3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 3 september 2012, 5 september 2012en 11 september 2012heeft de heer [slachtoffer 1] aangifte gedaan van beschadiging en/of vernieling van de glazen toegangsdeur van zijn woning aan de [adres 2] te Kerkrade. Alle drie de keren is er tussen 01:00 en 02:00 ’s nachts vuurwerk tegen de voordeur geplakt en aangestoken. Als gevolg hiervan was de deur bedekt met kruit, dan wel ontzet, dan wel was er van sprake van rookschade. De heer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij al lange tijd klaagt bij de gemeente over geluidsoverlast van de naastgelegen discotheek de [naam] en dat hij sindsdien last heeft van dergelijke aanslagen. De heer [slachtoffer 1] heeft verder aangegeven dat de aanslagen steeds heftiger worden.
In de nacht van 11 op 12 september 2012 heeft de politie in burger bij de woning van de heer [slachtoffer 1] gepost. Eén van de aanwezige verbalisanten zag omstreeks 02:25 uur twee jongemannen uit de brandgang naast de discotheek komen. Zij droegen ieder een witte jerrycan en liepen daarmee naar de glazen deur van het pand aan de [adres 2]. Daar bukten zij zich en goten de inhoud van de jerrycans op de grond, direct voor de deur op de grond en tegen de deur aan. Eén van beide hield vervolgens de beide jerrycans vast en de andere maakte vuur op de plek waar zojuist de inhoud van de jerrycans was uitgegoten. Hierop renden beide personen weg, stopten toen zij zagen dat het vuur uit was gegaan, kwamen terug en begonnen weer vuur te maken. Vervolgens renden beide personen weer de brandgang in. De verbalisant zag vervolgens grote steekvlammen voor de glazen deur van het betreffende pand. Hij liep naar de glazen deur en zag een enorme rookontwikkeling in het pand en dat er voor de deur nog een blokje brandde. Het leek op een aanmaakblokje. Het brandde langdurig nadat de vloeistof was uitgebrand.
Twee andere verbalisanten, die zijn komen aanrijden nadat om assistentie van de brandweer was gevraagd, hebben verklaard dat zij - eenmaal ter plaatse - zagen dat de vlammen bij de voordeur van het pand ongeveer dertig centimeter hoog waren. Tevens zagen zij door de glazen voordeur dat er achter de voordeur hevige rookontwikkeling was in de gang van het pand. De verbalisanten zagen dat er op de 2de etage een raam werd geopend en hoorden dat een man schreeuwde dat er rook in zijn woning was en dat er nog meer rook in de gang was en dat er vier personen aanwezig waren. De man gaf aan dat hij vanwege de hevige rookontwikkeling de woning niet kon verlaten met zijn gezin.
In het pand aan [adres 2] waren die nacht zowel de heer [slachtoffer 1], als diens schoonzoon, de heer [slachtoffer 2] en de twee kinderen van de heer [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], aanwezig. De heer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij die nacht werd gewekt door het brandalarm. Hij zag dat er vanuit het trappenhuis een behoorlijke hoeveelheid rook naar binnen kwam. Hij heeft eerst zijn schoonvader wakker gemaakt en wat later, toen de brandweerlieden binnen waren, ook de kinderen.De heer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet wakker is geworden van het brandalarm. Zijn schoonzoon heeft hem gewekt. Hij kon de rook ruiken, hij zag rook in de gang in het appartement en hij wilde naar beneden gaan om te kijken. Zijn schoonzoon hield hem echter tegen en zei dat de rook te dik was en dat het te gevaarlijk was. Brandweermannen vertelden hen dat ze niet naar beneden konden en dat ze het huis moesten verlaten via het dak, wat ook is gebeurd.
Verdachten [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn korte tijd later aangehouden toen ze de [naam] verlieten. Verdachte [medeverdachte 1]en verdachte [verdachte]hebben verklaard dat zij samen benzine hebben uitgegoten voor de toegangsdeur van de buren en dat zij die benzine vervolgens hebben aangestoken met een simpel aanmaakblokje, waarna ze beiden terug zijn gerend naar de [naam]. Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze niet wisten of de buren wel of niet thuis waren. Volgens verdachte [verdachte] was de kans dat de buren thuis waren fifty/fifty.
