ECLI:NL:RBLIM:2013:4698

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
03/700104-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en vernieling in Landgraaf met gasdrukpistool

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, vernieling van een toiletdeur en het voorhanden hebben van een gasdrukpistool. De verdachte werd op 11 februari 2013 in Landgraaf beschuldigd van het proberen te doden van zijn broer, [slachtoffer], door met een mes in te steken tijdens een worsteling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat hij wel opzettelijk had gehandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onderdeel van de vernieling van de toiletdeur, omdat er geen klacht was ingediend door de eigenaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de andere feiten, waarbij de ernst van de poging tot doodslag zwaar woog in de strafmaat. De rechtbank koppelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder behandeling voor zijn persoonlijkheidsstoornis en deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700104-13
Datum uitspraak : 31 juli 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats en datum],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 te Sittard.
Raadsvrouw is mr. K. Valkeneers, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 17 juli 2013.
De rechtbank heeft op 17 juli 2013 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp (tijdens een worsteling met die [slachtoffer] op een bank) heeft getracht (met kracht) in te steken op het lichaam van die [slachtoffer], waarbij verdachte werd gehinderd door een derde en/of waarbij die [slachtoffer] (desondanks) (met het mes) werd geraakt in zijn rug, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp (tijdens een worsteling met die [slachtoffer] op een bank) heeft getracht (met kracht) in te steken op het lichaam van die [slachtoffer], waarbij verdachte werd gehinderd door een derde en/of waarbij die [slachtoffer] (desondanks) (met het mes) werd geraakt in zijn rug,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2013 in de gemeente Landgraaf opzettelijk mishandelend [slachtoffer], met een mes, althans met een scherp voorwerp (tijdens een worsteling met die [slachtoffer] op een bank), in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2013 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en wederrechtelijk een (toilet)deur van de woning aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd;
3.
hij op of omstreeks 11 februari 2013 in de gemeente Landgraaf, in een woning aan de [adres], een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool, merk Para Ordnance, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

feit 2
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu [getuige 3] geen klacht heeft gedaan ter zake van vernieling van een (toilet)deur van haar woning.
De rechtbank overweegt omtrent het verweer van de raadsvrouw als volgt. Uit het dossier blijkt niet dat [getuige 3] voornoemd een klacht heeft gedaan ter zake van vernieling, hetgeen gelet op het bepaalde in de artikelen 350, 353 en 316 van het Wetboek van Strafrecht wel wettelijk vereist is. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [getuige 3] voornoemd niet kan worden afgeleid dat zij de bedoeling had dat ter zake van deze vernieling een strafvervolging tegen verdachte zou worden ingesteld. Gelet op het vooroverwogene verklaart de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, voor zover het betreft het onderdeel ‘geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 3]’. Voor het overige deel van de tenlastelegging kan de officier van justitie worden ontvangen in de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten - waarvan feit 1 in zijn primaire variant - wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht voor het bewijs ter zake van feit 1 redengevend de verklaringen van de getuigen[getuige], [getuige 3] en [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen omtrent het waargenomen letsel bij [slachtoffer] (hierna: aangever). Verdachte had ruzie met aangever. [getuige] heeft verklaard dat verdachte een groot vleesmes in zijn rechterhand vasthield en dat hij met dit mes zwaaide in de richting van aangever. Voorts heeft aangever verklaard dat verdachte daarop voorbij [getuige 3] liep in de richting van aangever. In de daaropvolgende worsteling tussen verdachte en aangever heeft [getuige 3] waargenomen dat verdachte een keukenmes in zijn handen had en dit mes in aanraking bracht met de rug van aangever. Doordat [getuige 2] vervolgens verdachte bij de keel greep, kon worden voorkomen dat verdachte het mes dieper in het lichaam van aangever zou steken. Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich door zijn handelen schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Verdachte heeft in een worsteling met aangever een groot keukenmes/vleesmes gehanteerd en dit mes in contact gebracht met de rug van aangever. