijsvinger.
Er waren verspreid over de hals en hoog aan de borstkas meerdere rode huidverkleuringen.
In de hals waren inwendig verspreid meerdere bloeduitstortingen. Er was een overdwarse breuk van het tongbeen op twee locaties en een overdwarse breuk van het linker hoorntje van het strottenhoofd.
Aan de neus(rug), aan de mond en in het slijmvlies achter in de keel, waren meerdere bloeduitstortingen met plaatselijk oppervlakkige scheurtjes. Ten slotte werd er ernstige, concentrische kransslagaderverkalking en een ontsteking in de hartspier geconstateerd.
De patholoog interpreteerde de resultaten als volgt.
Het letsel aan het hoofd, de borstkas links/linkerschouder en de ledematen en de bij radiologisch onderzoek vastgestelde breuk van de neusholte en jukbeen rechts en van de onderkaak links, zijn alle bij leven ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld, zoals stoten (bijvoorbeeld meervoudig slaan, schoppen of vallen van een hoogte met meerdere raakpunten).
De letsels aan het hoofd en de borstkas links/linkerschouder en de radiologisch vastgestelde breuken van de neusholte en jukbeen rechts en van de onderkaak links duiden erop dat de geweldsinwerking ter plekke heftig moet zijn geweest. Het letsel aan het hoofd heeft geleid tot bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen en vochtophoping in de hersenen en herseninklemming met hersenfunctiestoornissen tot gevolg.
De letsels aan de ledematen en de borstkas zouden kunnen passen bij diverse vormen van botsend mechanisch geweld, onder andere slaan, schoppen, vallen of in het kader van afweer tegen botsend geweld.
Het letsel aan de hals en hoog aan de borstkas zijn bij leven ontstaan als gevolg van inwerking van (heftig) uitwendig mechanisch (samen)drukkend, al dan niet (of in combinatie met) omsnoerend geweld, botsend geweld op de hals/borstkasregio of een combinatie van beide. Hieronder kan worden verstaan bijvoorbeeld manueel of door middel van één of meerdere malen strak omwikkelende object(en) of een combinatie daarvan.
Het letsel aan de neus(rug), aan de mond en in het slijmvlies achter in de keel is bij leven ontstaan, als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch (zoals drukkend, botsend, belemmerend) geweld op de mond/neusregio.
Ten aanzien van het intreden van de dood constateerde de patholoog het volgende.
Er zijn drie mogelijke doodsoorzaken die elk op zich dan wel in combinatie het intreden van de dood kunnen verklaren. Op de eerste plaats door verwikkelingen van inwerking van (heftig) uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd, met hersenfunctiestoornissen tot gevolg.
Op de tweede plaats verstikking door het geweld op de hals en/of door belemmering van de luchtwegen, door geweld op de mond/neusregio, al dan niet in combinatie met mechanische belemmering van de ademhaling door druk op de borstkas. Gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer] met tape aan de mond/neusregio werd aangetroffen en werd vastgebonden, kan dit een bijdrage hebben geleverd aan de bovengenoemde verstikking en tevens (een deel) van de letsels aan de mond/neusregio en de ledematen verklaren.
Op de derde plaats kan een mogelijke doodsoorzaak zijn de bij de sectie vastgestelde ernstige kransslagaderverkalking en de vastgestelde ontsteking in het hart. Deze kunnen geleid hebben tot hartritmestoornissen met de dood tot gevolg. Hartritmestoornissen zijn bij sectie echter niet aantoonbaar. De geweldsinwerkingen zijn alle bij leven doorgemaakt en het is dan ook uitgesloten dat [slachtoffer] eerst is overleden aan de verwikkelingen van een ziekelijke afwijking aan de kransslagaders en het hart en vervolgens het bovengenoemd geweld heeft doorgemaakt.
In het voorlopig sectierapport van patholoog V. Soerdjbalie-Maikoe werden de hierboven vermeldde doodsoorzaken eveneens beschreven. Hierbij werd opgemerkt dat niet kan worden uitgesloten dat een hartritmestoornis op grond van een ernstige kransslagaderverkalking en/of door samentrekken van de kransslagaders door doorgemaakte stress die doorgaans door inwerking van het geweld kan zijn opgeleverd, een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van [slachtoffer].
