3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: Het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1].
Aan verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij samen met een ander/anderen het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] heeft weggemaakt.
Verdachte heeft verklaard dat [verdachte 4] in de zomer van 2009 ’s-nachts bij hem aan de deur stond en vertelde wat er gebeurd was. De volgende ochtend is verdachte naar de woning in Tudderen gegaan, waar hij een persoon op de grond zag liggen. De muren zaten vol met bloed. [verdachte 3] vertelde hem dat hij [slachtoffer 1] de keel had doorgesneden en met een pikhouweel had geslagen tot hij zeker wist dat hij dood was. De rest van het gezin [verdachte 1] was op dat moment met vakantie. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens samen met [verdachte 4] naar zijn woning in België is gereden om een vrieskist te halen. Daar hebben zij het lichaam ingedaan. De bedoeling was om het lichaam in de vrieskist te bewaren tot [verdachte 1], zijnde de vader van [verdachte 4] en [verdachte 3], terug was van vakantie. Vervolgens hebben verdachte en [verdachte 4] de vrieskist in de auto gezet en zijn zij samen naar de Baanstraat te Landgraaf (in Nederland) gereden. Daar is de vrieskist in een ruimte in de garage geplaatst. Daarna heeft verdachte [verdachte 4] naar huis gebracht. Nadat [verdachte 1] terug was van vakantie hebben [verdachte 1] en verdachte het lichaam van [slachtoffer 1] in een ton gedaan en daar zoutzuur en zwavelzuur bijgegooid. Later hebben zij die ton leeggepompt en nog niet opgeloste delen in tonnetjes gedaan. Daar werd opnieuw een mengsel van zuren bijgedaan. Het zuur waarin de restanten van [slachtoffer 1] waren opgelost werd vervolgens naar Gellik gebracht en aldaar in het riool gegoten.
[verdachte 4] heeft verklaard dat hij op een avond een telefoontje kreeg van zijn broer [verdachte 3] die vroeg hoe laat hij naar huis kwam. De rest van het gezin was toen met vakantie. Toen [verdachte 4] thuis kwam en de woning betrad, zag hij op de binnenplaats een bergje plastic zakken liggen. Desgevraagd heeft [verdachte 3] hem verteld dat [slachtoffer 1] daaronder lag. [verdachte 4] heeft tevens de fiets van [slachtoffer 1] naast de voordeur zien staan. Vervolgens is [verdachte 4] vertrokken naar de woning van verdachte, aan wie hij het voorval heeft verteld. De volgende dag kwam verdachte met een vrieskist naar de woning in Tudderen, welke door hem en [verdachte 4] op de binnenplaats is gezet. Daar hebben zij samen het in plastic gewikkeld lichaam in de vrieskist gedaan. Vervolgens hebben zij de vrieskist in het busje van verdachte gezet en zijn zij samen naar zijn woning in Gellik (België) gereden. Daar hebben zij de vrieskist uitgeladen en in de bijruimte naast de garage gezet. Vervolgens heeft verdachte [verdachte 4] naar huis gebracht.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, die steun vindt in de verklaring van [verdachte 4], acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [verdachte 4] schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1].
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte samen met [verdachte 1] op 5 augustus 2011 bij woning van de broers van [slachtoffer 2] aan de deur is geweest. Of zij dit op “opzettelijk dreigende” wijze hebben gedaan, zoals in de tenlastelegging staat, blijkt echter niet uit het dossier, zodat verdachte van dit onderdeel van feit 2 zal worden vrijgesproken.
Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte tegenover de broers de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen heeft gebruikt. Nu uit het dossier ook niet blijkt van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte 1] dat de woorden die [verdachte 1] heeft gebruikt strafrechtelijk aan verdachte kunnen worden toegerekend, zal verdachte ook van dit onderdeel van feit 2 worden vrijgesproken.
Feit 3: Het doden van [slachtoffer 2].
Verdachte heeft verklaard dat er op 6 augustus 2011 in de woning van de kinderen van de familie [verdachte 1] in Tudderen is geschoten op [slachtoffer 2] en dat deze hierbij is gedood. Hierbij waren volgens verdachte in ieder geval [verdachte 1] en [verdachte 2] betrokken. Verdachte heeft niet verklaard dat hij zelf op [slachtoffer 2] heeft geschoten. Ook [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben nadrukkelijk verklaard dat [verdachte 6]niet op [slachtoffer 2] heeft geschoten. [verdachte 3] en [verdachte 4] verklaren niet dat zij van hun ouders hebben gehoord dat [verdachte 6]toch geschoten zou hebben. De rechtbank heeft op dit onderdeel geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen zodat zij daarvan zal uitgaan.
Wel heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 2] gedurende het schietincident meerdere keren heeft vastgehad. In de woonkamer, toen [slachtoffer 2] hem vastpakte om zich achter hem te verschuilen tegen de kogelregen van [verdachte 2] en hij zelf [slachtoffer 2] vastpakte om te voorkomen dat hij (verdachte) getroffen zou worden. En daarna nog een keer, bij de deur van de woonkamer naar de gang, toen verdachte naar eigen zeggen de broeksriem van [slachtoffer 2] vastpakte om zich achter hem langs naar de hal te persen. In deze beschrijving kan de rechtbank echter niet lezen dat dit vastpakken/vasthouden is geschied met het opzet om, bijvoorbeeld, [slachtoffer 2] tegen te houden waardoor deze niet zou kunnen vluchten.
