ECLI:NL:RBLIM:2013:4833

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2013
Zaaknummer
C-04-124527 - KG ZA 13-165
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over nakoming omgangsregeling tussen dochter en voortvluchtige vader

Op 19 augustus 2013 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond een vonnis gewezen in een kort geding tussen een man en zijn ex-partner, de vrouw, en de WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING (WSS). De man, die voortvluchtig is na zijn detentie, vorderde nakoming van een door het gerechtshof bepaalde omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De omgangsregeling, vastgesteld op 8 juni 2011, hield in dat de man elke veertien dagen een weekend met zijn dochter doorbracht en de helft van de vakanties en feestdagen. De vrouw en de WSS verzetten zich tegen de nakoming van deze regeling, met het argument dat de veiligheid van de minderjarige in het geding is door de voortvluchtigheid van de man.

De voorzieningenrechter overwoog dat het in strijd is met de belangen van de minderjarige om een omgangsregeling af te dwingen in een situatie waarin de vader voortvluchtig is. De rechter benadrukte dat de veiligheid van de minderjarige voorop staat en dat het niet aanvaardbaar is dat zij mogelijk getuige wordt van de aanhouding van haar vader. De vordering tot nakoming van de omgangsregeling werd dan ook afgewezen.

Daarnaast vorderde de man ook vaststelling van telefooncontacten met zijn dochter. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel er afspraken zijn gemaakt over telefooncontacten, een kort geding niet de juiste procedure is om deze contacten vast te stellen. De WSS had inmiddels een bodemprocedure gestart om de omgangsregeling en telefooncontacten te wijzigen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de man af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/04/124527 / KG ZA 13-165
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2013
in de zaak van
[eiser],
verblijfplaats onbekend,
eiser,
advocaat mr. F.L. Donders te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,

2.WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING,

gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
gedaagde.
Eiser zal hierna de man worden genoemd, gedaagde sub 1 de vrouw en gedaagde sub 2
de WSS.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling waarbij zijn verschenen:
  • mr. S.C. van Heerd te Venlo voor mr. Donders voornoemd, namens de man;
  • de vrouw,
- de dochter (als toehoorder),
- een vertegenwoordiger van de WSS,
- de pleitnota van de WSS.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de man en de vrouw is op [geboortedag] 1998 dochter [minderjarige] (hierna: [minderjarige]) geboren.
2.2.
Bij uitspraak van 8 juni 2011 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de volgende omgangsregeling tussen de man [minderjarige] bepaald:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag 17:30 uur tot en met zondag 18:00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen.
2.3.
[minderjarige] staat sinds 20 november 2012 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door de WSS.
[minderjarige] verblijft door de week vrijwillig binnen een woonvoorziening van Daelzicht, locatie het Raayke te Tienray en in het weekend bij de vrouw.
2.4.
De man is gedetineerd. Hij is na zijn verlof begin mei 2013 niet teruggekeerd en heeft zich sindsdien aan de detentie onttrokken en is momenteel voortvluchtig.
2.5.
De WSS is inmiddels een bodemprocedure gestart tot wijziging van de omgangsregeling.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert:
gedaagden te bevelen hun medewerking te verlenen aan de door het gerechthof bepaalde omgangsregeling, bij niet nakoming op verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,= per dag of gedeelte daarvan, tot een maximum van EUR 100.000,=;
te bepalen dat de man en de minderjarige gerechtigd zijn tot het hebben van telefonisch contact met elkaar op elke dinsdag- en donderdagavond van 20:00 uur tot 20:30 uur,
3. veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
De vrouw en de WSS voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter leidt de spoedeisendheid af uit de aard van de vordering.
4.2.
De vraag is of, gelet op de belangen van partijen, de door de man gevorderde onmiddellijke voorzieningen bij voorraad, worden vereist.
4.3.
De man wenst op de eerste plaats nakoming van de omgangsregeling zoals door het gerechtshof bepaald. Volgens hem is ondanks zijn voortvluchtigheid, omgang in het belang van [minderjarige]. De WSS heeft in haar pleitnotitie uitgebreid betoogd waarom omgang in de gegeven situatie in strijd is met de belangen van [minderjarige]. De vrouw schaart zich achter de argumenten van de WSS.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Bij het vaststellen van de omgangsregeling door het gerechtshof was de man niet voortvluchtig. Die omstandigheid is dan ook niet in de beoordeling betrokken.
De voorzieningenrechter acht het in strijd met de belangen van een minderjarige om een omgangsregeling met de vader af te dwingen, in de situatie dat deze voortvluchtig is.
Alsdan kan immers geen omgang plaatsvinden op een veilige, bekende plaats en onder rustige omstandigheden. Voor betrokkenen en zeker voor [minderjarige] geldt dat zij niet dient te worden blootgesteld aan de angsten en risico’s die deze situatie met zich meebrengt. Zij dienen daarbij voorts niet in de positie te worden gebracht dat zij het omgangsadres geheim dienen te houden. Daarbij geldt dat het hulp verlenen aan een voortvluchtige onder omstandigheden een misdrijf kan opleveren. [minderjarige] loopt daarbij ondermeer het risico dat zij getuige wordt van de aanhouding van de man tijdens de omgang en/of in vluchtpogingen wordt betrokken. Dat acht de voorzieningenrechter onaanvaardbaar.
Dat betekent dat noch van de moeder noch van de WSS in redelijkheid medewerking aan de geldende omgangsregeling kan worden verwacht. De vordering tot nakoming van de omgangsregeling dient dan ook te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat het de man zelf is die deze situatie veroorzaakt en daarin verandering kan brengen. Hij kan er zelf voor kiezen alsnog zijn straf te ondergaan en aldus weer mogelijkheden tot omgang creëren.
4.5.
De man vordert op de tweede plaats een vaststelling van telefooncontacten tussen hem en [minderjarige].
Met betrekking tot de telefooncontacten is door de vrouw en de WSS ter zitting onbetwist gesteld dat ter zake afspraken met de man zijn gemaakt die worden nagekomen. De afspraak is volgens de vrouw en de WSS dat de man en de minderjarige recht hebben op de genoemde tijdstippen telefonisch contact met elkaar te hebben mits [minderjarige] dat zelf wil en de man zich gedraagt. Soms is [minderjarige] echter niet op de groep omdat ze bijvoorbeeld een groepsuitje heeft. Zij kan dan de telefoon niet opnemen maar kan wel zelf naar de man bellen. De man wil echter zijn telefoonnummer niet geven.
4.6. De voorzieningenrechter overweegt ter zake als volgt.
Nog afgezien van de vraag of de man belang heeft bij zijn vordering, nu onbetwist gesteld wordt dat de telefoonafspraken worden nagekomen – al verschillen partijen mogelijk wel over de daarbij afgesproken voorwaarden - acht de voorzieningenrechter een kort geding, zeker in de gegeven omstandigheden, niet de geëigende procedure tot vaststelling van zodanige contacten.
Inmiddels is een bodemprocedure door de WSS aanhangig gemaakt tot wijziging van de omgangsregeling en vaststelling van telefooncontacten. In die procedure dient te worden beoordeeld wat het belang van [minderjarige] vergt.
De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorzieningen dan ook af.
Gelet op aard van de vordering en de daarbij betrokken partijen zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. Wassenberg en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.