3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 3 september 2012, 5 september 2012en 11 september 2012heeft de heer [slachtoffer 1] aangifte gedaan van beschadiging en/of vernieling van de glazen toegangsdeur van zijn woning aan de [adres 1] te Kerkrade. Alle drie de keren is er tussen 01:00 en 02:00 ’s nachts vuurwerk tegen de voordeur geplakt en aangestoken. Als gevolg hiervan was de deur bedekt met kruit, dan wel ontzet, dan wel was er van sprake van rookschade. De heer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij al lange tijd klaagt bij de gemeente over geluidsoverlast van de naastgelegen discotheek de [naam 1] en dat hij sindsdien last heeft van dergelijke aanslagen. De heer [slachtoffer 1] heeft verder aangegeven dat de aanslagen steeds heftiger worden.
In de nacht van 11 op 12 september 2012 heeft de politie in burger bij de woning van de heer [slachtoffer 1] gepost. Eén van de aanwezige verbalisanten zag omstreeks 02:25 uur twee jongemannen uit de brandgang naast de discotheek komen. Zij droegen ieder een witte jerrycan en liepen daarmee naar de glazen deur van het pand aan de [adres 1]. Daar bukten zij zich en goten de inhoud van de jerrycans op de grond, direct voor de deur en tegen de deur aan. Eén van beiden hield vervolgens de beide jerrycans vast en de andere maakte vuur op de plek waar zojuist de inhoud van de jerrycans was uitgegoten. Hierop renden beide personen weg, stopten toen zij zagen dat het vuur uit was gegaan, kwamen terug en begonnen weer vuur te maken. Vervolgens renden beide personen weer de brandgang in. De verbalisant zag grote steekvlammen voor de glazen deur van het betreffende pand. Hij liep naar de glazen deur en zag een enorme rookontwikkeling in het pand en dat er voor de deur nog een blokje brandde. Het leek op een aanmaakblokje. Het brandde langdurig nadat de vloeistof was uitgebrand.
Twee andere verbalisanten, die zijn komen aanrijden nadat om assistentie van de brandweer was gevraagd, hebben verklaard dat zij - eenmaal ter plaatse - zagen dat de vlammen bij de voordeur van het pand ongeveer dertig centimeter hoog waren. Tevens zagen zij door de glazen voordeur dat er achter de voordeur hevige rookontwikkeling was in de gang van het pand. De verbalisanten zagen dat er op de 2de etage een raam werd geopend en hoorden dat een man schreeuwde dat er rook in zijn woning was en dat er nog meer rook in de gang was en dat er vier personen aanwezig waren. De man gaf aan dat hij vanwege de hevige rookontwikkeling de woning niet kon verlaten met zijn gezin.
In het pand aan [adres 1] waren die nacht zowel de heer [slachtoffer 1], als diens schoonzoon, de heer [slachtoffer 2] en de twee kinderen van de heer [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], aanwezig. De heer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij die nacht werd gewekt door het brandalarm. Hij zag dat er vanuit het trappenhuis een behoorlijke hoeveelheid rook naar binnen kwam. Hij heeft eerst zijn schoonvader wakker gemaakt en wat later, toen de brandweerlieden binnen waren, ook de kinderen.De heer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet wakker is geworden van het brandalarm. Zijn schoonzoon heeft hem gewekt. Hij kon de rook ruiken, hij zag rook in de gang in het appartement en hij wilde naar beneden gaan om te kijken. Zijn schoonzoon hield hem echter tegen en zei dat de rook te dik was en dat het te gevaarlijk was. Brandweermannen vertelden hen dat ze niet naar beneden konden en dat ze het huis moesten verlaten via het dak, wat ook is gebeurd.