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en weten blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever het leven zou laten, in aanmerking genomen dat zich achter de ruggengraat vitale organen bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat verdachte een stekende beweging met het mes heeft gemaakt. De verklaring van [getuige 3], voor zover deze inhoudt dat verdachte op aangever heeft ingestoken, wordt niet ondersteund door de verklaring van aangever en de verklaring van [getuige 2]. Aangever heeft niet bemerkt dat hij met een mes werd gestoken en [getuige 2] heeft geen mes bij verdachte waargenomen. Voorts heeft [getuige 3], anders dan aangever en [getuige 2], verklaard omtrent de positie waarin verdachte zich tijdens de worsteling bevond ten opzichte van aangever. Tevens bestaat gerede twijfel over de oorzaak van het letsel van aangever. Zo is geen nader medisch onderzoek naar de wond gedaan en zou het letsel ook kunnen zijn veroorzaakt door bijvoorbeeld een scherpe nagel of een scherf van een eerder door verdachte kapot gegooid glas.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat - indien de rechtbank bewezen acht dat verdachte heeft getracht om met een mes op aangever in te steken - het handelen van verdachte niet de aanmerkelijke kans in het leven roept dat aangever het leven zou laten dan wel zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op het geringe letsel dat aangever heeft opgelopen, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte slechts met geringe intensiteit op aangever heeft ingestoken.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, nu niet genoegzaam is komen vast te staan wie de eigenaar is van de toiletdeur van de woning.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1] Feit 1
Op 11 februari 2013 bevond verdachte zich samen met [slachtoffer] (hierna: aangever), zijnde zijn broer, op hun slaapkamer op de eerste verdieping van de woning aan de [adres] te Landgraaf. Voorts bevonden zich de moeder van verdachte, [getuige 3] (hierna: [getuige 3]), de zus van verdachte, [getuige] (hierna: [getuige]) en de stiefvader van verdachte, [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) in voornoemde woning, op de benedenverdieping. Verdachte en aangever hadden alcohol gedronken en maakten ruzie. Op een bepaald moment liep [getuige 3] naar de slaapkamer om de gemoederen tot bedaren te brengen. Verdachte raakte daarop tevens in een discussie met [getuige 3] verwikkeld. Vervolgens liep verdachte naar beneden richting de keuken. [getuige 3] liep achter verdachte aan. Daarna kwam ook aangever naar beneden. Beneden werd de ruzie tussen verdachte en aangever en [getuige 3] voortgezet. Daarbij werden door aangever dreigende woorden richting verdachte geuit. Verdachte voelde zich hierdoor zodanig bedreigd dat hij weer naar boven is gegaan om een vleesmes te pakken. Vervolgens is verdachte weer naar beneden gelopen met voornoemd mes zichtbaar in zijn hand. [2]
[getuige], die zich ook met de ruzie tussen verdachte en aangever bemoeide, nam waar dat [getuige 3] erin slaagde om beide kemphanen uit elkaar te houden. Daarop zag [getuige] dat verdachte een vleesmes in zijn rechterhand had. Zij zag dat verdachte de punt van het mes in de richting van aangever hield en dat verdachte één keer zijn arm naar beneden zwaaide met het mes in de richting van aangever. Op dat moment stonden verdachte en aangever op gestrekte armlengte van elkaar. Door emoties overmand vluchtte [getuige] vervolgens de woning uit. [3]
Aangever zag dat verdachte vervolgens langs [getuige 3] rende in zijn richting. Toen verdachte vlak bij hem was, pakte aangever verdachte in een verwurging, zodat verdachte niets kon uitrichten. Beiden belandden daarbij op de bank, waarbij aangever met zijn linkerzijde op de borstkast van verdachte lag. [4]
[getuige 3] nam waar dat - terwijl verdachte en aangever met elkaar worstelden - verdachte een keukenmes in zijn hand had en dit keukenmes in aanraking bracht met de rug van aangever. Daarop zag [getuige 3] dat [getuige 2] ingreep en verdachte met beide handen bij de keel greep. Hierop kon [getuige 3] het keukenmes van verdachte afhandig maken. Ze heeft daarbij al haar kracht moeten aanwenden. Ze vermoedt dat door het ingrijpen van [getuige 2] de rechterarm van verdachte geblokkeerd is geraakt en dat verdachte daardoor niet in staat was het mes dieper in de rug van aangever te steken. Na het ingrijpen door [getuige 2] bleven verdachte en [getuige 2] als kemphanen tegenover elkaar staan, aldus [getuige 3]. [5]
Aangever hoorde na het incident van [getuige 3] dat verdachte een mes had getrokken en dat hij had getracht om hem te steken. Toen [getuige 3] dit aan aangever vertelde, voelde hij een branderig gevoel op zijn rug. [6]
