De kantonrechter stelt voorop dat niet alleen uit de stukken maar vooral ook uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken van een volstrekt verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. Na de beschikking van de kantonrechter van 9 december 2010 waarin het ontbindingsverzoek van HC is afgewezen, hebben de tegenstellingen zich alleen maar verdiept. Incidenten en gebeurtenissen werden op een dusdanige wijze ervaren en uitgelegd dat de kloof tussen HC en [gedaagde] alleen maar groter werd. Door partijen zijn vele voorbeelden genoemd. Naar het oordeel van de kantonrechter voert het te ver om in het kader van deze beschikking alle door partijen aangevoerde voorvallen aan een nadere beschouwing te onderwerpen. In ieder geval is bijzonder duidelijk geworden dat met voortzetting van het dienstverband geen enkel redelijk doel meer kan worden bereikt. Deze totaal verstoorde arbeidsverhouding is ook door [gedaagde] bepaald niet ontkend. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen dan ook medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op grond van deze volstrekt verstoorde arbeidsverhouding.
Resteert het antwoord op de vraag of aan [gedaagde] een vergoeding ex artikel 7:685 lid 8 moet worden toegekend, en zo ja, hoe hoog die vergoeding moet zijn. Daarbij is van belang of aan HC een verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie.
[gedaagde] kan bogen op een dienstverband van meer dan 25 jaar. De tegenstellingen tussen partijen zijn pas ontstaan tijdens en na de reorganisatie in 2008/2009 toen de functie van Manager Tablegames werd ingevoerd. [gedaagde] moest solliciteren naar deze functie, zoals vele anderen. Toen hij niet werd benoemd in deze nieuwe functie werd hij niet alleen vrijgesteld van arbeid maar kreeg hij ook een entreeverbod bij de casino’s. Hoewel hier kennelijk sprake is van een standaardprocedure, doet dit merkwaardig aan. Verder is van belang hoe partijen met elkaar zijn omgegaan na de beschikking van de kantonrechter van Venlo van 9 december 2010 waarin het verzoek van HC tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] werd afgewezen.
Naar aanleiding van een klacht van [gedaagde] over het optreden van zijn leidinggevende mevrouw [supervisor], heeft de klachtencommissie seksuele intimidatie en andere ongewenste omgangsvormen op het werk een onderzoek ingesteld en op 25 oktober 2012 een advies uitgebracht. Dit volledige rapport is in eerste instantie door [gedaagde] in het geding gebracht. HC heeft daartegen bezwaar gemaakt met de mededeling dat [gedaagde] door het in het geding brengen van het volledige rapport, zijn plicht tot geheimhouding heeft geschonden. Zijdens HC is eveneens nog opgemerkt dat de commissie, blijkens de inhoud van haar onderzoeksverslag, buiten de aan haar opgedragen taak is getreden. De kantonrechter is echter van oordeel dat, nu hij kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het onderzoeksverslag en het advies, hieraan niet volledig voorbij kan worden gegaan in het kader van de onderhavige civiele procedure.
Blijkens voormeld verslag zijn in het kader van de klacht van [gedaagde] diverse personen gehoord. De commissie concludeert dat uit de overgelegde stukken onomstotelijk blijkt dat na december 2010 continu op [gedaagde] is gelet en dat [gedaagde] aldus in een geïsoleerde positie is komen te verkeren waardoor er een soort loopgravenoorlog tussen hem en de leiding van HC Venlo is ontstaan. De commissie meent verder dat er sprake is van verschillende vormen van pesten/mobbing die de conclusie billijken dat er sprake is van stelselmatig pesten van [gedaagde]. Hem is vanaf het begin geen credit gegeven. De functioneringsverslagen over hem zijn van meer dan gemiddelde lengte, daarin wordt op alle slakken zout gelegd, aldus de commissie.
Uit het voorgaande, en vooral ook uit de aan de conclusies van de commissie ten grondslag gelegde verklaringen, concludeert de kantonrechter dat HC wel degelijk een verwijt valt te maken van de ontstane situatie. Bepaald niet valt vol te houden dat [gedaagde] na zijn terugkomst in december 2010 een eerlijke kans heeft gekregen om zich te bewijzen in de nieuwe functie. Daar komt bij dat HC, naar achteraf bleek ten onrechte, gedurende de maanden juli, augustus, september, oktober en november 2012 de salarisbetaling aan [gedaagde] tijdens ziekte heeft opgeschort. De aankondiging van een procedure was noodzakelijk om HC te bewegen tot betaling van dit salaris. Dat HC het niet eens was met het oordeel van het UWV doet hieraan niets af.
Al deze omstandigheden in aanmerking nemend is de kantonrechter van oordeel dat aan [gedaagde] een vergoeding toekomt conform de kantonrechtersformule waarbij correctiefactor C wordt gesteld op 2.5.
Tussen partijen is nog gediscussieerd over de hoogte van het salaris van [gedaagde] en vooral over de vraag of de zogenaamde resultaatafhankelijke uitkering daarin moet worden meegenomen. Nu gebleken is dat deze uitkering reeds enkele jaren niet meer is uitbetaald, zal bij de berekening van de vergoeding worden uitgegaan van een brutosalaris inclusief vakantiegeld en emolumenten ter grootte van € 5.640,00. De ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde jaaropgaven zullen buiten beschouwing blijven nu gebleken is dat in die opgaven afgekochte vakantiedagen zijn inbegrepen.
De kantonrechter ziet evenmin aanleiding om rekening te houden met de verminderde financiële situatie van HC.