Aanvullende informatie aangaande het ontstaan van het letsel
Patholoog V. Soerdjbalie-Maikoe heeft op 23 juli 2013 op verzoek van de rechtbank aanvullende informatie verstrekt ter beantwoording van de vraag in hoeverre het mogelijk is dat de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels alleen of in overwegende mate door vallen zijn ontstaan en wat voor val of vallen dat dan geweest moet/moeten zijn, al dan niet afhankelijk van enige of grote hoogte of met diverse raakpunten.
De patholoog antwoordde hierop als volgt:
“Er zijn bij sectie op het lichaam van mevrouw [slachtoffer] vele, uitgebreide letsels aan het lichaam vastgesteld, welke verspreid aan het lichaam waren gelokaliseerd.
In ieder geval een deel van de letsels was opgeleverd door substantiële geweldsinwerking, gezien de benige structuren die gebroken waren. Er is op meerdere plaatsen op het lichaam raakpunt geweest met (hevige) stompe geweldsinwerking, hetgeen dus substantiële krachten vereist. Daarbij wordt gedacht aan een val van een hoogte (zoals van een gebouw, uit een vliegtuig, helikopter of anderszins), waarbij er meerdere raakpunten van verscheidene delen van het lichaam zijn geweest jegens stompe geweldsinwerking. Dus een val waarbij substantiële energetische krachten zijn ontstaan. Indien een dergelijke val is uitgesloten voor het ontstaan van de letsels, zijn ze ontstaan door (hevige) stompe geweldsinwerking zoals door meervoudig slaan kan zijn opgeleverd (al of niet met gebruik van voorwerpen).
De letsels, het complexe beeld in zijn geheel, kunnen niet zijn ontstaan door een simpele val van de trap, door (min of meer) per ongeluk met een voet op het gezicht komen, struikelen of in het kader van vastbinden of gebruik van een stroomstootwapen.
Uiteraard is niet uitgesloten dat er ook sprake is geweest van een extra component, boven de hevige geweldsinwerking welke hierboven beschreven is. Denk maar een extra component van minder hevige stompe geweldsinwerking, zoals tegen haar komen, stoten anderszins. Maar dit alleen zou het beeld niet kunnen verklaren.”
Letseldatering
Naast radiologisch en pathologisch onderzoek, werd er een onderzoek ingesteld naar de letseldatering aan het lichaam van [slachtoffer]. Er werden verschillende letsels geconstateerd, welke een patroon hadden van kort voor de dood opgelopen geweldinwerking waarbij diverse letsels iets jonger imponeerden dan andere letsels, van maximaal minuten oud tot meerdere minuten oud. De letsels hadden geen kenmerken van meer dan één uur oud of langer.
Tussenconclusie
Op grond van de bevindingen van de patholoog stelt de rechtbank vast dat de vele, bij [slachtoffer] door de patholoog en radioloog geconstateerde letsels zijn toegebracht op het moment dat [slachtoffer] nog in leven was.
Ook stelt de rechtbank op grond van de bevindingen van de patholoog vast dat er drie mogelijke doodsoorzaken zijn, te weten het (heftig) uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd, verstikking of hartritmestoornissen.
De patholoog merkt over deze drie doodsoorzaken op dat deze elk op zich dan wel in
combinatie het intreden van de dood verklaren. De raadsman heeft daarop aangevoerd dat er twijfel bestaat over de doodsoorzaak en dat niet kan worden uitgesloten dat alleen hartritmestoornissen tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid.
Voor zover de raadsman hiermee heeft willen betogen dat gelet op het bestaan van de alternatieve doodsoorzaak de dood niet als gevolg van het geweld kan worden gezien, dan faalt dit verweer.
Causaliteit tussen gedraging en gevolg dient naar vaste rechtspraak uiteindelijk te worden bepaald aan de hand van de maatstaf van de "redelijke toerekening". Indien de gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijk resultaat teweeg te brengen of het risico daarop in relevante mate heeft verhoogd, doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.
Wanneer in dit licht wordt bezien dat de geweldsinwerkingen alle bij leven zijn doorgemaakt en het dan ook uitgesloten is dat [slachtoffer] eerst is overleden aan de verwikkelingen van een ziekelijke afwijking aan de kransslagaders en het hart en vervolgens het geweld heeft doorgemaakt en wanneer dan eveneens wordt bezien dat een hartritmestoornis onder andere gevolgd kan zijn vanwege de stress die door inwerking van geweld kan zijn opgeleverd, dan staat het voor de rechtbank vast dat de dood van [slachtoffer] in redelijkheid kan worden toegerekend aan degene(n) die het geweld heeft of hebben gepleegd.
