ECLI:NL:RBLIM:2013:5298

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
03/700719-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met levensgevaar; vrijspraak poging moord/doodslag

Op 10 september 2013 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting en poging tot moord/doodslag. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard. De zaak werd behandeld op meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk in brand steken van een woning, waarbij levensgevaar voor de bewoners te duchten was. De rechtbank oordeelde dat er bij de brand levensgevaar was te duchten, maar dat de verdachte en zijn medeverdachten niet met opzet op de dood van de bewoners handelden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord/doodslag, maar achtte de brandstichting en vernieling van de toegangsdeur wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op en verklaarde de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700719-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 september 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 18 december 2012, 12 maart 2013, 22 mei 2013, 20 augustus 2013 en 27 augustus 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd om met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven;
Feit 2:samen met (een) ander(en) brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 2] te Kerkrade, waardoor personen en goederen in gevaar werden gebracht;
Feit 3:samen met (een) ander(en) vier keer de toegangsdeur van genoemde woning heeft vernield, beschadigd en/of onbruik gemaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft hij gesteld dat feit 1 in eendaadse samenloop is gepleegd met feit 2. De brandstichting was heel nadrukkelijk op personen gericht. Verdachte en de medeverdachten hadden een persoonlijke vete met de buren en wilden hun verjagen. Nergens blijkt uit dat zij boos opzet hebben gehad op de dood van de buren, maar wel hadden zij moeten weten dat de buren aanwezig waren in de woning. Door de hevige rookontwikkeling moesten de buren via het dak naar buiten geloodst worden. De voorbedachten rade blijkt uit het feit dat verdachte en de medeverdachten benzine en aanmaakblokjes hebben gehaald. Hiermee heeft verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan poging tot moord en brandstichting.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en de medeverdachten op 5 september 2012 en 11 september 2012 de toegangsdeur van de buren hebben vernield. Zij dienen partieel te worden vrijgesproken van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op 3 september 2012, nu er geen schade aan de deur was en daarom niet gesproken kan worden van vernieling en 10 december 2011, aangezien hiervoor onvoldoende bewijs is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake was van voorbedachten rade, nu het plan om brand te stichten bij de buren niet direct is uitgevoerd. Er is dus een moment van bezinning geweest. Pas toen verdachte ruzie kreeg met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling de brand aangestoken. Dat de brand eerst uit ging en vervolgens opnieuw is aangestoken zorgt niet voor herleving van de voorbedachten raad.
Evenmin heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat door de brand personen zouden komen te overlijden.
Ten aanzien van de brandstichting heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet duidelijk naar voren komt dat er levensgevaar is ontstaan. De verklaringen van de verschillende brandweerlieden en politieagenten over de ontwikkeling van de brand lopen hiervoor te ver uiteen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman verzocht verdachte partieel vrij te spreken van enerzijds de vernieling die op 3 september 2012 is gepleegd, omdat er geen schade aan de deur is ontstaan en anderzijds van de vernieling op 11 september 2012, nu verdachte heeft ontkend hierbij betrokken te zijn geweest.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 3 september 2012 [2] , 5 september 2012 [3] en 11 september 2012 [4] heeft de heer [slachtoffer 1] aangifte gedaan van beschadiging en/of vernieling van de glazen toegangsdeur van zijn woning aan de [adres 2] te Kerkrade. Alle drie de keren is er tussen 01:00 en 02:00 ’s nachts vuurwerk tegen de voordeur geplakt en aangestoken. Als gevolg hiervan was de deur bedekt met kruit, dan wel ontzet, dan wel was er van sprake van rookschade. De heer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij al lange tijd klaagt bij de gemeente over geluidsoverlast van de naastgelegen discotheek de [naam] en dat hij sindsdien last heeft van dergelijke aanslagen. De heer [slachtoffer 1] heeft verder aangegeven dat de aanslagen steeds heftiger worden.