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn vervolgens ter plaatse gegaan en troffen in de woning aangever aan. De verbalisanten zagen dat op de rugzijde van aangever een wondje was ontstaan. Deze wond was nog vers en was bedekt met een pleister. Door de verbalisanten werd het letsel van aangever fotografisch vastgelegd. [7]
Voorts toonde [getuige 3] het mes dat verdachte had gehanteerd aan voornoemde verbalisanten. De verbalisanten zagen dat het een keukenmes betrof met een snijkant, waarvan het lemmet een lengte had van ongeveer twintig centimeter. Het mes had een totale lengte van 32 centimeter. [8]
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft getracht met een (keuken)mes in te steken op het lichaam van aangever. Daartoe overweegt de rechtbank dat [getuige 3] heeft waargenomen dat verdachte een (keuken)mes in aanraking bracht met de rug van aangever. Dat verdachte een (keuken)mes in zijn handen had, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige], die in een eerder stadium zag dat verdachte een (vlees)mes in zijn rechterhand hield. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het door de verbalisanten fotografisch vastgelegde letsel van aangever. De rechtbank neemt op deze foto’s (pagina 60 en 61 van het dossier) waar dat zich op de rug van aangever een ‘prikwondje’ bevindt. Deze waarneming van de rechtbank past bij de aan verdachte verweten handeling, te weten het met een (keuken)mes trachten in te steken op het lichaam van aangever, waarbij die aangever uiteindelijk werd geraakt in zijn rug.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het handelen van verdachte een poging doodslag oplevert. Voor een bewezenverklaring ter zake van poging doodslag is opzet op de dood vereist. De rechtbank acht geen bewijs aanwezig dat verdachte ‘boos’ opzet op de dood had; uit niets blijkt dat verdachte tijdens de ruzie met aangever uit was op de dood van aangever.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel voorwaardelijk opzet op diens dood gehad. Verdachte heeft tijdens een worsteling met aangever een (keuken)mes gehanteerd. Met dat (keuken)mes heeft verdachte getracht op het lichaam van aangever in te steken, hetgeen een (dodelijke) steekwond kan veroorzaken. Uiteindelijk werd aangever ook daadwerkelijk geraakt in zijn rug. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en weten blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever het leven zou laten. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat het om een groot (keuken)mes ging; het lemmet had een lengte van ongeveer twintig centimeter. Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat zich aan de rugzijde van het lichaam vitale onderdelen bevinden, zoals de longen, en dat een daar aangebrachte steek vaak levensbedreigend kan zijn.
Uit de hierboven weergegeven verklaringen komt naar voren dat verdachte verkeerde in een staat van, in woorden van de rechtbank, agressieve opwinding; ruziemakend met alles en iedereen is verdachte een mes op zijn kamer gaan halen en is met dat mes de confrontatie met aangever aangegaan. Zelfs na deze confrontatie blijft verdachte heethoofdig; hij en [getuige 2] staan na het ingrijpen door [getuige 2] “als kemphanen” tegenover elkaar, aldus [getuige 3].
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte gezien de uiterlijke verschijningsvorm - te weten de agressie waarmee verdachte op dat moment kennelijk behept is, het halen van een mes op zijn kamer, het terugkomen met het mes, dan de confrontatie aangaan met aangever terwijl hij als aangever het gevecht met hem aangaat het mes niet loslaat maar dit integendeel zelfs naar de rug van aangever brengt - het reële risico met zich meebrengt dat dit de dood van aangever tot gevolg zal hebben. Door aldus te handelen heeft verdachte de geenszins te verwaarlozen kans op de dood van aangever op de koop toe genomen.
Dat het gevolg zich uiteindelijk niet heeft gemanifesteerd en het letsel relatief beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken, maar aan het adequate ingrijpen van [getuige 2].
Op grond van de aangifte van [slachtoffer], het proces-verbaal van bevindingen, de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige] en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gepoogd heeft om [slachtoffer] te doden.
Het door de raadsvrouw ingenomen standpunt, inhoudende dat het relatief geringe letsel bij aangever erop duidt dat verdachte met geringe intensiteit op aangever heeft ingestoken en dat derhalve geen opzet op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel kan worden aangenomen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank overweegt omtrent dit verweer dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat er geen grond is de inhoud van het begrip aanmerkelijke kans afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. De rechtbank verwerpt derhalve het (subsidiaire) verweer van de raadsvrouw.