Verdachte en zijn twee medeverdachten zijn korte tijd later aangehouden toen ze de [naam 1] verlieten. Medeverdachte [medeverdachte 1]en medeverdachte [medeverdachte 2]hebben verklaard dat zij samen benzine hebben uitgegoten voor de toegangsdeur van de buren en dat zij die benzine vervolgens hebben aangestoken met een simpel aanmaakblokje, waarna ze beiden terug zijn gerend naar de [naam 1]. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze niet wisten of de buren wel of niet thuis waren. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] was de kans dat de buren thuis waren fifty/fifty.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tevens verklaard dat hij op 3 en 5 september 2012 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] vuurwerk op de deur van de buren heeft geplakt en aangestoken.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 3, 5 en 11 september 2012 samen met medeverdachte [medeverdachte 1] vuurwerk op de deur van de buren heeft geplakt en aangestoken.
De verklaring van verdachte over zijn betrokkenheid.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de brandstichting en de drie eerdere vernielingen ontkend.
Wat verklaren de medeverdachten over de betrokkenheid van verdachte?
Medeverdachte [medeverdachte 1]heeft verklaard dat er van te voren (gedrieën) was afgesproken om brand te stichten bij de buren en dat er die avond met dat doel benzine was gehaald. Een en ander zou in de groepswhatsapp zijn besproken. Het idee om brand te stichten zou afkomstig zijn van medeverdachte [medeverdachte 1] zelf. Verdachte zou op de uitkijk hebben gestaan. Medeverdachte [medeverdachte 1]heeft verder verklaard dat verdachte er niet bij was toen hij en medeverdachte [medeverdachte 2] die avond in de [naam 1] de benzine uit de grote zwarte jerrycan overgoten in de twee kleine kannetjes. Maar hij zou er wel van hebben geweten, omdat ze er die avond met z’n drieën over gesproken hadden. Verdachte heeft beide medeverdachten, volgens [medeverdachte 1], met de kannetjes naar buiten zien lopen. Over verdachte heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij iemand zou zijn die de plannen maakt en er voor zorgt dat anderen moeten doen wat hij bedacht heeft. Ook bij de vernielingen die hij samen met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gepleegd zou verdachte op de uitkijk hebben gestaan. Dat was van te voren afgesproken. Verdachte stond soms in de [naam 1], soms op de oprit of aan de overkant van de straat om te kijken of er iemand aan kwam. Ook heeft verdachte een keer een foto gemaakt van de glazen voordeur nadat het vuurwerk was afgegaan.
Medeverdachte [medeverdachte 2]heeft eveneens verklaard dat er door hen drieën die avond benzine was gehaald met het doel om brand te stichten bij de buren. Verdachte zou erbij zijn geweest toen de benzine in de [naam 1] werd overgegoten, maar zelf niets hebben gedaan. In een later verhoor heeft [medeverdachte 2] echter verklaard dat verdachte er toen niet bij was. Verdachte zou het type zijn dat orders geeft en zelf niets doet. Volgens [medeverdachte 2] zegt verdachte hoe iets het beste gedaan kan worden, maar voert hij zelf niets uit. “Hij maakt je gek om het te doen.” Als [medeverdachte 2] zei dat hij het niet vertrouwde of het niet wilde, zou verdachte gezegd hebben dat het wel goed zou komen en dat er toch niks gebeurd was.
Bij de vernielingen was verdachte er ook bij volgens [medeverdachte 2]. Hij zou in ieder geval in de [naam 1] zijn geweest en er van geweten hebben.
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn ter terechtzitting als getuigen gehoord en hebben toen min of meer hetzelfde verklaard als hetgeen zij bij de politie hebben verklaard. Een belangrijk verschil met de verklaringen die zijn afgelegd bij de politie is dat ze ter terechtzitting beiden niet meer hebben verklaard dat verdachte op de avond van de brandstichting op de uitkijk heeft gestaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat, als hij op de uitkijk zou hebben gestaan, hij door de postende politie zou zijn gezien als hij ergens was gaan staan waar hij uitzicht had op de glazen voordeur van de buren. Vanuit de [naam 1] had hij dat uitzicht in ieder geval niet. Verdachte heeft ook ontkend dat hij op de uitkijk heeft gestaan.