In de nacht van 11 op 12 september 2012 heeft de politie in burger bij de woning van de heer [slachtoffer 1] gepost. Eén van de aanwezige verbalisanten zag omstreeks 02:25 uur twee jongemannen uit de brandgang naast de discotheek komen. Zij droegen ieder een witte jerrycan en liepen daarmee naar de glazen deur van het pand aan de [adres 2]. Daar bukten zij zich en goten de inhoud van de jerrycans op de grond, direct voor de deur op de grond en tegen de deur aan. Eén van beide hield vervolgens de beide jerrycans vast en de andere maakte vuur op de plek waar zojuist de inhoud van de jerrycans was uitgegoten. Hierop renden beide personen weg, stopten toen zij zagen dat het vuur uit was gegaan, kwamen terug en begonnen weer vuur te maken. Vervolgens renden beide personen weer de brandgang in. De verbalisant zag vervolgens grote steekvlammen voor de glazen deur van het betreffende pand. Hij liep naar de glazen deur en zag een enorme rookontwikkeling in het pand en dat er voor de deur nog een blokje brandde. Het leek op een aanmaakblokje. Het brandde langdurig nadat de vloeistof was uitgebrand. [5]
Twee andere verbalisanten, die zijn komen aanrijden nadat om assistentie van de brandweer was gevraagd, hebben verklaard dat zij - eenmaal ter plaatse - zagen dat de vlammen bij de voordeur van het pand ongeveer dertig centimeter hoog waren. Tevens zagen zij door de glazen voordeur dat er achter de voordeur hevige rookontwikkeling was in de gang van het pand. De verbalisanten zagen dat er op de 2de etage een raam werd geopend en hoorden dat een man schreeuwde dat er rook in zijn woning was en dat er nog meer rook in de gang was en dat er vier personen aanwezig waren. De man gaf aan dat hij vanwege de hevige rookontwikkeling de woning niet kon verlaten met zijn gezin. [6]
In het pand aan [adres 2] waren die nacht zowel de heer [slachtoffer 1], als diens schoonzoon, de heer [slachtoffer 2] en de twee kinderen van de heer [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], aanwezig. De heer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij die nacht werd gewekt door het brandalarm. Hij zag dat er vanuit het trappenhuis een behoorlijke hoeveelheid rook naar binnen kwam. Hij heeft eerst zijn schoonvader wakker gemaakt en wat later, toen de brandweerlieden binnen waren, ook de kinderen. [7] De heer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet wakker is geworden van het brandalarm. Zijn schoonzoon heeft hem gewekt. Hij kon de rook ruiken, hij zag rook in de gang in het appartement en hij wilde naar beneden gaan om te kijken. Zijn schoonzoon hield hem echter tegen en zei dat de rook te dik was en dat het te gevaarlijk was. Brandweermannen vertelden hen dat ze niet naar beneden konden en dat ze het huis moesten verlaten via het dak, wat ook is gebeurd. [8]
Verdachten [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn korte tijd later aangehouden toen ze de [naam] verlieten. Verdachte [verdachte] [9] en verdachte [medeverdachte 2] [10] hebben verklaard dat zij samen benzine hebben uitgegoten voor de toegangsdeur van de buren en dat zij die benzine vervolgens hebben aangestoken met een simpel aanmaakblokje, waarna ze beiden terug zijn gerend naar de [naam]. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat ze niet wisten of de buren wel of niet thuis waren. Volgens verdachte [medeverdachte 2] was de kans dat de buren thuis waren fifty/fifty.
Verdachte [verdachte] heeft tevens verklaard dat hij op 3 en 5 september 2012 samen met verdachte [medeverdachte 2] vuurwerk op de deur van de buren heeft geplakt en aangestoken.
Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 3, 5 en 11 september 2012 samen met verdachte [verdachte] vuurwerk op de deur van de buren heeft geplakt en aangestoken.
[medeverdachte 2] en [verdachte] hebben beide verklaard dat zij deze feiten samen met medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gepleegd. Medeverdachte [medeverdachte 1] was betrokken bij het maken van de plannen, had af en toe op de uitkijk gestaan, was op de avond van 11/12 september 2012 meegegaan om benzine te halen en was in alle gevallen aanwezig geweest in de [naam] van waaruit [medeverdachte 2] en [verdachte] iedere keer vertrokken en waar [medeverdachte 2] en [verdachte] doorgaans weer terug keerden.
De rechtbank acht gelet op de hierboven aangehaalde verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen van de toegangsdeur van [slachtoffer 1] op 3, 5 en 11 september 2012. Dat verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het incident dat op 11 september 2012 acht de rechtbank, gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], ongeloofwaardig. Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten in de nacht van 11 op 12 september 2012 brand hebben gesticht bij de toegangsdeur van [slachtoffer 1].
