ECLI:NL:RBLIM:2013:5137

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
C-03-177887 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht door bestuurder-aandeelhouder voor betalingstoezegging door vennootschap met betrekking tot openstaande facturen voor inlenen arbeidskrachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 september 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen YELLOW WORKS B.V. en gedaagde, die als bestuurder-aandeelhouder van een failliete vennootschap fungeerde. Eiseres, YELLOW WORKS B.V., heeft gedaagde gedagvaard voor een vordering tot betaling van € 41.500,-, die voortvloeit uit openstaande facturen voor het inlenen van arbeidskrachten door de vennootschap. De vennootschap was op 17 april 2012 failliet verklaard en had de gefactureerde bedragen niet voldaan. Eiseres stelt dat gedaagde zich borg heeft gesteld voor de betaling van deze bedragen, zoals vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst van 16 februari 2012. Gedaagde betwist echter de echtheid van zijn handtekening op deze overeenkomst en stelt dat hij nooit borg heeft gestaan voor de vorderingen van eiseres.

De rechtbank heeft eiseres toegelaten om bewijs te leveren van de handtekening van gedaagde op de vaststellingsovereenkomst. Indien eiseres hierin slaagt, zal de rechtbank oordelen dat gedaagde als borg kan worden aangesproken voor de betaling van € 30.402,14, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 december 2012. De rechtbank overweegt dat, gezien de rol van gedaagde als bestuurder-aandeelhouder, de toestemming van zijn echtgenote voor de borgstelling niet vereist was, omdat deze borgstelling ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap geschiedde. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/177887 / HA ZA 13-37
Vonnis van 4 september 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YELLOW WORKS B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. G.M.M. van Tilborg te [woonplaats],
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.M.G. Lardinois te [woonplaats].

1.De procedure

Eiseres heeft gedaagde bij exploot van 21 december 2012 gedagvaard. Nadat gedaagde had geconcludeerd voor antwoord, is een comparitie gelast, die op 7 augustus 2013 is gehouden. Van die zitting is proces-verbaal opgemaakt. Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
Eiseres houdt zich onder meer bezig met het uitzenden van personeel. Gedaagde was in de hier relevante periode enig aandeelhouder en bestuurder van het bouwbedrijf [gedaagde] B.V., hierna: ‘de B.V.’ De B.V. heeft uitzendkrachten bij eiseres ingeleend, maar heeft door eiseres gefactureerde bedragen onbetaald gelaten. De B.V. is op 17 april 2012 gefailleerd. Eiseres heeft geen betaling verkregen.
2.2.
Eiseres vordert samengevat - veroordeling van gedaagde tot betaling van € 41.500,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 5 december 2012, met veroordeling van gedaagde in de beslag- en proceskosten.
2.3.
Gedaagde voert verweer.

