ECLI:NL:RBLIM:2013:5105

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
AWB-12_2069-12_1620u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag van gemeenteambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag dat aan een gemeenteambtenaar is verleend. De eiseres, werkzaam bij de gemeente Maastricht, heeft zich tijdens de proeftijd schuldig gemaakt aan doorlopend plichtsverzuim, wat onder andere blijkt uit het opnieuw leggen van loonbeslagen. De rechtbank oordeelt dat het gepleegde plichtsverzuim de uitvoering van het eerder opgelegde strafontslag rechtvaardigt. De rechtbank wijst erop dat er geen ruimte is voor een onevenredigheidstoetsing, aangezien het plichtsverzuim is vastgelegd in een tussentijdse beoordeling. Het bezwaar van de eiseres tegen deze beoordeling is door de verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

De rechtbank overweegt dat op de eiseres de bewijslast rust voor de tijdige ter postbezorging van haar bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, omdat het pas na de wettelijke termijn door de gemeente is ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de eiseres niet heeft aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig is verzonden. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het bestreden besluit van de verweerder ongegrond is, omdat de eiseres zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, wat de tenuitvoerlegging van het strafontslag rechtvaardigt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaart de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: MAA AWB 12 / 2069 en MAA AWB 12 / 1620
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2013 in de zaken tussen
[eiseres], te[woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J.E.A.H. Verstraelen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. V.L.S. van Cruijningen),
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft verweerder ten aanzien van eiseres een beoordeling vastgesteld.
Bij besluit van 4 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder primair beslist om het aan eiseres bij besluit van 16 juni 2011 verleende strafontslag met ingang van 10 april 2012 ten uitvoer te leggen. Subsidiair heeft verweerder eiseres met ingang van uiterlijk
10 augustus 2012 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken.
Bij besluit van 30 augustus 2012, verzonden 3 september 2012 (het bestreden besluit 1), heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het ontslagbesluit van 4 april 2012 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 november 2012, verzonden op 21 november 2012 (het bestreden besluit 2), heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de bij besluit van 9 februari 2012 vastgestelde beoordeling niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de besluiten van 10 augustus 2012 en 19 november 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide beroepen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 19 april 2013. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar partner, [partner], en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [manager], manager bedrijfsvoering Vergunningen, Toezicht en Handhaving bij verweerders gemeente.
Overwegingen
1. Op deze zaken is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2. Eiseres is met ingang van 1 februari 1998 in dienst getreden van de gemeente Maastricht in de functie van stadswacht bij de Afdeling Stadstoezicht op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. In die functie heeft eiseres een aantal negatieve beoordelingen gehad. In verband met de problemen met het functioneren van eiseres is in 2005 gezocht naar een mogelijkheid om eiseres bij de Buurtbeheerbedrijven Maastricht B.V. (de Buurtbeheerbedrijven) te detacheren. Dit heeft geresulteerd in een plaatsing per
7 maart 2005 bij de Buurtbeheerbedrijven te Malberg. Vanaf 1 april 2007 heeft eiseres een vaste aanstelling als ambtenaar op grond van artikel 2:4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Maastricht (AGM). Tijdens dat dienstverband is eiseres schriftelijk erop aangesproken dat zij in 2008 en 2009 meermaals niet op het spreekuur van de bedrijfsarts is verschenen. Verder is zij in 2010 meermaals erop aangesproken dat zij een negatieve, oncollegiale werkhouding had en dat sprake was van een escalerend, langlopend conflict met een collega. Bij brief van 29 juli 2010 is eiseres formeel gewaarschuwd in verband met het feit dat sinds juli 2009 meerdere malen loonbeslag is gelegd. Bij brief van
10 februari 2011 is eiseres uitgenodigd voor een gesprek over de problemen rond haar functioneren, houding en gedrag. In dat gesprek is bekeken welke maatregelen nodig waren om eiseres een laatste kans tot verbetering te bieden. Bij brief van 12 april 2011 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het voornemen om wegens plichtsverzuim, bestaande uit het niet ondergaan van een bedrijfsgeneeskundig onderzoek op 3 februari 2011 en het zonder geldige reden nalaten gevolg te geven aan een hersteldmelding tussen
16 februari 2011 en 3 maart 2011, voorwaardelijk strafontslag te verlenen met een proeftijd van twee jaar. Tevens heeft verweerder hieraan een verbetertraject van zes maanden gekoppeld. Dit houdt in dat eiseres een laatste gelegenheid wordt geboden om te laten zien dat zij blijvend aan de maat kan functioneren.