Ook al zou [slachtoffer] alleen overleden zijn aan de verkalking van de kransslagader, dan nog heeft te gelden dat de gedragingen van de geweldspleger(s) naar hun aard geschikt waren om de dood teweeg te brengen. De constateringen van de patholoog zijn wat dat betreft niet mis te verstaan.
Verklaringen [verdachte]en [medeverdachte]
[verdachte]en [medeverdachte] hebben beiden ten overstaan van de politie verklaard dat zij samen op pad waren, toen zij bij de woning van – naar later bleek – [slachtoffer] kwamen.Uit de verklaring van [verdachte]volgt dat dit op 19 september 2012 overdag was.
[verdachte]en [medeverdachte] hebben verklaard dat ze in de woning van [slachtoffer] wilden stelen.
[medeverdachte] was in het bezit van een stroomstootwapen.Op het moment dat [slachtoffer] bij de voordeur verscheen, gaf [medeverdachte] [slachtoffer] een stroomstoot met het stroomstootwapen, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val kwam.[medeverdachte] en [verdachte]betraden vervolgens de woning. De woning werd in eerste instantie door beiden doorzocht.
Voor wat betreft het voorgaande zijn de verklaringen van [verdachte]en [medeverdachte] gelijkluidend. Over hetgeen zich vervolgens in de woning van [slachtoffer] heeft afgespeeld hebben [verdachte]en [medeverdachte] op punten verschillende verklaringen afgelegd. Hun verklaringen zullen hierna dan ook afzonderlijk besproken worden.
[medeverdachte] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat [verdachte]in de woning tegen hem zei dat hij terug naar [slachtoffer] moest gaan, aangezien zij bewoog. [verdachte]was als eerste naar [slachtoffer] gaan kijken. Hij ging terug om haar vast te binden. Hij riep vervolgens [medeverdachte] om hem te helpen de handen van [slachtoffer] vast te binden en tape op haar mond te plakken. [verdachte]haalde daartoe handdoeken en een snoer, dat hij lostrok van een apparaat. [medeverdachte] heeft vervolgens geholpen met het vastbinden van de armen en benen van [slachtoffer]. [medeverdachte] plakte met tape haar mond dicht. Ook gaf hij op enig moment opnieuw een stroomstoot aan [slachtoffer], aangezien ze bleef bewegen. Er werd een handdoek op het hoofd van [slachtoffer] gelegd, omdat [slachtoffer] [medeverdachte] bleef aankijken.
Gevraagd naar het letsel bij [slachtoffer] heeft [medeverdachte] ten overstaan van de politie verklaard dat als gevolg van de eerste stroomstoot een kras op de hals van [slachtoffer] was ontstaan. Door de val na de stroomstoot bloedde [slachtoffer]. Ook liep er bloed uit de hoek van haar mond.
[verdachte]heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij tegen [medeverdachte] zei dat hij terug moest gaan naar [slachtoffer], aangezien zij geluid maakte. Hij gebood [medeverdachte] naar [slachtoffer] te gaan, zodat zij niet weg kon en geen geluid kon maken. [slachtoffer] zwaaide met armen en voeten. [medeverdachte] bond de armen en benen van [slachtoffer] vast met een handdoek en een snoer. Daarnaast plakte hij haar mond vast. Ook gebruikte hij opnieuw het stroomstootwapen op het lichaam van [slachtoffer]. Het hoofd van [slachtoffer] werd afgedekt met een handdoek. Deze handdoek heeft [verdachte]naar eigen zeggen met een voet van haar gezicht gehaald, waarbij hij toevallig op haar hoofd trapte.
Gevraagd naar het letsel bij [slachtoffer] heeft [verdachte]ten overstaan van de politie verklaard dat [slachtoffer] aan haar mond bloedde.
[verdachte]heeft ten slotte verklaard dat hij € 70,- en ringen uit de woning heeft meegenomen. De ringen werden verkocht. Het geld werd door [verdachte]en [medeverdachte] uitgegeven aan eten en wiet.
Ter zitting heeft [verdachte]nog verklaard dat na haar val ten gevolge van de eerste stroomstoot, hij niet gezien heeft dat [slachtoffer] nog is opgestaan.
