2.2Partneralimentatie
Ter onderbouwing van zijn meest verstrekkende betoog, inhoudende dat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw van rechtswege is geëindigd, stelt de man dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd, zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. Ingevolge artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding onderhoud te verschaffen aan de wederpartij, wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap geregistreerd. Ter beantwoording van de vraag of de vrouw, zoals door de man wordt gesteld, samenwoont met de heer [X] (hierna: [X]) als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW dient te worden beoordeeld of de man voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld én, in het licht van het verweer van de vrouw, aannemelijk heeft gemaakt die die conclusie kunnen rechtvaardigen. Aangezien een bevestigende beantwoording van deze vraag verstrekkende gevolgen heeft, nu daarmee definitief en in zijn geheel een einde komt aan de verplichting tot het verstrekken van een uitkering tot levensonderhoud, dient artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek restrictief te worden uitgelegd.
Om te kunnen concluderen dat de vrouw met [X] samenwoont als waren zij gehuwd dient te worden vastgesteld dat sprake is van een tot volledige lotsverbondenheid leidende levensgemeenschap, welke het kenmerk is van een normale huwelijksverhouding. Hiertoe is volgens vaste jurisprudentie vereist dat is voldaan aan de volgende criteria: (1) een affectieve relatie die (2) duurzaam is, (3) samenwoning, (4) het voeren van een gemeenschappelijke huishouding en (5) het wederzijds verzorgen door de partners.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw van de door de man betrokken stellingen en gelet op het concrete bewijsaanbod van de man, is de man in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen die zijn stellingen onderbouwen. De man heeft getuigen doen horen teneinde dit bewijs te leveren. De vrouw heeft op haar beurt, teneinde tegenbewijs te leveren, eveneens getuigen doen horen.
In dit verband merkt de rechtbank allereerst op dat zij bij haar beoordeling geen acht slaat op hetgeen door de, ten tijde van het afleggen van haar verklaring nog minderjarige, dochter van partijen als getuige in contra-enquête is verklaard, nu uit de gedingstukken blijkt dat zij onmiskenbaar in een loyaliteitsconflict verkeert. Indien de rechtbank bij de beoordeling van dit verzoek acht zou slaan op haar verklaring is het geenszins ondenkbeeldig dat het loyaliteitsconflict waarin de dochter verkeert nog groter wordt dan reeds thans het geval is. Zowel de belangen van de dochter als de belangen van partijen acht de rechtbank daarmee niet gediend.
Door de man en de vrouw zijn bij de door hen genomen conclusies na enquête en contra-enquête nog aanvullende producties overgelegd. De rechtbank zal, nu partijen enkel en alleen in de gelegenheid zijn gesteld om een conclusie te nemen en niet om aanvullende stukken in het geding te brengen, deze stukken buiten beschouwing laten bij de beoordeling van de vraag of de vrouw samenwoont met [X] als waren zij gehuwd.
Duurzame, affectieve relatie (criteria 1 en 2)
De vrouw heeft erkend dat zij een affectieve relatie heeft met [X] en de door de man gestelde duurzaamheid van die relatie is door de vrouw niet betwist. Daarmee staat genoegzaam vast dat is voldaan aan criteria 1 en 2.