3.Tegen dit voornemen heeft eiseres per e-mail zienswijzen ingediend.

4. Bij besluit van 16 juni 2011 heeft verweerder aan eiseres ontslag verleend als bedoeld in artikel 8:13 van de AGM. Daarbij is bepaald dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij eiseres binnen een proeftijd van twee jaren, ingaande de eerste werkdag na verzending van het besluit, de voorwaarden overtreedt die zijn opgesomd in de voornemenbrief en/of zich schuldig maakt aan ander ernstig plichtsverzuim. Tevens is onder het aanbieden van ondersteuning in de vorm van psychologische begeleiding, coaching of scholing een verbetertraject voor de duur van zes maanden opgelegd met de aanzegging dat het dienstverband in beginsel zal worden beëindigd wanneer eiseres aan het einde van het verbetertraject niet op alle onderdelen een voldoende zou scoren. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
5. Bij brief van 12 september 2011 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat er recentelijk twee nieuwe loonbeslagen zijn gelegd en dat wordt overwogen om daaraan de consequentie te verbinden van de tenuitvoerlegging van het strafontslag. In verband daarmee is eiseres gevraagd openheid van zaken te geven en is zij in de gelegenheid gesteld verweerder alsnog ervan te overtuigen dat zij haar financiën op orde heeft en zal houden. Daarbij is eiseres gewaarschuwd dat een hernieuwd tekortschieten, waardoor verweerder met de persoonlijke, financiële problemen van eiseres wordt geconfronteerd, tot tenuitvoerlegging van het strafontslag zal leiden. Eiseres heeft in het kader van het verbetertraject een psycholoog bezocht en actief hulp gezocht bij haar financiële problemen door zich te melden bij de gemeentelijke Kredietbank, afdeling Schuldhulpverlening.
6. Op 29 november 2011 heeft verweerder eiseres schriftelijk bericht dat aan het einde van het verbetertraject, per 16 december 2011, een beoordeling zal worden opgemaakt en dat er een aantal nieuwe incidenten zijn gemeld, die verweerder als onbetamelijk gedrag van eiseres heeft aangemerkt. Op deze brief heeft eiseres schriftelijk gereageerd. Eiseres heeft daarbij gevraagd haar visie op de incidenten te mogen geven.
7. Naar aanleiding van een uitnodiging voor een beoordelingsgesprek op 20 december 2011 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres verweerder meegedeeld dat eiseres vanwege psychische problemen ziek thuis is en niet in staat is een beoordelingsgesprek te voeren.
8. Nadat verweerder informatie had ingewonnen bij de bedrijfsarts is eiseres opgeroepen voor een beoordelingsgesprek op 2 januari 2012, waarbij erop is gewezen dat een weigering om te verschijnen zonder geldige reden zal worden aangemerkt als plichtsverzuim. Eiseres is op het gesprek verschenen en verweerder heeft op 7 december 2011 een beoordeling opgemaakt die eiseres op 23 januari 2012 voor gezien heeft getekend. Bij brief van 2 januari 2012 heeft verweerder eiseres bericht dat zij tot 17 januari 2012 de mogelijkheid heeft om zienswijzen kenbaar te maken. Indien eiseres daar geen gebruik van maakt, wordt de beoordeling op 17 januari 2012 ongewijzigd definitief vastgesteld. Deze brief is eveneens in kopie naar de gemachtigde van eiseres gestuurd.