Geconfronteerd met de letsels aan het lichaam van [slachtoffer] hebben [verdachte]en [medeverdachte] verklaard dat zij, buiten het toedienen van stroomstoten en het (mogelijk) raken van het hoofd van [slachtoffer], geen geweld tegen [slachtoffer] hebben gebruikt. Ook hebben zij verklaard dat zij de bindingen aan de mond, handen en voeten losser hebben gemaakt, alvorens zij de woning van [slachtoffer] verlieten. [slachtoffer] was op dat moment nog in leven, aldus [verdachte]en [medeverdachte].
Het sporenbeeld
Naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] kwam een uitgebreid forensisch sporenonderzoek op gang. Enkele bevindingen van het forensisch onderzoek werden hierboven, onder het kopje
Aantreffen en overlijden slachtoffer, reeds beschreven en enkele bevindingen zullen hierna – kort samengevat – nog besproken worden.
Door de forensisch onderzoekers werden op de handdoek om het hoofd van [slachtoffer] indrukken gezien.Bij forensisch onderzoek door de afdeling kras-, indruk- en vormsporen van het NFI, werd met behulp van folie vanaf de rechterwang van [slachtoffer] een schoenzoolspoor veiliggesteld.
In de woning aan de [adres] te Heerlen (zijnde de plaats delict) werd een bloedbeeldonderzoek uitgevoerd. Er werd gebruik gemaakt van luminol, waardoor bloedsporen zichtbaar konden worden gemaakt. In de hal werd tussen de dorpel van de voordeur en de in de vloer aanwezige deurmat een blauwe verkleuring gezien van een fragment van een schoenzoolafdruk. Ook tussen de vloermat en de in de vloer aanwezige deurmat, was een fragment van een schoenzoolafdruk zichtbaar. In de keuken werden schoenzoolafdrukken op de vloer voor de koelkast en op de vloer voor het aanrecht ter hoogte van de spoelbak aangetroffen.
Onder [verdachte]werd een paar schoenen van het merk Cruyff in beslag genomen.
Vergelijkend schoensporenonderzoek wees uit dat de hierboven genoemde indrukken op de handdoek, het schoenzoolspoor op de rechtwang van [slachtoffer] en de schoenzoolafdrukken in de woning, waarschijnlijk zijn geplaatst met de schoenen, welke onder [verdachte]in beslag werden genomen.
Er werd voorts forensisch onderzoek verricht naar de tape welke om de enkels van [slachtoffer] was aangebracht.De tape werd bemonsterd en veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Op de tape werd het DNA-profiel van een man aangetroffen. Dit DNA kwam overeen met DNA-sporen welke werden veiliggesteld in het kader van onderzoek naar andere strafbare feiten.Deze DNA-sporen bleken overeen te komen met het DNA-profiel van [medeverdachte].
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van [verdachte]en [medeverdachte] en het sporenbeeld in de woning van [slachtoffer] vast dat [verdachte]en [medeverdachte] in de woning van [slachtoffer] zijn geweest en dat dit op 19 september 2012 overdag was. Beiden verklaren dat er in de woning enig geweld jegens [slachtoffer] is gebruikt, als gevolg waarvan zij (klein) letsel heeft opgelopen.
Gelet op de letseldatering, waaruit volgt dat het bij leven opgelopen letsel niet ouder dan één uur was op het moment van overlijden, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 19 september 2012 is overleden.
De rechtbank stelt op grond van de wijze van aantreffen van [slachtoffer] vast dat zij gekneveld aan handen, voeten, mond en neus in de hal van haar woning aan de [adres] te Heerlen lag. Haar enkels waren strak omwonden met tape en de tape op haar mond en neus kon slechts met enige kracht verwijderd worden. Zowel om haar armen als om haar enkels was een handdoek geknoopt.
De verklaringen van [verdachte]en [medeverdachte] dat zij de bindingen voor hun vertrek losser hebben gemaakt zijn dus feitelijk onjuist. De rechtbank stelt dan ook vast dat zij op dit punt leugenachtig hebben verklaard.
[verdachte]en [medeverdachte] hebben verder verklaard dat zij enkel bloed aan de mond van [slachtoffer] hebben gezien. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat zij verder geen bloed hebben gezien. Zij leidt dit onder meer af uit het volgende.
Uit het sporenbeeld in de woning blijkt dat [verdachte]met bloed gezette schoenzoolafdrukken heeft achtergelaten in de hal en in de keuken. Ook op de rechterwang van [slachtoffer] en de bebloede handdoek welke om haar hoofd zat, werd een (indruk)spoor van de schoenen van [verdachte]aangetroffen. Hieruit kan niet anders worden afgelegd dan dat [verdachte]met zijn schoen/schoenen in het bloed van het slachtoffer heeft gestaan.