Feit 2
Op 11 februari 2013 bevond [getuige 3] zich samen met [getuige 2] en [getuige] in de woonkamer van de woning aan de [adres] te Landgraaf. [getuige 3] hoorde dat haar zonen, [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) en verdachte, op de slaapkamer op luide wijze met elkaar aan het bekvechten waren. Zij ging vervolgens naar de slaapkamer om de gemoederen tot bedaren te brengen. [getuige 3] zag en hoorde dat verdachte nog meer begon te flippen. Daarop liep verdachte al scheldend naar beneden richting de keuken. [getuige 3] liep achter verdachte aan. [getuige 3] zag en hoorde dat verdachte bleef razen en tieren. Vervolgens zag [getuige 3] dat verdachte de voordeur opende en deze meerdere keren tegen de toiletdeur op knalde, waardoor de toiletdeur op drie plaatsen beschadigd raakte. [9]
Door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] werd op 11 februari 2013 gezien dat de toiletdeur van voornoemde woning op drie plaatsen vernield was. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 11 februari 2013 de toiletdeur van de woning aan de [adres] te Landgraaf heeft beschadigd. Volgens verdachte behoorde voornoemde woning toe aan de verhuurder. [11]
Op grond van de verklaring van [getuige 3], het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een toiletdeur van de woning aan de [adres] te Landgraaf, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft beschadigd.
Feit 3
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2013; [12]
- het proces-verbaal relaterende een wapenonderzoek; [13]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 juli 2013. [14]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 11 februari 2013 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, tijdens een worsteling met die [slachtoffer] op een bank, heeft getracht in te steken op het lichaam van die [slachtoffer], waarbij verdachte werd gehinderd door een derde en waarbij die [slachtoffer] desondanks met het mes werd geraakt in zijn rug, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 11 februari 2013 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en wederrechtelijk een toiletdeur van de woning aan de [adres], toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft beschadigd;
3.
op 11 februari 2013 in de gemeente Landgraaf, in een woning aan de [adres], een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool, merk Para Ordnance, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Door verdachte is ter terechtzitting ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde verklaard dat aangever dreigende woorden richting hem uitte en dat hij dientengevolge boven een vleesmes is gaan halen om zich te kunnen verdedigen. De rechtbank begrijpt dat verdachte daarmee een beroep doet op noodweer. Aangaande het door verdachte gedane beroep op noodweer overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hierboven onder 4.3 weergegeven is de rechtbank bij de bewezenverklaring uitgegaan van de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij naar boven is gegaan om een vleesmes te pakken. Verdachte is naar eigen zeggen vervolgens naar beneden gelopen met het mes zichtbaar in zijn hand, teneinde aangever af te schrikken. Daarna is verdachte volgens aangever in zijn richting gerend.
De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte, bezien in samenhang met de verklaring van aangever, af dat verdachte, nadat hij naar eigen zeggen woordelijk door aangever werd bedreigd, de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Verdachte was op dat moment de initiële agressor. Niet is gebleken dat er op enig moment sprake was van een verdedigingshandeling bij verdachte. Dit maakt dat niet met vrucht een beroep kan worden gedaan op noodweer. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Naar aanleiding van het onder feit 1 tenlastegelegde is door psycholoog drs. I.J.G.P. Neissen een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Deze gedragskundige heeft op 26 maart 2013 gerapporteerd en geconcludeerd dat verdachte ten aanzien van feit 1 als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Neissen komt tot deze conclusie op basis van een bij verdachte aanwezige ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling, in die zin dat er sprake is van cannabisafhankelijkheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO met paranoïde, antisociale en borderline-achtige trekken. Tevens is er volgens Neissen sprake van alcoholmisbruik bij verdachte.