De rechtbank stelt vast dat de beide medeverdachten hebben verklaard dat verdachte de feiten samen met hen heeft gepleegd in die zin dat verdachte van de vernielingen en de brandstichting geweten heeft, dat hij in dit verband de plannen heeft gemaakt en orders heeft uitgedeeld en dat zij hieraan uitvoering hebben gegeven. De rechtbank stelt echter ook vast dat de rol van verdachte door de beide medeverdachten niet of nauwelijks door feitelijkheden wordt ingekleurd. Het wordt niet duidelijk wat en hoe verdachte gepland heeft, hoe dat precies in zijn werk ging en welke orders hij wanneer concreet heeft uitgedeeld. Ook stelt de rechtbank vast dat de beide medeverdachten in eerste instantie hebben gezegd dat verdachte (telkens) op de uitkijk heeft gestaan, maar dat zij hierop ter terechtzitting in ieder geval voor wat betreft de brandstichting zijn teruggekomen. Dat maakt dat de rechtbank hun verklaringen wat betreft de rol van verdachte met de nodige voorzichtigheid betracht.
Wat volgt er uit de groepswhatsapp over de betrokkenheid van verdachte?
Uit het dossier blijkt dat verdachte en de beide medeverdachten gedrieën een groepswhatsapp hebben onder de naam “ de 3 Musketiers”. Hieruit blijkt dat in de nacht van 4 op 5 september 2012 er tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onder meer wordt gesproken over:
- de deur die door de vorige knal niet meer in het slot te krijgen is; (23:38 uur)
- maar ik denk dat andere mensen nu wel alert zijn op alles wat ze zien en horen;
- denk het niet, moeten gewoon slim blijven denken;
- en weg zijn voor er wat knalt;
- ja oke dat is een voordeel dan moet je het wel later doen en niet meer terug zijn in de [naam 1];
- gewoon een benzine bom bouwen of zo;
- wel zin om iets te doen off? (23:58 uur)
- Ja dat wel;
- Moet ik je oppikken?
- Nee heb fiets.
- Hoe laat kun je komen dan?
- Half uut
- Ok
- Ik kleed me aan en dan kom ik
- Maak open (00:49 uur)
- Waar ben je
- Klaar? (01:59 uur)
- Slaap lekker schatjes (03:13 uur)
Vervolgens stuurt verdachte op 5 september 2012 om 03:12 uur een foto van een glazen deur met zwarte vlekken erop, waarna er verder gewhatsappt wordt door de beide medeverdachten en verdachte:
- Wat is dat?
- De deur (verdachte)
- Kapot?
- Of alleen roetschade?
- Ziet er niet zo uit.
- Alleen roet geloof ik (verdachte)
- Naar boven een barst
- Als ik goed kijk
- Ik kijk morgen wel goed als ik langsloop (verdachte)
De volgende ochtend whatsappt verdachte in de groepswhatsapp onder meer:
- de overbuurman heeft jullie gezien (verdachte);
- Maar wat heeft de overbuurman dan gezien? Ons specifiek of gewoon 2 jongens?
- Geen idee, denk niet jullie specifiek, denk eerder twee jongens (verdachte)
Vervolgens waarschuwt verdachte de beide medeverdachten:
- Maar probeer die kleding maar niet aan te trekken als je naar de [naam 1] gaat (verdachte);
Dan worden er afspraken gemaakt over wat er gezegd gaat worden als er vragen gesteld worden:
- Voor [naam 2] was [voornaam medeverdachte 2] (=medeverdachte [medeverdachte 2]) er gisteren gewoon niet. En wij zijn ook gegaan nadat de rest is gegaan omdat we slaap voelden van de drank; (verdachte)
- Oke. Hoe laat zijn we gegaan?
- 030 (verdachte)
- Okee
Op 8 en 9 september wordt er door de beide medeverdachten en verdachte gewhatsappt over lawinepijlen, vuurwerk, boooom en knallen en whatsappt verdachte diverse malen “ ha ha ha ha”.