Dit brengt de rechtbank bij de vraag hoe de gepleegde feiten juridisch moeten worden geduid.
M.b.t. de feiten 1 en 2:
De brand
De bevelvoerder van de brandweer die ter plaatse is gekomen, heeft verklaard dat hij zag dat er vanuit het portiek voor de voordeur een hevige rookontwikkeling was. De rook was donker zwart van kleur. Dit betekent dat er waarschijnlijk giftige stoffen vrijkwamen. De bevelvoerder heeft toen twee teams naar binnen gestuurd met adembescherming. Zelf bleef hij bij de voordeur met een poederblusser. Hij heeft gezien en geroken dat er in het portiek een grote hoeveelheid brandversnellende vloeistof lag. Aangezien dit een mogelijke vluchtweg was heeft hij de poederblusser leeggespoten over deze vloeistof om ontbranding te voorkomen. Door de hevige rookontwikkeling moest hij het portiek al snel verlaten, omdat hij geen adembescherming droeg en niet normaal kon functioneren. De bevelvoeder zag dat de verlichtingsarmatuur in het portiek helemaal was gesmolten door de hitte en voelde warmte naar buiten komen vanaf de glazen voorpui. Hij zag dat het glas en de deur al zwartgeblakerd waren. Het team dat naar de tweede verdieping was gegaan trof daar twee mannen, twee kinderen in bed en een hond aan. Via een klein raampje aan de achterzijde van de woning zijn deze mensen naar buiten geholpen. Vanuit dit raampje kwamen ze op een richel van ongeveer 50 centimeter breed op ongeveer vijf meter hoogte. Via deze richel hebben ze vervolgens nog een drietal meters moeten lopen naar het platte dak van het perceel op nummer 24. Daar is iedereen met behulp van een de autoladder van het dak afgehaald. De brandweerlieden die binnen waren geweest gaven later aan dat er een zeer hevige rookontwikkeling was in de gehele woning. Het was voor de bewoners niet meer mogelijk om via de trap de woning te ontvluchten. De bevelvoerder heeft tenslotte nog aangegeven dat er zonder interventie zeker slachtoffers zouden zijn gevallen. In de woning was er al een sterke roetafzetting zichtbaar en de rookmelders in de gang beneden waren helemaal gesmolten. De temperatuur in de woning is dus zeer hoog geweest. De situatie was levensbedreigend. [11]
In het proces-verbaal sporenonderzoek is het volgende opgenomen: ” Gelet op de blaasvorming in de verf van de achterwand van het voorportaal en de smeltschade aan de intercom is het tijdens de brand in de ruimte van het voorportaal dusdanig warm geweest dat kunststof vervormd is en er gasvorming is opgetreden in de verf van de achterwand. Gelet op de roetvorming, genoemde warmteontwikkeling en het aanwezige hout in het voorportaal is de kans op ontbranding van, of zelfontbranding van dit hout in het voorportaal groot geweest. Met andere woorden, de kans dat de brand zich verder zou hebben uitgebreid was groot. Gelet op de plaats van de brand (voor en in het voorportaal bij de uitgang van het pand), de beroeting van de wanden van het voorportaal ten gevolge van de rookontwikkeling, de aanwezigheid van een viertal personen waaronder twee kinderen op de tweede verdieping, is er gelet op de kans op uitbreiding van de brand, de hinder door de rook en blokkeren van een vluchtweg tijdens deze brand gevaar voor personen en goederen te duchten geweest. [12]
Desgevraagd heeft één van de opstellers van dit proces-verbaal nog verklaard dat hij heeft waargenomen dat er sprake was van blaasvorming op een houten ondergrond. Dit betekent dat er op dat moment brandbare gassen vrijkomen. Deze gassen kunnen, indien er voldoende warmte aanwezig is, ontbranden. Omdat de vergassingsfase was bereikt, kon de brand zich uitbreiden. De temperatuur is daarvoor bepalend. [13]
Levensgevaar
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er bij de brand die door verdachte en zijn medeverdachten is gesticht levensgevaar te duchten is geweest en dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Immers, er is in de nachtelijke uren brand gesticht bij de in/uitgang van een pand waarin mensen lagen te slapen. Dan is de kans dat deze personen door een brand worden verrast en niet, of te laat, reageren zeker aanwezig. Door de plaats van de brandstichting was bovendien de enige begaanbare vluchtweg geblokkeerd. Er bestond hierdoor een reële mogelijkheid dat de mensen in het pand het leven zouden laten. Deze mogelijkheid is niet zo bijzonder dat zij niet voorzienbaar zou zijn geweest.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het laten verrichten van onderzoek door TNO wijst de rechtbank af, nu naar haar oordeel voldoende uit het dossier naar voren komt dat er door de brand levensgevaar voor personen is ontstaan.
