4.3Het oordeel van de rechtbankFeit 1
Op 11 februari 2013 bevond verdachte zich samen met [slachtoffer] (hierna: aangever), zijnde zijn broer, op hun slaapkamer op de eerste verdieping van de woning aan de [adres] te Landgraaf. Voorts bevonden zich de moeder van verdachte, [getuige 3] (hierna: [getuige 3]), de zus van verdachte, [getuige] (hierna: [getuige]) en de stiefvader van verdachte, [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) in voornoemde woning, op de benedenverdieping. Verdachte en aangever hadden alcohol gedronken en maakten ruzie. Op een bepaald moment liep [getuige 3] naar de slaapkamer om de gemoederen tot bedaren te brengen. Verdachte raakte daarop tevens in een discussie met [getuige 3] verwikkeld. Vervolgens liep verdachte naar beneden richting de keuken. [getuige 3] liep achter verdachte aan. Daarna kwam ook aangever naar beneden. Beneden werd de ruzie tussen verdachte en aangever en [getuige 3] voortgezet. Daarbij werden door aangever dreigende woorden richting verdachte geuit. Verdachte voelde zich hierdoor zodanig bedreigd dat hij weer naar boven is gegaan om een vleesmes te pakken. Vervolgens is verdachte weer naar beneden gelopen met voornoemd mes zichtbaar in zijn hand.
[getuige], die zich ook met de ruzie tussen verdachte en aangever bemoeide, nam waar dat [getuige 3] erin slaagde om beide kemphanen uit elkaar te houden. Daarop zag [getuige] dat verdachte een vleesmes in zijn rechterhand had. Zij zag dat verdachte de punt van het mes in de richting van aangever hield en dat verdachte één keer zijn arm naar beneden zwaaide met het mes in de richting van aangever. Op dat moment stonden verdachte en aangever op gestrekte armlengte van elkaar. Door emoties overmand vluchtte [getuige] vervolgens de woning uit.
Aangever zag dat verdachte vervolgens langs [getuige 3] rende in zijn richting. Toen verdachte vlak bij hem was, pakte aangever verdachte in een verwurging, zodat verdachte niets kon uitrichten. Beiden belandden daarbij op de bank, waarbij aangever met zijn linkerzijde op de borstkast van verdachte lag.
[getuige 3] nam waar dat - terwijl verdachte en aangever met elkaar worstelden - verdachte een keukenmes in zijn hand had en dit keukenmes in aanraking bracht met de rug van aangever. Daarop zag [getuige 3] dat [getuige 2] ingreep en verdachte met beide handen bij de keel greep. Hierop kon [getuige 3] het keukenmes van verdachte afhandig maken. Ze heeft daarbij al haar kracht moeten aanwenden. Ze vermoedt dat door het ingrijpen van [getuige 2] de rechterarm van verdachte geblokkeerd is geraakt en dat verdachte daardoor niet in staat was het mes dieper in de rug van aangever te steken. Na het ingrijpen door [getuige 2] bleven verdachte en [getuige 2] als kemphanen tegenover elkaar staan, aldus [getuige 3].
Aangever hoorde na het incident van [getuige 3] dat verdachte een mes had getrokken en dat hij had getracht om hem te steken. Toen [getuige 3] dit aan aangever vertelde, voelde hij een branderig gevoel op zijn rug.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn vervolgens ter plaatse gegaan en troffen in de woning aangever aan. De verbalisanten zagen dat op de rugzijde van aangever een wondje was ontstaan. Deze wond was nog vers en was bedekt met een pleister. Door de verbalisanten werd het letsel van aangever fotografisch vastgelegd.
Voorts toonde [getuige 3] het mes dat verdachte had gehanteerd aan voornoemde verbalisanten. De verbalisanten zagen dat het een keukenmes betrof met een snijkant, waarvan het lemmet een lengte had van ongeveer twintig centimeter. Het mes had een totale lengte van 32 centimeter.