Vervolgens gaat het whatsappgesprek aan het eind van de middag op 9 september 2012 als volgt verder:
- Ik ga zo wel effe naar de Jan Linders nog wat vlees halen. Voorkeur… en wat leggen we bij (verdachte);
- Paar euro de man, max 5 (verdachte);
- ja, en 10 euro voor benzine (medeverdachte [medeverdachte 1]);
- wat ben je van plan (verdachte);
- ha ha idk ([medeverdachte 1]);
- (…)
- Drank halen we wel via [naam 1] (verdachte);
- Op een lege maag kan je geen kaboom (verdachte);
- Maar zonder geld is er geen benzine en ook geen kaboom (medeverdachte [medeverdachte 1]);
- Die paar euro leggen wij wel bij (verdachte);
- Ja cyn betaal voor mij (medeverdachte [medeverdachte 2]);
- 10 euro totaal is goed. Anders halen we benzine uit de auto van [naam 3]. (verdachte);
Vervolgens ontstaat er ruzie, omdat [medeverdachte 2] kennelijk niet wil:
- Jij wil wat doen, niet ik, nee jongens hier heb ik al geen zin meer in kut verwijten (medeverdachte [medeverdachte 2]);
- (…) ja en na een terrasje gaan bla bla bla helemaal niks jong en zonder benzine, geen boom, jij wil feest niet ik ([medeverdachte 2]);
- Goed jong, maakte maar een grapje laat maar ([medeverdachte 1]);
- Ja jij met je kutgrapjes. Dan weet je nu al gebeurd er straks wat bij de buren het staat zwart of wit ([medeverdachte 2]);
- Kom op jongens, geen gezeik, straks hapje eten hier en dan gaan we rotzooien. Zie jullie tussen 2000 en 2100 bij mij (verdachte);
Later die avond van de 9de wordt er verder gechatt tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]
- want neem aan dat het niks meer wordt he ([medeverdachte 2])
- Nou we kunnen de borden niet doen omdat we geen tiraps hebben (verdachte)
- Nee niet borden, Boen ([medeverdachte 2])
- Wil je nog wat gaan doen dan? (verdachte)
- We wouden buren toch ([medeverdachte 2])
- Ja hoezo, moet je [voornaam medeverdachte 1] vragen of hij nog kan (verdachte)
- Ja dacht dat we dat gingen doen ([medeverdachte 2])
- [voornaam medeverdachte 1] wist niet zeker of je dat nog wel wilde na vanmiddag (verdachte)
Vervolgens wordt er gesproken over of het morgen kan, maar dan kan [medeverdachte 2] niet omdat hij dinsdag vroeg naar school moet.
De volgende dag, de 10de september, chatten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]:
- Ga je vanavond toch mee kaboomen (verdachte) (14:14 uur)
Waarna [medeverdachte 2] in eerste instantie aangeeft dat hij naar school moet, maar later lijkt toe te geven, omdat het niet later dan 02:00 uur wordt. Dan kan hij wel. De volgende dag, de 11de, wordt er om 12:43 uur door verdachte gevraagd:
- “ “Heb je school gehaald of ben je “ziek”.
In de groepswhatsapp wordt diezelfde 10de september het volgende besproken:
- hebben we nog een leuk bommetje nodig voor straks ([medeverdachte 2]) (21:19 uur);
- Kan je wat maken (verdachte);
In de nacht van 11 naar 12 september 2012 wordt er weer verder gewhatsappt:
- Heb zin om te spelen (verdachte) (23:46 uur)
- Wat te spelen ([medeverdachte 2])
- Het kboomspel (verdachte)
- Haha hoe ([medeverdachte 2])
- Wij zijn in de [naam 1] (verdachte) (23:47 uur)
- Benzine, ghehe ([medeverdachte 1]) (23:48 uur)
- Klinkt verleidelijk ([medeverdachte 2]) (23:48 uur)
- (…)
- Hebben jullie al sjpriwt ([medeverdachte 2]) (23:52 uur)
- Nee gaan we zo halen dan ([medeverdachte 1]) (23:53 uur)
- (…)
- Heb je aanmaakblokjes thuis? ([medeverdachte 1]) ( 00:02 uur)
- Nee jong niet dat ik weet ([medeverdachte 2]) ( 00:09 uur)
- Hmmm… kut ([medeverdachte 1]) (00:10 uur)
- (…)
- (00:18 uur) foto van zwarte jerrycan naar de groepswhatsapp verstuurd door meeverdachte [medeverdachte 1].