Opzet op de dood
In het onderhavige geval is de officier van justitie van mening dat de door de verdachte en zijn medeverdachten begane feiten niet alleen vallen onder brandstichting waarbij levensgevaar voor anderen te duchten is, maar ook onder poging tot moord.
Verdachten hebben midden in de nacht een grote hoeveelheid brandstof uitgegoten voor en tegen de glazen voordeur van een woning. Die brandstof kon door een kier onder de voordeur naar binnen lopen. Vervolgens hebben zij die brandstof aangestoken. Verdachten wisten dat op de tweede verdieping (oudere) mensen woonachtig waren, maar zij hebben zich er niet van vergewist of deze mensen toen al dan niet thuis waren. Tenslotte hebben de verdachten die brandstof met een aanmaakblokje aangestoken. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachten, door zo te handelen, de aanmerkelijke kans hebben gecreëerd dat de mensen op die tweede verdieping het leven zouden laten.
De volgende vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is de vraag of verdachte en zijn medeverdachten zich van die aanmerkelijke kans op de dood ten tijde van de gedraging bewust zijn geweest en deze hebben aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat moet worden verondersteld dat verdachte en zijn medeverdachten als normale burgers wisten dat er bij de handelingen die zij pleegden een aanmerkelijke kans op de dood bestond.
Maar de rechtbank betwijfelt dat zowel verdachte als zijn medeverdachten de kans dat er (mogelijk) mensen zouden komen te overlijden hebben ingecalculeerd. Zij hebben met andere woorden de aanmerkelijke kans op de dood niet op de koop toe genomen. Als zij van tevoren hadden geweten welke omvang de brand en rookontwikkeling zou nemen, dan zouden ze er, zo is de stellige overtuiging van de rechtbank, niet toe zijn overgegaan om brand te stichten. Met name de handelingen die zij eerder hebben verricht, zoals ontsteken van vuurwerk dat op de voordeur was geplakt, wijst toch op een hele andere instelling dan die welke nodig is om aanslagen te plegen waarbij men bewust het verlies van mensenlevens accepteert..Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank dan ook met grove onachtzaamheid gehandeld, maar niet met opzet. Dit betekent dat de rechtbank de ten laste gelegde poging moord/doodslag niet wettig en overtuigend bewezen acht en dat de rechtbank verdachte hiervan zal vrij spreken.
M.b.t. feit 3:
Voor een bewezenverklaring van de vernieling/beschadiging op 10 december 2011 bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier. De overige drie data acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen, nu ook roet/rookschade als beschadiging kan worden beschouwd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2. primair
op 12 september 2012 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar (in/aan de portiek van die woning) opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met aanmaakblokjes en benzine, ten gevolge waarvan die aanmaakblokjes en die benzine zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te duchten was;
3.
in de periode van 3 september 2012 tot en met 11 september 2012 te Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen,
- op 3 september 2012 te Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk de (glazen) toegangsdeur van het portiek van een pand gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade toebehorende aan [slachtoffer 1] hebben beschadigd en
- op 5 september 2012 te Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk de (glazen) toegangsdeur van het portiek van een pand gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade toebehorende aan [slachtoffer 1] hebben beschadigd en
- op 11 september 2012 te Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk de (glazen) toegangsdeur van het portiek van een pand gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade toebehorende aan [slachtoffer 1] hebben beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 3:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring van de onder 1 en/of 2 tenlastegelegde feiten heeft de raadsman onder verwijzing naar gangbare jurisprudentie en het reclasseringsrapport en psychologisch rapport betreffende verdachte verzocht een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte snel een aanvang kan maken met de geadviseerde behandeling. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf van drie jaar op te leggen, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn twee mededaders hebben doelbewust brand gesticht aan de woning van de familie [slachtoffer 1] met behulp van een grote hoeveelheid benzine. Zij hebben dit midden in de nacht gedaan, terwijl [slachtoffer 1], zijn schoonzoon en zijn twee kleinkinderen lagen te slapen. [slachtoffer 1] en het gezin hebben de woning via een richel op de eerste verdieping moeten verlaten, omdat de brand is gesticht aan de voordeur en in de hal van de woning, waardoor zij de woning niet via de reguliere weg konden verlaten.