Samenwoning (criterium 3)
De vrouw betwist met klem dat zij samenwoont met [X]. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw samenwoont met [X]. Zij overweegt daartoe dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij in de periode van 27 mei 2009 tot en met 29 juni 2009 dagelijks tussen 5.00 uur en 5.30 uur in de ochtend naar de woning van de vrouw in [woonplaats] is gereden, waarna hij vervolgens naar de woning van [X] in [woonplaats] is gereden. Eveneens onweersproken, heeft de man in dit verband gesteld dat hij in ongeveer 70 à 75% van deze periode de auto van [X] ‘s ochtends heeft aangetroffen op een parkeerplaats welke in de nabijheid van de woning van de vrouw is gelegen, ofwel dat hij de motor van [X] voor de woning van de vrouw heeft waargenomen, ofwel dat hij de auto van de vrouw en de auto van [X] heeft aangetroffen bij de woning van [X]. De man heeft bij zijn inleidend verzoekschrift foto’s van zijn waarnemingen in het geding gebracht. Door de vrouw is weliswaar gesteld dat deze foto’s gemanipuleerd zijn, maar gezien de daartoe door de man bij productie 34 overgelegde exchangable images files acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Evenmin volgt de rechtbank de stelling van de vrouw inhoudende dat uit deze foto’s niet meer en niet minder blijkt dan dat auto’s op een parkeerplaats staan. De rechtbank is van oordeel uit de foto’s, mede gelet op het tijdstip waarop zij zijn genomen, genoegzaam blijkt dat [X] in de betreffende periode veelvuldig bij de vrouw heeft overnacht. De omstandigheid dat de man [X] de woning niet heeft zien betreden en niet naar buiten heeft zien komen kan, mede gelet op het tijdstip waarop de observaties hebben plaatsgevonden, vroeg in de ochtend, niet tot een ander oordeel leiden.
Daar komt bij dat uit de op instigatie van de man uitgevoerde observaties door Recherche Bureau Zuid (RBZ), waarvan de resultaten zijn neergelegd in het door de man in het geding gebrachte rapport van 15 september 2011, en de verklaring van getuige [Y] blijkt dat [X] tijdens die observaties, welke steekproefsgewijs door middel van de drie maal zes methode zijn uitgevoerd in de periode vanaf 4 april 2011 tot en met 30 juni 2011, [X] steeds in de woning van de vrouw in [woonplaats] is aangetroffen. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat [X] tijdens de observaties door RBZ steeds in de woning van de vrouw is aangetroffen. Zij is van mening dat het rapport én de onder ede afgelegde verklaringen van [Y] in strijd met de waarheid zijn. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij verwezen naar de verklaring van [X] ter gelegenheid van de contra-enquête op 27 maart 2013. [X] heeft bij die gelegenheid verklaard waar hij tijdens de observatieperiode op gezette tijden heeft verbleven, meer in het bijzonder wanneer hij aan het werk was, wanneer hij op de sportschool was en wanneer, waar en op welk tijdstip hij heeft gepind of getankt. Hoewel de rechtbank voorshands uitgaat van de juistheid van die onder ede afgelegde verklaring, biedt deze verklaring onvoldoende aanknopingspunten om de inhoud en juistheid van het rapport van RBZ en hetgeen door [Y], overigens eveneens onder ede, is verklaard te weerleggen. De woordkeuze in het rapport, welke eveneens door [Y] is gebezigd, inhoudende dat [X] “steeds” op het adres van de vrouw is aangetroffen is ongelukkig te noemen, nu die woordkeuze zou kunnen impliceren, en door de vrouw kennelijk aldus is opgevat, dat [X] tijdens de observaties enkel en uitsluitend ín de woning van de vrouw zou hebben verbleven. Bovendien blijkt uit het rapport en de verklaringen van [Y] niet wanneer en op welke tijdstippen [X] daadwerkelijk ín de woning van de vrouw is aangetroffen en op welke tijdstippen [Y] [X] de woning heeft zien binnengaan of heeft zien verlaten. Het rapport is in dat opzicht uiterst summier en weinig concreet te noemen, maar dit neemt niet weg dat [Y] heeft verklaard dat “hij [X] steeds met eigen ogen heeft gezien”. De verklaring van [X] is weliswaar voldoende om aan te nemen dat hij op de door hem genoemde tijdstippen niet in de woning van de vrouw verbleef en dat hij dus niet “steeds”, in de zin van onafgebroken en bij voortduring, ín de woning van de vrouw kan zijn aangetroffen, maar zij is onvoldoende om te kunnen concluderen dat [X] vóór of ná de door hem opgesomde activiteiten niet bij de vrouw heeft verbleven en toen door [Y] is aangetroffen bij het betreden of verlaten van de woning. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw in haar conclusie na enquête en contra-enquête een aantal data noemt waarop [Y] [X] had moeten zien aankomen of vertrekken bij de woning van de vrouw en dat dat niet zou zijn gebeurd, maar uit de verklaring van [Y] blijkt zulks niet. [Y] heeft immers niet meer verklaard dan dat hij [X] niet “iedere keer” de woning van de vrouw heeft zien binnengaan of heeft zien verlaten. [Y] heeft niet verklaard dat hij [X] nooit de woning heeft zien binnengaan of heeft zien verlaten. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de uit de verklaring van [X] met betrekking tot de dagen waarop hij vrij was of ziek was zonder verdere toelichting, welke ontbreekt, niet kan worden afgeleid dat hij op die dagen niet bij de vrouw heeft verbleven. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw haar stelling met betrekking tot de onjuistheid van het rapport en de verklaring van [Y] onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van de vrouw.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de stelling van de man inhoudende dat [X] zich door middel van een “eigen” sleutel toegang tot de woning van de vrouw verschaft door de vrouw niet, althans onvoldoende, is weerlegd. Tevens betrekt de rechtbank bij haar oordeel de overgelegde afrekeningen van WML met betrekking tot het waterverbruik van [X] waaruit blijkt dat dit verbruik ruimschoots beneden het gemiddelde waterverbruik door een alleenstaande ligt. Hoewel [X] heeft verklaard dat hij veel op de sportschool douchet, acht de rechtbank die omstandigheid niet afdoende om aan te kunnen nemen dat het beperkt waterverbruik van [X] enkel en alleen hierdoor wordt veroorzaakt.
Ook de verklaring van getuige [Z] inhoudende dat hij geen persoonlijke spullen, zoals bijvoorbeeld kleding, van [X] in de woning van de vrouw heeft aangetroffen legt onvoldoende gewicht in de schaal om aan te kunnen nemen dat de vrouw niet samenwoont met [X], gelet op het feit dat [Z] volgens zijn eigen verklaring slechts zes keer op de bovenverdieping van de woning van de vrouw is geweest en hij hierbij niet in kasten heeft gekeken. Dat [X] nog steeds over eigen woonruimte beschikt en op dat adres staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie kan aan al het vorenstaande niet afdoen.
Ten slotte kan de stelling van de vrouw dat zij en [X] elkaar alleen zien als zijn dienstrooster het toelaat haar evenmin baten, nu het gebruikelijk is in een relatie dat de partners elkaar zien wanneer de omstandigheden, zoals bijvoorbeeld werktijden, dat toelaten. Ook overigens kan de omstandigheid dat de vrouw haar relatie met [X] bestempelt als een “LAT-relatie” niet tot een ander oordeel leiden.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw samenwoont met [X]. Aan criterium 3 is derhalve voldaan.
Gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging (criteria 4 en 5)
De vrouw betwist dat sprake is van wederzijdse verzorging tussen haar en [X] en dat zij en [X] een gemeenschappelijke huishouding voeren.