- Ghehehe ([medeverdachte 1])
- Mwhaha ([medeverdachte 2])
- Komen er zo aan (verdachte) (00:19 uur)
- (….)
De rechtbank is van oordeel dat uit de hierboven weergegeven whatsappgesprekken, in onderling verband bezien en gelet op de hierboven weergegeven verklaringen van de aangever en medeverdachten, volgt dat de termen kaboom, het kaboomspel, lawinepijlen, vuurwerk, boooom, benzine en aanmaakblokjes betrekking hebben op het plegen van strafbare feiten bij de buren. De rechtbank hecht geen geloof aan de bewering van verdachte dat het hier zou gaan om het spelen van een computerspel.
Uit de whatsappgesprekken volgt verder dat verdachte in ieder geval vanaf 4 september 2012 weet dat zijn beide medeverdachten verantwoordelijk zijn voor het vuurwerk dat op 3 september 2012 bij de buren is afgestoken. Tevens volgt uit het feit dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 4/5 september via de groepswhatsapp afspraken maken en verdachte na de aanslag op de 5de een foto maakt van de glazen deur en deze op de groepswhatsapp plaatst, dat verdachte van tevoren op de hoogte was van het feit dat zijn medeverdachten op 5 september 2012 opnieuw vuurwerk bij de buren gingen afsteken. De volgende ochtend waarschuwt verdachte bovendien zijn medeverdachten dat een buurman hen heeft gezien, adviseert hij hen andere kleding aan te trekken (dan ze die nacht droegen) en maken ze afspraken over wat er gezegd gaat worden als er vragen worden gesteld.
Als er op 9 september 2012 door medeverdachte [medeverdachte 1] wordt geopperd om benzine te halen om kaboom te doen, dan reageert verdachte instemmend. Verdachte wil zelfs benzine uit een auto halen als er niet genoeg geld is om die te kopen. Uit de reactie van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat het hier gaat om gedoe bij de buren.
In de nacht van10/11 september 2012 wordt er weer gekaboomd, zo volgt uit het gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Verdachte is hiervan wederom tevoren op de hoogte.
Op 11/12 september 2012 wordt er vervolgens opnieuw gesproken over spelen, het kboomspel, benzine/sjpriwt halen en aanmaakblokjes en wordt er een foto van een zwarte jerrycan geplaatst. Verdachte heeft hierbij het initiatief genomen door te beginnen met de opmerking “heb zin om te spelen” en gelet op de eerdere whatsappgesprekken gaat het ook nu weer om de buren.
Medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat voor medeplegen sprake dient te zijn van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op de uitvoering van het feit. Het moet gaan om de uitvoering van een gezamenlijk opgevat voornemen. Een fysiek aandeel in de uitvoeringshandelingen is niet noodzakelijk. Er valt bij deze strafbare vorm van samenwerken ook een intellectueel aspect te onderkennen. In die gevallen waar het accent ligt op de fase van plannenmakerij, op afspraken en voorbereiding kan in sommige gevallen ook van medeplegen worden gesproken. Er moet voldoende bewijs zijn van een wilsgerichtheid op het tot stand komen van het feit, en die wilsgerichtheid moet ook betrekking hebben op de samenwerking met de andere dader(s). De medepleger moet op zijn minst voorwaardelijk opzet hebben dat de strafbare situatie zal intreden en het gedrag van de medepleger moet voor de uitvoering van het feit van wezenlijke betekenis zijn geweest.
