2.5.Verdeling zorg- en opvoedingstaken
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen, waarbij [minderjarige] – kort gezegd – eenmaal per veertien dagen gedurende een weekend alsmede tijdens de vakanties en feestdagen bij hem kan verblijven.
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd.
Uit de stukken en ter zitting is de rechtbank gebleken dat partijen in een eerder stadium afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling, maar dat deze om verschillende – over en weer betwiste – redenen niet goed van de grond zijn gekomen. De man heeft gesteld dat hij [minderjarige] thans ‘hap snap’ enkel (in de omgeving van de vrouw) in [X] ziet wanneer het de vrouw uitkomt, terwijl de vrouw hierover heeft aangevoerd dat de man dit aan zichzelf te wijten heeft omdat hij te pas en te onpas afzegt. Verder heeft de vrouw onder meer gesteld dat [minderjarige] zeer aan haar gehecht is en nauwelijks aan de man. [minderjarige] is gewend aan haar veilige en vertrouwde omgeving, aldus de vrouw. Hiertegenover heeft de man naar voren gebracht dat er wel degelijk een band tussen hem en zijn dochter bestaat en dat zij precies weet wie haar vader is. De vrouw vindt bovendien dat een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) geïndiceerd is.
De rechtbank stelt vast dat partijen in een hevige ex-partnerstrijd zijn verwikkeld. [minderjarige] zal daardoor belast raken, als zij dat niet al is, hetgeen slecht is voor haar (verdere) ontwikkeling. Het ligt dan ook op de weg van beide partijen om – in het belang van [minderjarige] – de strijdbijl onmiddellijk te begraven en (professionele deskundige) hulp te zoeken voor de invulling van hun ouderschap na de echtscheiding. De enkele mededeling van de vrouw ter zitting dat de huisarts zich zorgen maakt en er een melding zou zijn gedaan, is voor de rechtbank onvoldoende om de raad te verzoeken onderzoek te doen naar de zorgregeling. De niet onderbouwde en uitdrukkelijk door de man betwiste stelling van de vrouw dat er sprake zou zijn (geweest) van situaties van geweld evenmin. De man heeft met enige regelmaat contact met [minderjarige] en niet is gebleken dat dit contact niet goed zou verlopen. Verder betrekt de rechtbank hierbij dat er met betrekking tot [minderjarige] geen zorgsignalen zijn gesteld noch gebleken. Zoals gezegd staan partijen in hun strijd lijnrecht tegenover elkaar en het is aan hen – als ouders van [minderjarige] – om daar een einde aan te maken.
Met de vrouw is de rechtbank het eens waar zij stelt dat er frequent en kortdurend contact tussen de man en [minderjarige] kan zijn in de weekenden, op zaterdag of de zondag. Er zijn evenwel geen aantoonbare redenen naar voren gekomen die maken dat de man geen zorg- en opvoedingstaken zou kunnen verrichten tijdens een weekend met overnachting. Het is daarbij niet de bedoeling dat de man gedurende de zorgregeling telkens in de setting van (de vrouw en) [X] dient te blijven, nu de man zelf het recht heeft om die zorgregeling op enig moment naar eigen goeddunken en kijkend naar de belangen van [minderjarige] vorm te geven. Gezien het feit dat er tot nu toe enigszins onregelmatig contact tussen de man en [minderjarige] heeft plaatsgevonden, is de rechtbank – in navolging van het voorlopig oordeel van de rechter ter zitting – van mening dat dit verblijf stapsgewijs dient te worden opgebouwd, waarbij [minderjarige] als volgt bij de man kan verblijven:
- drie zaterdagen achter elkaar van 13.30 uur tot 17.30 uur (aldus op 15, 22 en 29 juni 2013),
waarbij de man naar [X] komt en derhalve haalt en brengt, en vervolgens:
- drie zaterdagen achter elkaar van 10.30 uur tot 18.30 uur (aldus op 6, 13 en 20 juli 2013), en vervolgens:
- drie weekenden achter elkaar van zaterdag 10.30 uur tot zondag 10.30 uur (aldus de weekenden van 27/28 juli 2013 alsmede 3/4 en 10/11 augustus 2013), en vervolgens:
- om de veertien dagen een weekend van zaterdag 10.30 uur tot zondag 13.00 uur,
waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man [minderjarige] naar de vrouw terugbrengt. De rechtbank komt daarmee tegemoet aan de door de vrouw verzochte gelijkwaardige verdeling van het halen en brengen.
De rechtbank begrijpt dat voornoemde regeling in de vakantieperiode valt. Slechts wanneer één der partijen een reeds geboekte vakantie heeft ingepland, dient voornoemd schema voor de duur van die vakantie te worden onderbroken, en dient dit schema vervolgens door partijen te worden voortgezet. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het onderbreken van het schema niet in het belang is van [minderjarige].
Indien [minderjarige] de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt, acht de rechtbank het door de man verzochte volledige weekend, aldus van zaterdag 10.30 uur tot zondag 19.00 uur, haalbaar, omdat [minderjarige] dan naar school gaat en gewend is om langere periodes van huis te blijven. Het verzoek van de man zal thans in zoverre worden afgewezen.
Ten aanzien van de door de man verzochte regeling in de vakanties overweegt de rechtbank dat het voor [minderjarige], gezien haar jonge leeftijd, nog te vroeg is om een volledige week of meerdere weken naar de man te gaan. Ter compensatie van dat gemis acht de rechtbank het in dit geval wel redelijk dat [minderjarige] met ingang van oktober 2013 in deze vakantieperiodes elk weekend, conform de tijden van de weekendregeling, dan wel twee aaneengesloten doordeweekse dagen bij de man kan verblijven, hetgeen de rechtbank hierna tot uidrukking zal brengen in het dictum. Dat de feestdagen volgens de man in onderling overleg gelijkelijk verdeeld dienen te worden, lijkt niet meer dan logisch en daartegen heeft de vrouw zich ook niet (gemotiveerd) verzet.
Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank op het verzoek van de man inzake de zorgregeling beslissen.