Verdachte [medeverdachte 1] heeft tevens verklaard dat hij op 3 en 5 september 2012 samen met verdachte [verdachte] vuurwerk op de deur van de buren heeft geplakt en aangestoken.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij op 3, 5 en 11 september 2012 samen met verdachte [medeverdachte 1] vuurwerk op de deur van de buren heeft geplakt en aangestoken.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben beide verklaard dat zij deze feiten samen met medeverdachte [medeverdachte 2] hebben gepleegd. Medeverdachte [medeverdachte 2] was betrokken bij het maken van de plannen, had af en toe op de uitkijk gestaan, was op de avond van 11/12 september 2012 meegegaan om benzine te halen en was in alle gevallen aanwezig geweest in de [naam] van waaruit [verdachte] en [medeverdachte 1] iedere keer vertrokken om de feiten te plegen en waar [verdachte] en [medeverdachte 1] daarna doorgaans weer terug keerden.
De rechtbank acht gelet op de hierboven genoemde verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen van de toegangsdeur van [slachtoffer 1] op 3, 5 en 11 september 2012. Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten in de nacht van 11 op 12 september 2012 brand hebben gesticht bij de toegangsdeur van [slachtoffer 1].
Dit brengt de rechtbank bij de vraag hoe de gepleegde feiten juridisch moeten worden geduid.
M.b.t. de feiten 1 en 2:
De brand
De bevelvoerder van de brandweer die ter plaatse is gekomen, heeft verklaard dat hij zag dat er vanuit het portiek voor de voordeur een hevige rookontwikkeling was. De rook was donker zwart van kleur. Dit betekent dat er waarschijnlijk giftige stoffen vrijkwamen. De bevelvoerder heeft toen twee teams naar binnen gestuurd met adembescherming. Zelf bleef hij bij de voordeur met een poederblusser. Hij heeft gezien en geroken dat er in het portiek een grote hoeveelheid brandversnellende vloeistof lag. Aangezien dit een mogelijke vluchtweg was heeft hij de poederblusser leeggespoten over deze vloeistof om ontbranding te voorkomen. Door de hevige rookontwikkeling moest hij het portiek al snel verlaten, omdat hij geen adembescherming droeg en niet normaal kon functioneren. De bevelvoeder zag dat de verlichtingsarmatuur in het portiek helemaal was gesmolten door de hitte en voelde warmte naar buiten komen vanaf de glazen voorpui. Hij zag dat het glas en de deur al zwartgeblakerd waren. Het team dat naar de tweede verdieping was gegaan trof daar twee mannen, twee kinderen in bed en een hond aan. Via een klein raampje aan de achterzijde van de woning zijn deze mensen naar buiten geholpen. Vanuit dit raampje kwamen ze op een richel van ongeveer 50 centimeter breed op ongeveer vijf meter hoogte. Via deze richel hebben ze vervolgens nog een drietal meters moeten lopen naar het platte dak van het perceel op nummer 24. Daar is iedereen met behulp van een de autoladder van het dak afgehaald. De brandweerlieden die binnen waren geweest gaven later aan dat er een zeer hevige rookontwikkeling was in de gehele woning. Het was voor de bewoners niet meer mogelijk om via de trap de woning te ontvluchten. De bevelvoerder heeft tenslotte nog aangegeven dat er zonder interventie zeker slachtoffers zouden zijn gevallen. In de woning was er al een sterke roetafzetting zichtbaar en de rookmelders in de gang beneden waren helemaal gesmolten. De temperatuur in de woning is dus zeer hoog geweest. De situatie was levensbedreigend.