Het motief van verdachte en zijn mededaders was het uitoefenen van een vorm van dwang. Zij waren alle drie werkzaam in discotheek [naam]. Buurman [slachtoffer 1] klaagde regelmatig bij de gemeente over geluidsoverlast, waardoor de [naam] boetes moest betalen en misschien zelfs gesloten moest worden. Verdachte en zijn mededaders vonden dat de buren moesten ophouden met klagen en wilden hen wegpesten.
Door zo te handelen heeft verdachte er niet alleen blijk van gegeven dat hij er niet voor terug schrikt andere mensen ernstig in gevaar te brengen, maar tevens dat hij geen enkel respect heeft voor andermans bezittingen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een brand zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en dat alleen al de rookontwikkeling tot levensbedreigende situaties kan leiden en grote materiële schade en leed kan veroorzaken.
Dat er bij deze brand geen slachtoffers zijn gevallen, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte en zijn mededaders te danken is. Verdachte is immers na het aansteken van de brand weggerend en heeft geen enkele maatregel meer getroffen om de gevolgen van zijn daad te beperken.
Gelet op de risico´s die brandstichting met zich meebrengt kan op dergelijke feiten niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van lange duur. Daar komt bij dat verdachte en zijn mededaders voorafgaand aan de brand al enkele malen vuurwerk aan de voordeur van de buren bevestigd hebben en dat hebben aangestoken, waardoor de voordeur beschadigd is geraakt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij blijkens zijn strafblad niet eerder is veroordeeld.
Verder betrekt de rechtbank de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid bij haar oordeel over de juiste strafmaat. De psycholoog heeft geadviseerd om in het kader van een voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde op te leggen van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt dat verdachte een behandeling bij een forensisch psychiatrische kliniek ondergaat. De rechtbank vindt echter met name de brandstichting zo ernstig dat zij geen aanleiding ziet een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarde aan de op te leggen straf te verbinden. Te zijner tijd kan in het kader van de straffasering en/of de voorwaarden waaronder vervroegde invrijheidstelling kan plaats vinden aan dit aspect aandacht besteedt worden.
Alles afwegend acht de rechtbank het noodzakelijk verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op te leggen, met aftrek van het voorarrest.

6.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 7.790,- ter zake van de feiten 1, 2 en 3.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 7.500,- ter zake van de feiten 1 en 2.
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van
€ 7.500,- ter zake van de feiten 1, 2 en 3.
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] geheel toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde] heeft de officier van justitie gevorderd een bedrag van € 1.500,- als voorschot toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk.
De raadsman heeft primair tot vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij naar voren gebracht dat er in geval van een bewezenverklaring enige vergoeding op zijn plaats is. Nu de onderbouwing van de vorderingen te wensen over laat, dient de hoogte van het bedrag gematigd te worden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
[slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat [slachtoffer 1] materiële schade in de zin van reiskosten, parkeerkosten, telefoonkosten en kosten voor de aanschaf van nieuwe rookmelders heeft geleden als gevolg van de door verdachte gepleegde brandstichting aan de woning van [slachtoffer 1]. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade ad € 290,- dan ook geheel toewijzen. Zij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor wat betreft de immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren. Zij overweegt hiertoe dat in gevallen waarbij geen sprake is van fysiek letsel, slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier blijkt niet van enig fysiek letsel. Wel blijkt dat de benadeelde partij behoorlijk aangeslagen is door de brandstichting in zijn woning. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij deze negatieve gevoelens graag op de daders zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Dit moet uit objectieve gegevens blijken. Gevoelens van woede, angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende aangevoerd.