3.De beoordeling

3.1.
Eiseres legt aan haar vordering jegens gedaagde ten grondslag dat gedaagde zich jegens haar borg heeft gesteld voor de voldoening door de B.V. van de door de B.V. terzake het inlenen van arbeidskrachten verschuldigde bedragen. Eiseres verwijst daarvoor naar een schriftelijke vaststellingsovereenkomst, gedateerd 16 februari 2012, met als partijen enerzijds eiseres als ‘leverancier’ en anderzijds de B.V. ‘en/of als persoon’ gedaagde als ‘klant’. Volgens dat stuk is het volgende overeengekomen:
  • Dat alle openstaande facturen die gefactureerd zijn door leverancier tot en met 16.02.2012 met een totaal bedrag van € 28.666,54 (…) en de nota’s die nog volgen voor het werk van week 07/2012 uiterlijk 01.12.2012 op de rekening van de leverancier zullen zijn ontvangen.
  • Bij het niet nakomen van bovenstaande betalingsverplichtingen door de klant zal de leverancier zonder noodzakelijke tussenkomst van een rechtbank de gehele vordering privé verhalen op [gedaagde], geboren (…).
3.2.
Gedaagde bestrijdt in de eerste plaats de echtheid van de handtekening die onderaan de vaststellingsovereenkomst bij zijn naam staat. Hij betwist dat stuk getekend te hebben en betwist dat hij zich ooit borg heeft gesteld ten behoeve van eiseres. Eiseres heeft gemotiveerd gesteld en te bewijzen aangeboden dat gedaagde de vaststellingsovereenkomst wel degelijk heeft getekend.
3.3.
De rechtbank zal eiseres toelaten te bewijzen dat gedaagde de vaststellingsovereenkomst heeft getekend. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen als navermeld.
3.4.
Indien eiseres niet slaagt in het door haar te leveren bewijs, zal haar vordering worden afgewezen. In dat geval ontbreekt een grondslag voor aansprakelijkheid van gedaagde voor de betalingsverplichtingen van de B.V.
3.5.
Voor het geval eiseres wel slaagt in het bewijs dat gedaagde de vaststellingsovereenkomst heeft getekend, moet worden aangenomen - mede gelet op de betekenis die partijen aan de tekst van de vaststellingsovereenkomst geven - dat sprake is van een borgtocht in de zin van artikel 7:850 BW. De rechtbank overweegt voor dat geval reeds thans het volgende.
3.6.1.
Nu gedaagde bestuurder-aandeelhouder was van de B.V., zijn ingevolge artikel 7:857 BW de bepalingen voor particuliere borgtochten (7:858 t/m 7:864 BW) hier niet van toepassing.
3.6.2.
Eiseres vordert € 41.500,-. Dat bedrag omvat niet alleen de in de vaststellingsovereenkomst genoemde facturen (de facturen t/m 16 februari 2012 en de facturen m.b.t. week 7 van 2012), maar ook facturen die niet in de vaststellingsovereenkomst zijn genoemd (weken 8 t/m 12 van 2012). Met gedaagde is de rechtbank van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de stelling van eiseres dat de daarin opgenomen borgtocht zich mede uitstrekte over toekomstige, niet in die overeenkomst genoemde facturen. Dit brengt met zich dat de vordering voor zover die uitgaat boven (€ 28.666,54 plus € 1.735,60 voor week 7 =) € 30.402,14 niet toewijsbaar is.
3.6.3.
Voor toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente ziet de rechtbank geen grond. Niet gebleken is dat de borgtocht zich ook tot (door de B.V. verschuldigde) rente uitstrekt. Wel toewijsbaar – in het sub 3.5 bedoelde geval – is de door gedaagde als in verzuim zijnde borg verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Deze is, gelet op de overgelegde sommaties en de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen betaaldatum, toewijsbaar vanaf de door eiseres in haar vordering opgenomen ingangsdatum 5 december 2012.
3.6.4.
Gedaagde heeft er voorts op gewezen dat zijn echtgenote bij brief van 21 december 2012 op grond van artikel 1:89 lid 1 BW de borgstelling heeft vernietigd wegens het ontbreken van haar toestemming. Volgens gedaagde ontbreekt daarmee een rechtsgrond voor de vordering van eiseres.
3.6.5.
Dit subsidiaire verweer van gedaagde kan niet slagen.
Ingevolge artikel 1:88 lid 1 aanhef en sub c behoeft een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot voor overeenkomsten die ertoe strekken dat hij zich als borg of hoofdelijk schuldenaar verbindt. Ontbreekt die toestemming, dan kan de andere echtgenoot ingevolge artikel 1:89 lid 1 BW de borgstelling vernietigen. Artikel 1:88 lid 5 BW bepaalt evenwel dat toestemming niet vereist is voor, kort gezegd, borgstelling door een directeur-aandeelhouder van een besloten vennootschap, zoals gedaagde in de onderhavige zaak, indien het gaat om een borgstelling die ‘geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap’.
3.6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank was van dat laatste hier sprake. Naar niet bestreden is, was het inlenen van arbeidskrachten gebruikelijk binnen het (bouw)bedrijf van de B.V. en geschiedde dat inlenen om de door de B.V. verkregen (bouw)opdrachten uit te voeren. Bij de vaststellingsovereenkomst werd een termijn overeengekomen waarbinnen de B.V. alsnog aan haar achterstallige betalingsverplichtingen zou voldoen. De vaststellingsovereenkomst behelst daarmee wat de B.V. betreft niet veel meer dan een vastlegging van hetgeen reeds verschuldigd was terzake bedrijfsuitoefening in het verleden, met een nadere toezegging tot betaling daarvan. Eiseres en de B.V. zijn vervolgens op de oude voet zaken blijven doen. Naar het oordeel van de rechtbank moeten zowel het inlenen van de arbeidskrachten als het doen van de betalingstoezegging onder deze omstandigheden geacht worden te hebben behoord tot de normale bedrijfsuitoefening van de B.V. Het zich borg stellen door gedaagde voor de nakoming van de betalingsverplichtingen van de B.V. geschiedde derhalve ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van die vennootschap in de zin van de uitzonderingsbepaling van artikel 1:88 lid 5. Een met HR 8 juli 2005, NJ 2006, 96 (
Rabobank/Verhees) op één lijn te stellen geval doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
3.7.
Gelet op het onder 3.6 overwogene kan eiseres – in het sub 3.5 bedoeld geval – gedaagde aanspreken als borg tot betaling van € 30.402,14, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2012.
3.8.
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt eiseres op bewijs te leveren van haar stelling dat gedaagde de sub 3.1. bedoelde vaststellingsovereenkomst heeft getekend;
4.2.
. bepaalt dat, indien eiseres het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog nader aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Maastricht, Sint Annadal 1, op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat eiseres bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en de personalia van de getuigen;
4.3.
verwijst de zaak naar de rol van 2 oktober 2013 voor akte houdende:
- opgave getuigen als bedoeld onder 4.2 aan de zijde van eiseres, alsmede:
- opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen in de eerste vier maanden (uitsluitend de woensdagen en de donderdagen) vanaf de datum van opgave;
4.4. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle stukken waarvan zij zich ter gelegenheid van de enquête willen bedienen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2013.