ECLI:NL:RBLIM:2013:5104

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
AWB-12_2099-13_221u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens opheffing functie en herplaatsingsonderzoek bij Universiteit Maastricht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalig medewerker van de Universiteit Maastricht, en het college van bestuur van de universiteit. Eiseres was ontslagen wegens de opheffing van haar functie als relatiemanager ten behoeve van het Talencentrum. Na bezwaar tegen het ontslagbesluit, dat aanvankelijk was genomen op 16 februari 2012, heeft de universiteit het besluit herroepen en eiseres eervol ontslag verleend met ingang van 25 oktober 2012. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er geen redelijke grond voor ontslag was, omdat zij ervan uitging dat zij zou terugkeren naar haar oude functie na de reorganisatie van het Talencentrum.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dubbelfunctie van eiseres, die zij voorheen vervulde, feitelijk was opgeheven en dat er geen mogelijkheden voor herplaatsing waren. De rechtbank oordeelde dat de universiteit voldoende inspanningen had verricht om eiseres te herplaatsen en dat het ontslag niet in strijd was met het ontslagverbod tijdens ziekte, aangezien het voornemen tot ontslag al voor de ziekteperiode was gecommuniceerd. Eiseres had ook de gelegenheid gekregen om haar verlof op te maken, en de rechtbank oordeelde dat de universiteit niet verplicht was om het resterende verlof uit te betalen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat de universiteit op redelijke gronden tot ontslag was overgegaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2013, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: MAA AWB 12 / 2099 en ROE AWB 13 / 221

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.J.E. Koster),
en

het college van bestuur van de universiteit Maastricht, verweerder

(gemachtigde: mr.drs. M.L.M. van de Laar),

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres ontslag verleend wegens opheffing van de functie van relatiemanager ten behoeve van het Talencentrum. Bij besluit van 17 juli 2012 heeft verweerder de ontslagdatum nader bepaald op 1 september 2012.
Bij besluiten van 17 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiseres het primaire besluit van 16 februari 2012 herroepen en aan eiseres eervol ontslag verleend met ingang van 25 oktober 2012.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [vertegenwoordiger 1] en mr. [vertegenwoordiger 2].