In het proces-verbaal sporenonderzoek is het volgende opgenomen: ” Gelet op de blaasvorming in de verf van de achterwand van het voorportaal en de smeltschade aan de intercom, is het tijdens de brand in de ruimte van het voorportaal dusdanig warm geweest dat kunststof vervormd is en er gasvorming is opgetreden in de verf van de achterwand. Gelet op de roetvorming, genoemde warmteontwikkeling en het aanwezige hout in het voorportaal is de kans op ontbranding van, of zelfontbranding van dit hout in het voorportaal groot geweest. Met andere woorden, de kans dat de brand zich verder zou hebben uitgebreid was groot. Gelet op de plaats van de brand (voor en in het voorportaal bij de uitgang van het pand), de beroeting van de wanden van het voorportaal ten gevolge van de rookontwikkeling, de aanwezigheid van een viertal personen waaronder twee kinderen op de tweede verdieping, is er gelet op de kans op uitbreiding van de brand, de hinder door de rook en blokkeren van een vluchtweg tijdens deze brand gevaar voor personen en goederen te duchten geweest.“
Desgevraagd heeft één van de opstellers van dit proces-verbaal nog verklaard dat hij heeft waargenomen dat er sprake was van blaasvorming op een houten ondergrond. Dit betekent dat er op dat moment brandbare gassen vrijkomen. Deze gassen kunnen, indien er voldoende warmte aanwezig, is ontbranden. Omdat de vergassingsfase was bereikt, kon de brand zich uitbreiden. De temperatuur is daarvoor bepalend.
Levensgevaar
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er bij de brand die door verdachte en zijn medeverdachten is gesticht levensgevaar te duchten is geweest en dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Immers, er is in de nachtelijke uren brand gesticht bij de in/uitgang van een pand waarin mensen lagen te slapen. Dan is de kans dat deze personen door een brand worden verrast en niet, of te laat, reageren zeker aanwezig. Door de plaats van de brandstichting was bovendien de enige begaanbare vluchtweg geblokkeerd. Er bestond hierdoor een reële mogelijkheid dat de mensen in het pand het leven zouden laten. Deze mogelijkheid is niet zo bijzonder dat zij niet voorzienbaar zou zijn geweest.
Opzet op de dood
In het onderhavige geval is de officier van justitie van mening dat de door de verdachte en zijn medeverdachten begane feiten niet alleen vallen onder brandstichting waarbij levensgevaar voor anderen te duchten is, maar ook onder poging tot moord.
Verdachten hebben midden in de nacht een grote hoeveelheid brandstof uitgegoten voor en tegen de glazen voordeur van een woning. Die brandstof kon door een kier onder de voordeur naar binnen lopen. Vervolgens hebben zij die brandstof aangestoken. Verdachten wisten dat op de tweede verdieping (oudere) mensen woonachtig waren, maar zij hebben zich er niet van vergewist of deze mensen toen al dan niet thuis waren. Tenslotte hebben de verdachten die brandstof met een aanmaakblokje aangestoken.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachten, door zo te handelen, de aanmerkelijke kans hebben gecreëerd dat de mensen op die tweede verdieping het leven zouden laten.
De volgende vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is de vraag of verdachte en zijn medeverdachten zich van die aanmerkelijke kans op de dood ten tijde van de gedraging bewust zijn geweest en deze hebben aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat moet worden verondersteld dat verdachte en zijn medeverdachten als normale burgers wisten dat er bij de handelingen die zij pleegden een aanmerkelijke kans op de dood bestond.
Maar de rechtbank betwijfelt dat zowel verdachte als zijn medeverdachten de kans dat er (mogelijk) mensen zouden komen te overlijden hebben ingecalculeerd. Zij hebben met andere woorden de aanmerkelijke kans op de dood niet op de koop toe genomen. Als zij van tevoren hadden geweten welke omvang de brand en rookontwikkeling zou nemen, dan zouden ze er, zo is de stellige overtuiging van de rechtbank, niet toe zijn overgegaan om brand te stichten. Met name de handelingen die zij eerder hebben verricht, zoals ontsteken van vuurwerk dat op de voordeur was geplakt, wijst toch op een hele andere instelling dan die welke nodig is om aanslagen te plegen waarbij men bewust het verlies van mensenlevens accepteert. Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank dan ook met grove onachtzaamheid gehandeld, maar niet met opzet. Dit betekent dat de rechtbank de ten laste gelegde poging moord/doodslag niet wettig en overtuigend bewezen acht en dat de rechtbank verdachte hiervan zal vrij spreken.
M.b.t. feit 3:
Voor een bewezenverklaring van de vernieling/beschadiging op 10 december 2011 bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier. De overige drie data acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen, nu ook roet/rookschade als beschadiging kan worden beschouwd.