In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 4 september 2013, stond de verdachte terecht voor het bezit van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de staande houding en aanhouding van de verdachte onrechtmatig waren. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de verbalisanten onvoldoende feiten of omstandigheden hadden om een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen. De verdachte was op 17 augustus 2012 in de gemeente Venray staande gehouden door de politie, die op dat moment informatie had over drugshandel in de omgeving. Ondanks dat de verdachte zenuwachtig was en de politie een auto met Duits kenteken had gezien, was dit niet voldoende om hem aan te houden. De rechtbank concludeerde dat de staande houding onrechtmatig was, omdat er geen concrete aanwijzingen waren voor een strafbaar feit.
De rechtbank benadrukte dat de schending van belangrijke strafvorderlijke voorschriften leidde tot een onherstelbaar vormverzuim. Dit had als gevolg dat het bewijs, dat was verkregen na de onrechtmatige aanhouding, uitgesloten moest worden van het bewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde, omdat er geen ander bewijs was dat zijn schuld kon aantonen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De griffier was ook aanwezig tijdens de openbare zitting.