De rechtbank verenigt zich met genoemde conclusie en is daarom van oordeel dat het onder 1 bewezenverklaarde feit aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate. De rechtbank gaat ervan uit dat de door de deskundige bevonden persoonlijkheidsproblematiek ook speelde ten tijde van de overige bewezenverklaarde feiten. De overige bewezenverklaarde feiten zijn weliswaar niet in het onderzoek van de deskundige betrokken, maar de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte is een chronische en zal, zo acht de rechtbank aannemelijk, ook verdachte parten hebben gespeeld bij de overige feiten. Ook ten aanzien van die feiten zal de rechtbank uitgaan van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Nu overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid geheel opheft, acht de rechtbank verdachte strafbaar.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden zoals genoemd in het reclasseringsrapport gedateerd 14 mei 2013.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf als door de officier van justitie gevorderd dient te worden opgelegd. Daarbij heeft de raadsvrouw gewezen op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten en de omstandigheid dat hij gemotiveerd is om iets van zijn leven te maken. De raadsvrouw heeft bepleit om aan een eventueel op te leggen voorwaardelijk strafgedeelte de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals genoemd in het reclasseringsrapport gedateerd 14 mei 2013.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In de eerste plaats heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag, een zeer ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft op 11 februari 2013 getracht om met een vleesmes op het lichaam van zijn broer, aangever [slachtoffer], in te steken. Dat [slachtoffer] slechts relatief gering letsel, namelijk een wondje op zijn rug, heeft opgelopen, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken, maar aan het adequate ingrijpen van [getuige 2]. [getuige 2] heeft immers de worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] beëindigd door verdachte bij de keel te grijpen.
De ervaring leert dat slachtoffers van een misdrijf als het onderhavige nog lange tijd gebukt gaan onder gevoelens van angst en onveiligheid.
Voorts heeft verdachte zich op 11 februari 2013 eveneens schuldig gemaakt aan twee andere strafbare feiten, te weten het vernielen van een toiletdeur van een woning en het voorhanden hebben van een gasdrukpistool.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, in het bijzonder de poging doodslag, en het belang van normbevestiging oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen.
In strafverminderende zin betrekt de rechtbank het feit dat verdachte vanuit detentie de nodige initiatieven heeft ontplooid om aan zijn leven een nieuwe en positieve wending te geven. Zo heeft verdachte opleidingen gevolgd en heeft hij gezocht naar passende woonruimte. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om begeleiding van de reclassering te accepteren.
Bij de op te leggen straf houdt de rechtbank voorts rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte alsmede met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de problematiek binnen het gezin de bij verdachte levende spanning deels verklaart en dat verdachte het enige gezinslid is dat nog enige structuur binnen het gezin probeert aan te brengen. Alles overziend en daarbij rekening houdend met het feit dat verdachte geen boos opzet maar voorwaardelijk opzet op de dood van aangever had, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend. Zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
Gezien de agressieve wijze waarop verdachte de spanningen die het gezinsleven bij hem oproept tot uiting brengt, is het recidivegevaar groot. De rechtbank acht het daarom belangrijk dat verdachte behandeld wordt en zal daarom een aanzienlijk gedeelte van deze straf, te weten 10 maanden, in voorwaardelijke vorm aan verdachte opleggen, waarbij de proeftijd op 3 jaren zal worden gesteld.
Hiermee wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt deze voorwaardelijke straf begeleiding door reclassering mogelijk. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden koppelen dat verdachte zich bij de reclassering dient te melden, dat hij deelt dient te nemen aan een cognitieve vaardigheidstraining en dat hij zich voor zijn persoonlijkheidsstoornis ambulant laat behandelen bij de Mondriaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Niet-ontvankelijk
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde, voor zover het betreft het onderdeel ‘geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 3]’;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
  • dat verdachte zich binnen drie dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis dient te melden bij de Justitiële Verslavingszorg te Heerlen, telefoonnummer 046-4571064; hierna dient verdachte zich te blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat verdachte dient deel te nemen aan de cognitieve vaardigheidstraining (CoVa);
  • dat verdachte wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis NAO bij de Mondriaanzorg/de Horst of soortgelijke
ambulante forensische zorg;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. E.W.A. van den Berg en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 juli 2013.
Buiten staat
Mr. M.B. Bax is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700104-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 31 juli 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats en datum],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 17 juli 2013 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw mr. K. Valkeneers, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 1 t/m 76 d.d. 26 februari 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2013
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige] d.d. 13 februari 2013, p. 39/40
4.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] d.d. 12 februari 2013, p. 22
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 11 februari 2013, p. 34
6.Proces-verbaal van aangever [slachtoffer] d.d. 12 februari 2013, p. 22
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2013, p. 51, 52, 60, 61.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2013, p. 52
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 12 februari 2013, p. 32 t/m 34
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2013, p. 51/53
11.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2013
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2013, p. 51 t/m 54
13.Proces-verbaal relaterende een wapenonderzoek d.d. 15 februari 2013, p. 74 t/m 76
14.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2013