De beide medeverdachten hebben verklaard dat verdachte betrokken was bij het maken van afspraken en dat hij degene was die alles plande en regelde waarna zij overgingen tot feitelijke uitvoering. Als de rechtbank dan kijkt naar de persoon van de verdachte en de persoon van de beide medeverdachten, dan valt op dat verdachte beduidend ouder is dan de beide medeverdachten en dat verdachte wat betreft verstandelijke en sociale vermogens beduidend beter ontwikkeld is dan de beide medeverdachten. Uit de whatsappgesprekken volgt vervolgens dat verdachte in ieder geval vanaf 4 september 2012 op de hoogte was van het plakken van vuurwerk op de deur van de buren en de plannen om met de jerrycan met benzine wederom een aanslag te plegen bij de buren. Tevens volgt uit deze gesprekken dat verdachte op geen enkele wijze heeft geprobeerd de anderen van de uitvoering van de plannen af te houden, integendeel verdachte speelde een aanmoedigende, initiërende en opzwepende rol, zonder welke de vernielingen en de brandstichting naar alle waarschijnlijkheid niet zouden zijn gepleegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de vernielingen op 5 en 11 september 2012 en de brandstichting op 12 september 2012.
De brand
De bevelvoerder van de brandweer die ter plaatse is gekomen, heeft verklaard dat hij zag dat er vanuit het portiek voor de voordeur een hevige rookontwikkeling was. De rook was donker zwart van kleur. Dit betekent dat er waarschijnlijk giftige stoffen vrijkwamen. De bevelvoerder heeft toen twee teams naar binnen gestuurd met adembescherming. Zelf bleef hij bij de voordeur met een poederblusser. Hij heeft gezien en geroken dat er in het portiek een grote hoeveelheid brandversnellende vloeistof lag. Aangezien dit een mogelijke vluchtweg was heeft hij de poederblusser leeggespoten over deze vloeistof om ontbranding te voorkomen. Door de hevige rookontwikkeling moest hij het portiek al snel verlaten, omdat hij geen adembescherming droeg en niet normaal kon functioneren. De bevelvoeder zag dat de verlichtingsarmatuur in het portiek helemaal was gesmolten door de hitte en voelde warmte naar buiten komen vanaf de glazen voorpui. Hij zag dat het glas en de deur al zwartgeblakerd waren. Het team dat naar de tweede verdieping was gegaan trof daar twee mannen, twee kinderen in bed en een hond aan. Via een klein raampje aan de achterzijde van de woning zijn deze mensen naar buiten geholpen. Vanuit dit raampje kwamen ze op een richel van ongeveer 50 centimeter breed op ongeveer vijf meter hoogte. Via deze richel hebben ze vervolgens nog een drietal meters moeten lopen naar het platte dak van het perceel op nummer 24. Daar is iedereen met behulp van een de autoladder van het dak afgehaald. De brandweerlieden die binnen waren geweest gaven later aan dat er een zeer hevige rookontwikkeling was in de gehele woning. Het was voor de bewoners niet meer mogelijk om via de trap de woning te ontvluchten. De bevelvoerder heeft tenslotte nog aangegeven dat er zonder interventie zeker slachtoffers zouden zijn gevallen. In de woning was er al een sterke roetafzetting zichtbaar en de rookmelders in de gang beneden waren helemaal gesmolten. De temperatuur in de woning is dus zeer hoog geweest. De situatie was levensbedreigend.