9. Per e-mail van 9 januari 2012 heeft eiseres zienswijzen ingediend naar aanleiding van de voorgenomen beoordeling.
10. Bij brief van 24 januari 2012 heeft Buurtbeheerbedrijven bericht dat is beslist om de detachering van eiseres per direct te beëindigen. Dit is in die zin beargumenteerd dat het verbetertraject van een half jaar, eindigend op 16 december 2011 niet tot verbetering heeft geleid en dat het vertrouwen ontbreekt dat eiseres haar houding tot het gewenste niveau kan aanpassen.
11. Bij brief van 9 februari 2012, verzonden 10 februari 2012, heeft verweerder de beoordeling ongewijzigd vastgesteld.
12. Bij brief van 16 februari 2012 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om het strafontslag ten uitvoer te leggen met ingang van de derde werkdag na verzending van het definitieve besluit. Per e-mail van 27 februari 2012 is namens eiseres op dit voornemen gereageerd.
13. Bij brief, gedateerd 20 februari 2012, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de opgemaakte beoordeling. Blijkens een daarop geplaatste aantekening is deze brief op 10 april 2012 ontvangen.
14. Bij besluit van 4 april 2012 heeft verweerder primair beslist om het aan eiseres bij besluit van 16 juni 2011 verleende strafontslag met ingang van 10 april 2012 ten uitvoer te leggen. Subsidiair heeft verweerder eiseres met ingang van uiterlijk 10 augustus 2012 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dat bezwaar is eiseres op 28 juni 2012 gehoord ten overstaan van de PenO-bezwarencommissie.
15. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het ontslagbesluit van 4 april 2012 ongegrond verklaard.
16. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de bij besluit van 9 februari 2012 vastgestelde beoordeling niet-ontvankelijk verklaard.
17. Namens eiseres is tegen het bestreden besluit 1 aangevoerd dat de door eiseres aangevoerde bezwaren ten onrechte ongegrond zijn verklaard. De eiseres verweten gedragingen worden ten onrechte voor waar aangenomen en ten onrechte als - doorgaand - plichtsverzuim gekwalificeerd. Eiseres betoogt dat zij steeds is tegengewerkt door haar werkgever en dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen omdat alles erop was gericht om haar te ontslaan.
18. Naar aanleiding van het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit 2, waarbij haar bezwaar tegen de haar op 10 februari 2012 toegezonden beoordeling wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard, overweegt de rechtbank als volgt.
19. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift, bij verzending per post, tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. In het onderhavige geval is de termijn aangevangen op 11 februari 2012 en op 23 maart 2012 afgelopen.
20. Verweerder heeft verklaard dat het bezwaarschrift op 10 april 2012, de dag na Pasen, door [naam] in haar postvak is aangetroffen. Het bezwaarschrift bevond zich in een grote enveloppe, waarop een kleine enveloppe met het adres van verweerder was geplakt. Op de grote enveloppe is met een frankeermachine een stempel aangebracht die de datum 25-02-12 vermeldt en een bedrag van € 1,50. Omdat [naam] op witte donderdag, 5 april 2012 voor haar vertrek geen poststuk in haar postvak had liggen, heeft zij geconcludeerd dat het poststuk daar op Goede Vrijdag 6 april 2012 moet zijn neergelegd.
21.[partner], de echtgenote van eiseres heeft op de hoorzitting en bij de behandeling ter zitting verklaard dat zij het bezwaarschrift in eerste instantie samen met enkele andere brieven aan de gemeente wilde sturen. Deze brieven heeft zij op het postkantoortje van Nazareth uit de enveloppe gehaald, alvorens die in de brievenbus te deponeren. Dat is de verklaring voor de te hoge frankering, aldus [partner].