Ook werd er een bebloede handdoek om de enkels van [slachtoffer] aangetroffen. Er werd echter geen (bebloed) letsel aan de enkels geconstateerd. [verdachte]heeft naar eigen zeggen niet gezien dat [slachtoffer] nog is opgestaan na de eerste stroomstoot. Ook [medeverdachte] verklaart niet over het na de eerste stroomstoot nog opgestaan zijn door [slachtoffer]. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat [slachtoffer] na de val ten gevolge van de eerste stroomstoot, niet meer is opgestaan. Nu dat laatste uitsluit dat het bloed vanaf de wonden op het hoofd en/of op de armen/handen naar beneden en op de rond de enkels gebonden handdoek kan zijn gedruppeld, betekent dit dat het bloed al op de handdoek moet hebben gezeten op het moment dat deze om de enkels van [slachtoffer] werd gewikkeld. Het kan niet anders dan dat [verdachte]en [medeverdachte] dit hebben opgemerkt. Zulks geldt te meer nu [medeverdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] als gevolg van de val bloed verloor en op foto’s van de om de enkels gebonden handdoek het bloed ook duidelijk te zien is.
Ook de stelling van [verdachte]en [medeverdachte] dat zij buiten de stroomstoten en het (mogelijke) raken van het hoofd van [slachtoffer], geen geweld tegen [slachtoffer] gebruikten, is niet geloofwaardig. Sterker nog, de rechtbank oordeelt die verklaringen kennelijk leugenachtig en afgelegd met het doel om de waarheid, inhoudend dat verdergaand geweld is toegepast, te bemantelen.
Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] blijkt namelijk dat er sprake was van vele en uitgebreide letsels aan het lichaam. Deze letsels zijn verspreid over het lichaam aangetroffen. Uit aanvullende informatie van de patholoog blijkt dat het uitgesloten is dat het letsel is ontstaan enkel als gevolg van het toedienen van stroomstoten, de val van [slachtoffer] naar aanleiding van de eerste stroomstoot, en het (mogelijk) raken van het hoofd van [slachtoffer]. Er is op meerdere plaatsen op het lichaam raakpunt geweest met (hevige) stompe geweldsinwerking, hetgeen substantiële krachten vereist, aldus de patholoog. De verklaringen van [verdachte]en [medeverdachte] over het toegepaste geweld stroken dus niet met de medische gegevens. Sterker nog, die verklaringen zijn daarmee volledig in strijd.
Uit de vele en uitgebreide letsels die bij [slachtoffer] teweeg zijn gebracht, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een wijze van geweldpleging die naar uiterlijke verschijningsvorm zo uitgebreid, ernstig en heftig moet zijn geweest, dat de pleger(s) van het geweld bij het plegen van dat geweld in ieder geval de aanmerkelijke kans moet(en) hebben aanvaard dat het slachtoffer door het geweld zou komen te overlijden.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat het geweld enkel door [verdachte]en/of [medeverdachte] kan zijn toegepast, nu zij naast [slachtoffer] de enige aanwezigen in de woning waren en niet gebleken is dat een ander of anderen in de woning is of zijn geweest tussen het moment dat [verdachte]en [medeverdachte] de woning hebben verlaten en het moment dat [slachtoffer] dood werd aangetroffen.
Over de vraag wie verantwoordelijk is voor het geweld waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden, komt de rechtbank hierna te spreken.
De juridische kwalificatie
Onder feit 1 is aan verdachte tenlastegelegd een gekwalificeerde doodslag (primair) en een gekwalificeerde diefstal (subsidiair).
De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat de dood van [slachtoffer] in redelijkheid kan worden gezien als een gevolg van het toegepaste geweld.
De rechtbank heeft hierboven ook reeds vastgesteld dat de pleger(s) van het geweld, gelet op de wijze van geweldpleging, de aanmerkelijke kans moet(en) hebben aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van het geweld zou komen te overlijden.