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
Eiseres is tot 1 november 2008 werkzaam geweest in de (dubbel)functie Sectiehoofd moderne / vreemde talen en Nederlands en Adjunct directeur van het Talencentrum. Per
1 januari 2008 is het Talencentrum ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek (UB). In verband met het feit dat het Talencentrum een afdeling van de UB is geworden, is de functie van Adjunct directeur opgeheven. In de nieuwe opzet wordt de afdeling geleid door een Afdelingsmanager die rapporteert aan de directie UB. De twee secties van het Talencentrum, Engels en Nederlands / Moderne en vreemde talen worden geleid door twee Sectiecoördinatoren. Eiseres heeft in het voorjaar van 2008 aangegeven interesse te hebben in de nieuwe functie van Afdelingsmanager van het Talencentrum. De directie van de UB heeft eiseres aangegeven dat zij er niet van overtuigd was dat eiseres voldoende zou kunnen slagen in de functie van Afdelingshoofd. Eiseres heeft vervolgens niet naar die functie gesolliciteerd. Zij heeft verder te kennen gegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid in te stappen in de nieuwe functie van Sectiehoofd. Eiseres is vervolgens met ingang van 1 november 2008 voor de duur van drie jaar tijdelijk aangesteld in de functie van relatiemanager ten behoeve van het Talencentrum UB. In deze functie is eiseres in het bijzonder belast met relatiebeheer en opdrachten verwerven voor het Talencentrum binnen en buiten de Universiteit Maastricht. In de functie is een zeer nauwe samenwerking met het Afdelingshoofd Talencentrum vereist. Gelet op de transitieperiode, waarin het Talencentrum verkeerde, zou het in beginsel om een tijdelijke functie gaan. In een brief van
2 oktober 2009 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat na afloop van de functie van Relatiemanager een herplaatsingsonderzoek zal volgen als eiseres niet aansluitend een andere passende functie zou hebben. De functie van Relatiemanager is eveneens opgeheven en, gezien het feit dat eiseres in vaste dienst is aangesteld bij de Universiteit Maastricht, zijn vanaf mei 2011 de mogelijkheden tot herplaatsing van eiseres onderzocht conform het gestelde in de Richtlijn herplaatsingsbeleid en beleid ter voorkoming van werkloosheid universiteit Maastricht. Eiseres is begeleid door het Loopbaancentrum en is met ingang van 22 augustus 2011 voor de duur van een jaar gedetacheerd in de functie van teamleider bovenbouw bij de Bernard Lievegoed School. Deze detachering heeft niet geleid tot een dienstverband bij de Bernard Lievegoed School en het herplaatsingsonderzoek is hervat.
3.
In verband met het opheffen van de functie van Relatiemanager en de omstandigheid dat eiseres niet is geplaatst bij de Bernard Lievegoed School heeft verweerder bij brief van 7 april 2011 ten aanzien van haar het voornemen van ontslag per
1 februari 2012 uitgesproken.
4.
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft verweerder eiseres met ingang van
1 augustus 2012 ontslag verleend wegens opheffing van de functie van Relatiemanager ten behoeve van het Talencentrum UB. Bij besluit van 17 juli 2012 is de ontslagdatum nader bepaald op 1 september 2012. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt bij verweerder.
5.
Bij de bestreden besluiten van 17 oktober 2012 heeft verweerder na verkregen advies van de Awb Adviescommissie het ontslagbesluit herroepen en vervangen door een nieuw besluit. Kort samengevat stelt verweerder zich op het standpunt dat de redelijke grond voor het ontslag niet (alleen) is gelegen in de opheffing van de functie van Relatiemanager, maar ook in de opheffing van de dubbelfunctie Sectiehoofd moderne / vreemde talen en Nederlands en Adjunctdirecteur van het Talencentrum. Nu het herplaatsingsonderzoek niet tot resultaat heeft geleid, heeft verweerder het aan eiseres verleende ontslag met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden na uitreiking van het ontslagbesluit van 16 februari 2012 (op 31 mei 2012) gehandhaafd.
6.
De rechtbank stelt voorop, zoals bij de behandeling van het beroep ter zitting ook is aangegeven, dat sprake is van één beroep (met procedurenummer 12 / 2099) gericht tegen verweerders brieven van 17 oktober 2012, die samen de beslissing op bezwaar vormen zoals die na heroverweging van het primaire besluit is genomen. De procedure met nummer
13 / 221
wordt administratief afgeboekt.
7.
Eiseres heeft bij de behandeling van het beroep ter zitting aangevoerd dat verweerder de in de ‘Richtlijn herplaatsingsbeleid en beleid ter voorkoming van werkloosheid Universiteit Maastricht’ gestelde termijnen niet in acht heeft genomen. Nu eiseres die grond zonder gegronde reden dermate laat in de procedure naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank die grond, wegens strijd met de goede procesorde, buiten bespreking laten.
8.
Naar aanleiding van het betoog van eiseres dat het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge genoemd artikel wordt, indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden. De rechtbank stelt vast dat verweerder in navolging van het advies van de Awb-adviescommissie het primaire besluit heeft herroepen. Conform het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder na heroverweging in de plaats van het herroepen besluit een nieuw besluit genomen, waarin gemotiveerd is aangegeven welke redelijke grond voor het gehandhaafde ontslagbesluit is gehanteerd. Voor zover sprake is van afwijking van het advies van de Awb-adviescommissie heeft verweerder die afwijking gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank komt verweerders besluitvorming derhalve niet in strijd met genoemd artikel 7:13, zevende lid, van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
9.