In het proces-verbaal sporenonderzoek is het volgende opgenomen: ”Gelet op de blaasvorming in de verf van de achterwand van het voorportaal en de smeltschade aan de intercom is het tijdens de brand in de ruimte van het voorportaal dusdanig warm geweest dat kunststof vervormd is en er gasvorming is opgetreden in de verf van de achterwand. Gelet op de roetvorming, genoemde warmteontwikkeling en het aanwezige hout in het voorportaal is de kans op ontbranding van of zelfontbranding van dit hout in het voorportaal groot geweest. Met andere woorden, de kans dat de brand zich verder zou hebben uitgebreid was groot. Gelet op de plaats van de brand (voor en in het voorportaal bij de uitgang van het pand), de beroeting van de wanden van het voorportaal ten gevolge van de rookontwikkeling, de aanwezigheid van een viertal personen waaronder twee kinderen op de tweede verdieping, is er gelet op de kans op uitbreiding van de brand, de hinder door de rook en blokkeren van een vluchtweg tijdens deze brand gevaar voor personen en goederen te duchten geweest.“
Desgevraagd heeft één van de opstellers van dit proces-verbaal nog verklaard dat hij heeft waargenomen dat er sprake was van blaasvorming op een houten ondergrond. Dit betekent dat er op dat moment brandbare gassen vrijkomen. Deze gassen kunnen indien er voldoende warmte aanwezig is ontbranden. Omdat de vergassingsfase was bereikt, kon de brand zich uitbreiden. De temperatuur is daarvoor bepalend.
Levensgevaar
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er bij de brand die door verdachte en zijn medeverdachten is gesticht levensgevaar te duchten is geweest en dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Immers, er is in de nachtelijke uren brand gesticht bij de in/uitgang van een pand waarin mensen lagen te slapen. Dan is de kans dat deze personen door een brand worden verrast en niet, of te laat, reageren zeker aanwezig. Door de plaats van de brandstichting was bovendien de enige begaanbare vluchtweg geblokkeerd. Er bestond hierdoor een reële mogelijkheid dat de mensen in het pand het leven zouden laten. Deze mogelijkheid is niet zo bijzonder dat zij niet voorzienbaar zou zijn geweest.
Opzet op de dood
In het onderhavige geval is de officier van justitie van mening dat de door de verdachte en zijn medeverdachten begane feiten niet alleen vallen onder brandstichting waarbij levensgevaar voor anderen te duchten is, maar ook onder poging tot moord.
De medeverdachten hebben midden in de nacht een grote hoeveelheid brandstof uitgegoten voor en tegen de glazen voordeur van een woning. Die brandstof kon door een kier onder de voordeur naar binnen lopen. Vervolgens hebben zij die brandstof aangestoken. Verdachten wisten dat op de tweede verdieping (oudere) mensen woonachtig waren, maar zij hebben zich er niet van vergewist of deze mensen toen al dan niet thuis waren. Tenslotte hebben de medeverdachten die brandstof met een aanmaakblokje aangestoken. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de medeverdachten, door zo te handelen, de aanmerkelijke kans hebben gecreëerd dat de mensen op die tweede verdieping het leven zouden laten.
De volgende vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is de vraag of verdachte en zijn medeverdachten zich van die aanmerkelijke kans op de dood ten tijde van de gedraging bewust zijn geweest en deze hebben aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat moet worden verondersteld dat verdachte en zijn medeverdachten als normale burgers wisten dat er bij de handelingen die zij pleegden een aanmerkelijke kans op de dood bestond.
Maar de rechtbank betwijfelt dat zowel verdachte als zijn medeverdachten de kans dat er (mogelijk) mensen zouden komen te overlijden hebben ingecalculeerd. Zij hebben met andere woorden de aanmerkelijke kans op de dood niet op de koop toe genomen. Als zij van tevoren hadden geweten welke omvang de brand en rookontwikkeling zou nemen, dan zouden ze er, zo is de stellige overtuiging van de rechtbank, niet toe zijn overgegaan om brand te stichten. Met name de handelingen die zij eerder hebben verricht, zoals ontsteken van vuurwerk dat op de voordeur was geplakt, wijst toch op een hele andere instelling dan die welke nodig is om aanslagen te plegen waarbij men bewust het verlies van mensenlevens accepteert. Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank dan ook met grove onachtzaamheid gehandeld, maar niet met opzet. Dit betekent dat de rechtbank de ten laste gelegde poging moord/doodslag niet wettig en overtuigend bewezen acht en dat de rechtbank verdachte hiervan zal vrij spreken.