22. Eiseres betoogt dat uit de afgelegde verklaring volgt dat het bezwaarschrift tijdig op het postkantoor van Nazareth ter post is bezorgd en dat haar niet kan worden tegengeworpen dat verweerder het stuk pas op 10 april 2012 als ontvangen heeft geregistreerd.
23. De rechtbank overweegt dat op eiseres als afzender de bewijslast rust voor de tijdige ter postbezorging (Centrale Raad van Beroep 16 juli 2010, LJN: BN1749). Van omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen is in dit geval niet gebleken. De rechtbank stelt vast dat op de enveloppe een stempel van TPG ontbreekt en dat daarop ook geen stempel van de postkamer is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aangetoond dat het bezwaarschrift via de post is verzonden en evenmin heeft zij aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig bij de gemeente is ontvangen. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam] dat zij het poststuk met daarin het bezwaarschrift op 10 april 2012 in haar postvak heeft aangetroffen en dat het poststuk niet eerder dan op 6 april 2012 daar kan zijn neergelegd. Hieruit volgt dat het bezwaar niet alleen niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken is ontvangen, maar ook dat het bezwaar – indien al zou worden aangenomen dat het op 25 februari 2012 ter post is bezorgd – niet is ontvangen binnen een week na afloop van de bezwaartermijn op 30 maart 2012. De rechtbank acht de enkele verklaring van de echtgenote van eiseres onvoldoende bewijs van haar stelling dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Het komt de rechtbank overigens niet plausibel voor dat het bezwaarschrift al vóór 24 maart 2012 bij verweerders gemeente zou zijn ontvangen en pas op 6 april 2012, ondanks de aanwezige interne registratie, zou zijn ‘ontdekt’. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar te laat is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend bezwaarschrift blijft wegens het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim was. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden - deze zijn overigens ook niet aangevoerd - op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim was.

24.Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.

25. Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
26. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 21 maart 2013, LJN: BZ5132) dient bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag beoordeeld te worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt en is er naast die beoordeling geen plaats meer voor een onevenredigheidstoetsing.
27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich bij het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres zich tijdens het verbetertraject (en binnen de proeftijd) schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim waarvoor het voorwaardelijk ontslag was opgelegd. Uit de zich onder de stukken bevindende e-mails van 4 oktober 2011, 8 november 2011, 10 november 2011 en de verslagen van 15 november 2011 en 16 november 2011 blijkt dat eiseres de in voornemenbrief van 12 april 2011 gestelde voorwaarden ten aanzien van onder meer tijdig, correct ziek melden en verlof nemen en ten aanzien van de omgangsvormen met collega’s en leidinggevenden heeft overtreden. Deze tekortkomingen in het functioneren zijn in de negatieve beoordeling van 10 februari 2012 vastgelegd. Daarnaast is gebleken dat er tijdens de proefperiode opnieuw loonbeslagen zijn gelegd. Hierdoor heeft eiseres zich in strijd met de in het voorwaardelijk ontslag gestelde voorwaarden aan doorlopend plichtsverzuim schuldig gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat loonbeslag in artikel 16:1:1 van de AGM in verbinding met artikel 115 e.v. van de Ambtenarenwet expliciet wordt genoemd als grond voor het verlenen van strafontslag. Verweerder was dan ook bevoegd om over te gaan tot tenuitvoerlegging van dit strafontslag.
28. De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Volgens de eerder genoemde uitspraak van de CRvB is het eveneens vaste jurisprudentie dat de belangenafweging, gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke disciplinaire straf, van beperkte betekenis is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen zodanige bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van verweerder kan worden verlangd dat, ondanks het feit dat de voorwaarde voor tenuitvoerlegging is vervuld, van tenuitvoerlegging wordt afgezien.
29. Op grond van voorgaande overwegingen is het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond.
30. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien. De rechtbank beslist daarom als volgt.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen (voorzitter), mr. W.A.M. de Loo en mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2013.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier
w.g. Willemsen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 juli 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.