Of [verdachte]of [medeverdachte] of beiden het geweld hebben gepleegd, is voor de rechtbank niet geheel duidelijk geworden. Zij leggen op dat punt andersluidende verklaren af. Zo zij echter al niet beiden het geweld hebben begaan, dan kan het niet anders zijn dan dat voor degene die geen geweld heeft gebruikt, het geweldsgebruik hoorbaar en zichtbaar moet zijn geweest. [medeverdachte] en [verdachte]bevonden zich immers beiden in de woning van [slachtoffer] toen haar het geweld overkwam. Daarbij komt dat zo zij al niet beiden het geweld hebben gepleegd, en dus reeds daarom als medeplegers zouden zijn aan te merken, het dan zo is dat de één zich niet gedistantieerd heeft van het geweld dat de ander heeft gebruikt. Sterker nog, mocht [verdachte]het geweld hebben gebruikt, dan is [medeverdachte] hem daarbij kennelijk behulpzaam geweest door, in ieder geval, [slachtoffer] haar enkels vast te tapen. Mocht [medeverdachte] het geweld hebben gebruikt, dan is het in zijn lezing [verdachte]geweest die [medeverdachte] geboden heeft naar [slachtoffer] toe te gaan toen deze na de eerste stroomstoot bijkwam en geluid begon te maken. [medeverdachte] moest er van [verdachte]voor zorgen dat zij, [slachtoffer], niet weg kon komen en verder geen geluid kon maken. Het is in die lezing dan [verdachte]geweest die [medeverdachte] opgedragen heeft [slachtoffer] te knevelen en de mond te snoeren. Ook in beide alternatieve lezingen oordeelt de rechtbank de rollen van beide verdachten dusdanig dat er bij het geweld van een nauwe en bewuste samenwerking, en dus van medeplegen, moet worden gesproken.
Daarbij komt ook nog dat geen van de verdachten zich op enigerlei wijze gedistantieerd heeft van het gebeuren, ingegrepen heeft of zich anderszins bekommerd heeft om het lot van het slachtoffer en daarbij komt ook nog dat [verdachte]en [medeverdachte] samen uit de woning zijn vertrokken en dat zij nadien beiden hebben gedeeld in de buit verkregen bij de diefstal in de woning van [slachtoffer].
Het geweld, resulterend in de dood van [slachtoffer], kan naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm enkel zijn bedoeld om deze diefstal te faciliteren en te maskeren. [verdachte]en [medeverdachte] wilden inbreken in de woning van [slachtoffer] en het zoeken naar waardevolle spullen werd kennelijk bemoeilijkt doordat [slachtoffer], nadat zij kennelijk in eerste instantie was uitgeschakeld als gevolg van het toedienen van de eerste stroomstoot, zich roerde. Door het gebruiken van fors geweld en het knevelen van [slachtoffer] hebben [verdachte]en [medeverdachte] ieder verzet gebroken. Zij konden op die manier de diefstal ongestoord voltooien en daarna de vlucht mogelijk maken en het gestolen goed veiligstellen.
Zo bezien hebben zij opzet op de dood van [slachtoffer] gehad, met het oogmerk om de diefstal te kunnen plegen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag bewezen.
Onder feit 2 is de inbraak in een woning aan de [adres] te Heerlen op 16 september 2012 tenlastegelegd. Hierbij werden diverse goederen weggenomen.
In de woning aan de [adres] te Heerlen, zijnde de woning van [verdachte], werd ter gelegenheid van de doorzoeking op 8 oktober 2012 een aantal van deze gestolen goederen teruggevonden. Een bij de woninginbraak gestolen GSM bleek in de periode 21 september tot en met 27 september 2012 in gebruik te zijn geweest bij [verdachte]. Een bij de woninginbraak gestolen laptop werd aangetroffen bij de buurman van [verdachte], genaamd [persoon5]. Deze verklaarde de laptop van [verdachte]ontvangen te hebben. [medeverdachte] woonde bij [verdachte]in en heeft ten overstaan van de politie verklaard vaker woninginbraken met [verdachte]te hebben gepleegd.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat [verdachte]enkele bij de woninginbraak gestolen goederen in zijn bezit had dan wel heeft gehad. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan echter niet worden vastgesteld dat deze goederen door [verdachte]zijn gestolen bij de inbraak in de woning. Bewijs dat [verdachte]de inbraak zou hebben gepleegd ontbreekt. Wellicht heeft [verdachte]deze goederen geheeld, maar dat is niet tenlastegelegd.
Ook de betrokkenheid van [medeverdachte] bij de inbraak kan niet worden vastgesteld. Uit de verklaring van [medeverdachte] over gepleegde woninginbraken met [verdachte]kan namelijk niet worden afgeleid op welke woninginbraak deze verklaring precies ziet.
De rechtbank acht feit 2 dan ook niet bewezen.