Eiseres betoogt dat de voorheen door haar vervulde dubbelfunctie formeel niet is opgeheven en dat zij er steeds vanuit is gegaan dat zij, zodra het veranderproces was afgerond, in haar oude functie zou terugkeren. Om die reden is er geen redelijke grond voor het verleende ontslag, aldus eiseres. In dat verband is ter zitting aangevoerd dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om eiseres te herplaatsen en dat aan haar de functie van Afdelingshoofd aangeboden had moeten worden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8.4, eerste lid, van de CAO-NU kan de werkgever, tenzij sprake is van een opzegverbod zoals genoemd in artikel 8.7, het dienstverband beëindigen, indien er sprake is van een redelijke grond.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit als redelijke grond voor het ontslag gehanteerd dat niet alleen de tijdelijk door haar vervulde functie van Relatiemanager bij het Talencentrum is opgeheven, maar dat ook de voorheen door eiseres vervulde functie van Sectiehoofd moderne / vreemde talen en Nederlands en Adjunctdirecteur van het Talencentrum is opgeheven en dat herplaatsing niet mogelijk is gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt afdoende uit de gedingstukken dat de functie van Sectiehoofd moderne / vreemde talen en Nederlands en Adjunctdirecteur van het Talencentrum na de benoeming van eiseres als Relatiemanager als gevolg van de integratie van het Talencentrum in de organisatie van de Universiteitsbibliotheek niet meer als zodanig is ingevuld en feitelijk is opgeheven. De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak van 31 mei 2005, LJN: AT3551, geoordeeld dat het feitelijk verdwijnen van het samenstel van werkzaamheden van een functie onder omstandigheden kan worden gelijkgesteld met een formele opheffing van een functie. Uit de gedingstukken, waaronder aan haar gerichte mails en nieuwsbrieven, blijkt verder dat eiseres nauw bij dit proces betrokken is geweest en dat het voor haar duidelijk moet zijn geweest dat zij niet in de vervallen dubbelfunctie kon terugkeren. Er bestond dan ook een redelijke grond voor het ontslag en verweerder was bevoegd om eiseres met toepassing van artikel 8.4, eerste lid, van de CAO-NU te ontslaan. Verweerder is in redelijkheid tot dat besluit kunnen komen. Voor het betoog ter zitting dat verweerder onvoldoende inspanningen tot herplaatsing zou hebben verricht, vindt de rechtbank in de gedingstukken geen steun. Verweerder heeft de mogelijkheden van eiseres tot herplaatsing onderzocht en heeft mogelijkheden geboden voor interne stage. Verder is eiseres conform de ter zake geldende bepalingen vanuit het Loopbaancentrum hulp geboden bij het vinden van ander werk en is zij in dat kader gedetacheerd bij de Bernard Lievegoed School. De rechtbank volgt eiseres ook niet in het ter zitting gehouden betoog dat aan haar de functie van Afdelingshoofd aangeboden had moeten worden. Uit een brief van
2 oktober 2008 blijkt dat verweerder met haar gesproken heeft over haar toekomstige rol in het Talencentrum, waarbij ook een overstap naar de functie Afdelingshoofd Talencentrum aan de orde is geweest. Met haar is besproken dat die overstap op dat moment voor haar een dermate grote lastenverzwaring zou betekenen (met name leidinggeven aan het veranderproces) dat is besloten haar die functie niet aan te bieden. Eiseres heeft daarmee ingestemd c.q. geen bezwaar gemaakt en zij heeft gebruik gemaakt van het door verweerder aangeboden alternatief om voor een periode van 3 jaar de functie van Relatiemanager te gaan vervullen. Gelet op deze gang van zaken en de rol van eiseres daarin was het aanbieden van de functie van Afdelingshoofd terecht niet aan de orde. De desbetreffende beroepsgronden treffen geen doel.
10.
Met betrekking tot het door eiseres gedane beroep op het in artikel 8.7, eerste lid, onder a 1, van de CAO NU neergelegde ontslagverbod, overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge genoemd artikel is het - voor zover hier van belang - de werkgever verboden het dienstverband tussentijds tijdens ziekte op te zeggen, tenzij de ongeschiktheid is aangevangen nadat de werknemer schriftelijk in kennis is gesteld van het voornemen hem ontslag te verlenen. Uit de stukken blijkt dat eiseres van 7 mei 2012 tot 4 juni 2012 ziek is geweest en dat zij al tevoren op 7 april 2011 van het voornemen haar ontslag te verlenen in kennis is gesteld. De beroepsgrond slaagt derhalve niet. Er is tevens geen sprake van een dermate lang tijdsverloop tussen het kenbaar maken van het voornemen van 7 april 2011 om eiseres ontslag te verlenen en het daadwerkelijke ontslagbesluit van
16 februari 2012 dat verweerder zich in redelijkheid niet meer mocht beroepen op genoemd voornemen om haar ontslag te verlenen.
11.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 8:2 van de CAO NU haar op 1 augustus 2012 resterende verlofdagen ten onrechte niet heeft uitbetaald, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge genoemd artikel heeft de werknemer die bij het einde van het dienstverband nog aantoonbare eerder opgebouwde vakantie of verlofaanspraken heeft en niet in de gelegenheid is gesteld die op te nemen, recht op een uitkering in geld tot een bedrag van het salaris overeenkomend met de aanspraak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er op goede gronden op gewezen dat eiseres in een brief van 17 juli 2012 expliciet in de gelegenheid is gesteld de door haar opgebouwde vakantie- of verlofaanspraken voor het einde van haar dienstverband op te nemen. Verweerder heeft dan ook niet in strijd met genoemd artikel gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
12.
Op grond van voorgaande overwegingen is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.M. de Loo (voorzitter), en mr. T.E.A. Willemsen en mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2013.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier
w.g. mr. W.A.M. de Loo,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 juli 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.