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft getracht met een (keuken)mes in te steken op het lichaam van aangever. Daartoe overweegt de rechtbank dat [getuige 3] heeft waargenomen dat verdachte een (keuken)mes in aanraking bracht met de rug van aangever. Dat verdachte een (keuken)mes in zijn handen had, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige], die in een eerder stadium zag dat verdachte een (vlees)mes in zijn rechterhand hield. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het door de verbalisanten fotografisch vastgelegde letsel van aangever. De rechtbank neemt op deze foto’s (pagina 60 en 61 van het dossier) waar dat zich op de rug van aangever een ‘prikwondje’ bevindt. Deze waarneming van de rechtbank past bij de aan verdachte verweten handeling, te weten het met een (keuken)mes trachten in te steken op het lichaam van aangever, waarbij die aangever uiteindelijk werd geraakt in zijn rug.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het handelen van verdachte een poging doodslag oplevert. Voor een bewezenverklaring ter zake van poging doodslag is opzet op de dood vereist. De rechtbank acht geen bewijs aanwezig dat verdachte ‘boos’ opzet op de dood had; uit niets blijkt dat verdachte tijdens de ruzie met aangever uit was op de dood van aangever.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel voorwaardelijk opzet op diens dood gehad. Verdachte heeft tijdens een worsteling met aangever een (keuken)mes gehanteerd. Met dat (keuken)mes heeft verdachte getracht op het lichaam van aangever in te steken, hetgeen een (dodelijke) steekwond kan veroorzaken. Uiteindelijk werd aangever ook daadwerkelijk geraakt in zijn rug. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en weten blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever het leven zou laten. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat het om een groot (keuken)mes ging; het lemmet had een lengte van ongeveer twintig centimeter. Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat zich aan de rugzijde van het lichaam vitale onderdelen bevinden, zoals de longen, en dat een daar aangebrachte steek vaak levensbedreigend kan zijn.
Uit de hierboven weergegeven verklaringen komt naar voren dat verdachte verkeerde in een staat van, in woorden van de rechtbank, agressieve opwinding; ruziemakend met alles en iedereen is verdachte een mes op zijn kamer gaan halen en is met dat mes de confrontatie met aangever aangegaan. Zelfs na deze confrontatie blijft verdachte heethoofdig; hij en [getuige 2] staan na het ingrijpen door [getuige 2] “als kemphanen” tegenover elkaar, aldus [getuige 3].
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte gezien de uiterlijke verschijningsvorm - te weten de agressie waarmee verdachte op dat moment kennelijk behept is, het halen van een mes op zijn kamer, het terugkomen met het mes, dan de confrontatie aangaan met aangever terwijl hij als aangever het gevecht met hem aangaat het mes niet loslaat maar dit integendeel zelfs naar de rug van aangever brengt - het reële risico met zich meebrengt dat dit de dood van aangever tot gevolg zal hebben. Door aldus te handelen heeft verdachte de geenszins te verwaarlozen kans op de dood van aangever op de koop toe genomen.
Dat het gevolg zich uiteindelijk niet heeft gemanifesteerd en het letsel relatief beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken, maar aan het adequate ingrijpen van [getuige 2].
Op grond van de aangifte van [slachtoffer], het proces-verbaal van bevindingen, de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige] en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gepoogd heeft om [slachtoffer] te doden.
Het door de raadsvrouw ingenomen standpunt, inhoudende dat het relatief geringe letsel bij aangever erop duidt dat verdachte met geringe intensiteit op aangever heeft ingestoken en dat derhalve geen opzet op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel kan worden aangenomen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank overweegt omtrent dit verweer dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat er geen grond is de inhoud van het begrip aanmerkelijke kans afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. De rechtbank verwerpt derhalve het (subsidiaire) verweer van de raadsvrouw.
Feit 2
Op 11 februari 2013 bevond [getuige 3] zich samen met [getuige 2] en [getuige] in de woonkamer van de woning aan de [adres] te Landgraaf. [getuige 3] hoorde dat haar zonen, [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) en verdachte, op de slaapkamer op luide wijze met elkaar aan het bekvechten waren. Zij ging vervolgens naar de slaapkamer om de gemoederen tot bedaren te brengen. [getuige 3] zag en hoorde dat verdachte nog meer begon te flippen. Daarop liep verdachte al scheldend naar beneden richting de keuken. [getuige 3] liep achter verdachte aan. [getuige 3] zag en hoorde dat verdachte bleef razen en tieren. Vervolgens zag [getuige 3] dat verdachte de voordeur opende en deze meerdere keren tegen de toiletdeur op knalde, waardoor de toiletdeur op drie plaatsen beschadigd raakte.
Door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] werd op 11 februari 2013 gezien dat de toiletdeur van voornoemde woning op drie plaatsen vernield was.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 11 februari 2013 de toiletdeur van de woning aan de [adres] te Landgraaf heeft beschadigd. Volgens verdachte behoorde voornoemde woning toe aan de verhuurder.
Op grond van de verklaring van [getuige 3], het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een toiletdeur van de woning aan de [adres] te Landgraaf, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft beschadigd.
Feit 3
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2013;
- het proces-verbaal relaterende een wapenonderzoek;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 juli 2013.