De rechtbank stelt voorop dat uit de jurisprudentie volgt dat van deze criteria onder meer sprake is als de samenwonenden hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding, hetzij op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Niet vereist is dat van een financiële verstrengeling van inkomens moet zijn gebleken. Een “in elkaars verzorging voorzien” kan ook worden aangenomen als sprake is van een taakverdeling tussen samenwonenden. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de vrouw en [X] een gemeenschappelijke huishouding voeren en dat sprake is van een wederzijdse verzorging tussen de vrouw en [X]. Zij overweegt dat de vrouw heeft verklaard dat zij kookt en de boodschappen doet wanneer zij en [X] samen eten, terwijl [X], zoals door [Y] is verklaard, de auto van de vrouw wast. Daarnaast is gebleken dat de vrouw en [X], samen met de kinderen van de vrouw, gezamenlijk naar buiten treden als gezin, zoals bij de diploma-uitreiking en de verjaardag van dochter [minderjarige A] en de alleen voor het gezin van de medewerker toegankelijke “open dag” op de werkplek van [X]. Bovendien komt uit de gedingstukken naar voren dat de kinderen van de vrouw [X] als vaderfiguur beschouwen. Tevens is gebleken dat de vrouw betrokken is geweest bij het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot de kinderen van [X] en dat zij [X] heeft vergezeld bij de bij de raad gevoerde gesprekken. Daar komt bij dat [X] en de vrouw gezamenlijk activiteiten ondernemen zoals motorrijden en dat zij samen op vakantie gaan. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat [X] zelf heeft verklaard dat hij vaker bij de vrouw heeft verbleven in de periode omstreeks mei 2009 waarin hij door zijn voormalige werkgever op non-actief werd gesteld. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden getuigen van een zodanige mate van betrokkenheid bij en verstrengeling van elkaars leven dat een en ander kan worden gekwalificeerd als het voeren van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging.
De blote stelling van de vrouw dat zij de boodschappen doet, dat geen sprake is van een huishoudpotje of een gezamenlijke rekening, en dat zij niet voor [X] wast en strijkt acht de rechtbank in het licht van vorenstaande onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen komen.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat eveneens is voldaan aan criteria 4 en 5.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien dat tussen de vrouw en [X] sprake is van een bestendige invulling van hun affectieve relatie op een wijze die getuigt van een (praktisch) dagelijks samenleven in een lotsverbondenheid gedurende zekere tijd, waardoor dit samenleven de kenmerken draagt van een huwelijksverhouding zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. De man is daarmee geslaagd in het leveren van de op hem rustende bewijsopdracht.
Ingangsdatum
De man heeft gesteld dat de vrouw sinds 1 januari 2009 met [X] samenwoont als waren zij gehuwd. De rechtbank is van oordeel dat de man die stelling niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd, maar dat voldoende is komen vast te staan dat de vrouw vanaf 29 juni 2009, zijnde het moment waarop de man de door hem vanaf 27 mei 2009 stelselmatig en consequent uitgevoerde observaties heeft gestaakt, samenwoont met [X] als waren zij gehuwd.
Dit brengt met zich dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw van rechtswege is geëindigd op 29 juni 2009. Gelet hierop zal de rechtbank, het primaire verzoek van de man in zoverre toewijzend, onder gelijktijdige wijziging van de beschikking van de rechtbank Maastricht van 15 februari 2006, voor recht verklaren dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw van rechtswege is geëindigd op 27 mei 2009.
Terugbetaling
De man heeft in het lichaam van zijn verzoekschrift, maar niet in het petitum, verzocht te bepalen dat de vrouw eventueel te veel ontvangen partneralimentatie aan hem dient terug te betalen.
Uit de omstandigheid dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw op 29 juni 2009 van rechtswege is geëindigd, volgt dat eventueel door de man aan de vrouw vanaf die datum betaalde partneralimentatie onverschuldigd is betaald. Nu door de man in het petitum van zijn verzoekschrift niet is verzocht te bepalen dat de vrouw de door de man onverschuldigd betaalde partneralimentatie dient terug te betalen, zal de rechtbank het bij deze vaststelling laten.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van de man.
Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de vrouw zich niet meer uitgelaten over de voortgang van de procedure met betrekking tot de kinderalimentatie. De man heeft dienaangaande gesteld dat hij een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk acht en heeft verzocht eveneens een beslissing te nemen op dit verzoek. Gelet hierop zal de rechtbank hierna het verzoek van de man tot wijziging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige A] en [minderjarige B] beoordelen.