[slachtoffer 3]
De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat wel voldoende vast staat dat [slachtoffer 3] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de door verdachte gepleegde brandstichting. Blijkens de door de benadeelde partij overgelegde bijlagen is er hier, in tegenstelling tot [slachtoffer 1], wel voldoende onderbouwd dat er sprake van geestelijk letsel met een voldoende ernstig karakter. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade derhalve toewijzen tot een bedrag van € 3000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2012 tot aan de dag van volledige voldoening. Zij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor het meerdere acht de rechtbank de vordering te ingewikkeld van aard. Gelet op de ingewikkeldheid van deze vordering is de rechtbank van oordeel dat het in deze fase van het geding te belastend is voor het strafproces indien de benadeelde partij nog in de gelegenheid zou worden gesteld de vordering nader te onderbouwen. Dit brengt met zich mee dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De benadeelde partij kan zich voor dit deel van de vordering wenden tot de civiele rechter.
[benadeelde]
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde] overweegt de rechtbank dat ook zij, eveneens als haar kleinzoon [slachtoffer 3], schriftelijke stukken heeft overgelegd waaruit blijkt van geestelijk letsel met een ernstig karakter. Desalniettemin kan de rechtbank in dit geval de vordering niet toewijzen. Ingevolge artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering wordt immers als slachtoffer aangemerkt diegene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met rechtstreekse schade wordt gedoeld op schade die het gevolg is van een gedraging die valt onder het belang dat het tenlastegelegde feit beoogt te beschermen (zie in deze zin b.v. HR 7 december 1993, NJ 1994, 244). De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde] niet aan dit criterium voldoet. Het beschermd belang in deze is immers: 1) het voorkomen van (levens)gevaar voor personen en/of 2) het voorkomen van gevaar/beschadiging voor/van goederen. Nu [benadeelde] ten tijde van de brandstichting niet zelf in de woning aanwezig was valt haar vordering niet onder het eerstgenoemde belang. Een immateriële schadevergoeding voor het feit dat er iets met haar man, zoon of kleinkinderen die wel in de woning waren had kunnen gebeuren is evenmin aan de orde, nu dit niet haar eigen schade is, maar indirecte schade, die niet in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. Evenmin kan immateriële schade gevorderd worden voor het feit dat de woning is beschadigd.
Gelet op het bovenstaande is [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering.

7.Het beslag

Onder verdachte zijn een aansteker (nr. 3) en een zakdoek (nr. 2) in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd de aansteker verbeurd te verklaren en de zakdoek terug te geven aan verdachte.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de aansteker vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze door verdachte gebruikt is bij de brandstichting.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 1;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
  • verklaart verbeurd de in beslag genomen aansteker (nr. 3);
  • gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen zakdoek (nr. 2);
Benadeelde partijen
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] voornoemd bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 40 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 september 2012 in de gemeente Kerkrade, tezamen in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval een ander of anderen, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in de nachtelijke uren brand heeft/hebben gesticht in of aan een woning (althans in of aan een portiek van die woning) gelegen aan de [adres 2] te Kerkade zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wisten dat voornoemd woonhuis bewoond werd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 september 2012 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning (althans in/aan een portiek van die woning) gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (in/aan de portiek van die woning) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) aanmaakblokje(s) en/of benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die/dat aanmaakblokje(s) en/of die benzine, althans die brandbare stof geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2011 tot en met 11 september 2012 te Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- op of omstreeks 10 december 2011 te Kerkarde opzettelijk en wederrechtelijk een glazen binnendeur van het pand gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [belanghebbende 1] en/of [belanghebbende 2] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of
- ( vervolgens) op of omstreeks 3 september 2012 te Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk de (glazen) toegangsdeur van het portiek van een pand gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of
- ( vervolgens) op of omstreeks 5 september 2012 te Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk de (glazen) toegangsdeur van het portiek van een pand gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade, in elk geval enig goed, geheel of te dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruibaar gemaakt en/of
- ( vervolgens) op of omstreeks 11 september 2012 te Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk de (glazen) toegangsdeur van het portiek van een pand gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700719-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 10 september 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 27 augustus 2013 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het proces-verbaal van de politie Limburg-Zuid, Divisie Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, procesdossier [naam] 2012105475, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 785 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 492.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 490.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 481.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 346-347.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 349.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 443-444.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 438.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 175-176 en 181-182.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 209-291 en 296.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 448-449.
12.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 358.
13.Proces-verbaal verhoor getuige Huijnen bij de Rechter-Commissaris.