Het is denkbaar dat verdachte achteraf een ander motief aan het vastpakken heeft gegeven en dat het daadwerkelijke motief toch is geweest [slachtoffer 2] de vlucht te verhinderen. In dat verband kunnen de verklaringen van [verdachte 2] en [verdachte 1] misschien meer duidelijkheid brengen. [verdachte 2] heeft verklaard dat verdachte meegeholpen heeft [slachtoffer 2] van haar af te trekken. Zij verklaart dus wel over enig fysiek contact tussen verdachte en [slachtoffer 2], maar ook hieruit valt volgens de rechtbank geen opzet op het verhinderen van de vlucht, laat staan opzet op de dood van [slachtoffer 2] af te leiden. [verdachte 1] heeft het niet over enig vasthouden door verdachte.
[verdachte 3] heeft wel nog verklaard over het vasthouden. Hij zegt te hebben gehoord dat [verdachte 1] en verdachte [slachtoffer 2] hebben vastgehouden. Hij zegt dat hij dat van zijn moeder heeft gehoord, maar eigenlijk ook niet. Hij heeft het een agent door de telefoon horen zeggen toen hij op het politiebureau was. Daarmee wordt de herkomst van deze wetenschap onduidelijk. Ook de reden voor het vasthouden is onduidelijk. Dat dit een poging tot vluchten van [slachtoffer 2] zou zijn geweest heeft hij namelijk niet zelf gehoord, dat is zijn eigen conclusie. Daarmee is deze verklaring van [verdachte 3] onvoldoende betrouwbaar om op grond daarvan te concluderen dat verdachte heeft getracht [slachtoffer 2] vast te houden met het opzet om zijn vlucht te voorkomen.
Tenslotte heeft de rechtbank nog gekeken naar de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij – toen [slachtoffer 2] op de grond lag – gezegd heeft “zo laat je een hond nog niet sterven”. Valt hierin wellicht de opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer 2] te lezen? Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zo een uitspraak moeilijk te waarderen is als men de intenties van de persoon die het zegt niet kent. Er kan sprake zijn van erbarmen, maar ook een boze uitlating over het geleverde prutswerk, in de trant van ”schiet eens op”. In het laatste geval zou er sprake kunnen zijn van een aanmoediging [slachtoffer 2] definitief te doden.
Hoe dit ook zij, nu niet bewezen kan worden dat de woorden van verdachte bedoeld waren als een aanmoediging om (nogmaals) op [slachtoffer 2] te schieten, is de rechtbank van oordeel dat uit deze woorden niet het opzet op het doden van [slachtoffer 2] kan worden afgeleid.
Nu er verder geen aanwijzingen zijn die er op de een of andere manier op duiden dat verdachte betrokken is geweest bij het doden van [slachtoffer 2] zal hij van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 4: Het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2].
Verdachte heeft hierover verklaard dat [slachtoffer 2] in een hoek lag in een plas bloed. Nadat hij samen met [verdachte 4] de auto van [slachtoffer 2] had weggebracht, zijn zij terug naar Tudderen (in Duitsland) gereden. Daar hebben zij samen het lichaam van [slachtoffer 2] in een ton gedaan en deze ton in het busje van verdachte gezet. Vervolgens zijn ze met het busje naar diens woning te Gellik gereden. Daar is de ton uitgeladen en is er zoutzuur gehaald. Nadat het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2] van kleding was ontdaan, is het terug in de ton geplaatst en is er zout- en zwavelzuur bijgegoten. Verdachte heeft verder verklaard dat hij regelmatig in de ton ging roeren en ook zoutzuur heeft bijgeschonken. De vloeistof die uiteindelijk nog in de ton zat, heeft hij met een maatbeker overgeschept in emmers. Toen er niks meer van materie over was, heeft hij de tonnetjes in de put naast de woning leeggemaakt.
[verdachte 4] heeft verklaard dat hij op 6 augustus 2011 nog in bed lag toen hij beneden kabaal hoorde. Toen hij naar beneden liep, zag hij [slachtoffer 2] in de gang liggen. [verdachte 4] heeft verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer 2] op dat moment dood was. Hij heeft verklaard dat hij vervolgens samen met verdachte de auto van [slachtoffer 2] heeft weggezet. Toen ze terugkwamen bij de woning in Tudderen was het lichaam naar de woonkamer verplaatst. Hij heeft het lichaam vervolgens samen met verdachte naar de hal van de woning gedragen en het daar in een ton geplaatst. Deze ton hebben zij vervolgens in de bus van verdachte gezet en daarmee zijn ze naar Gellik (België) gereden. Daar hebben ze de ton uitgeladen en in een bijruimte van de garage gezet. Nadat zij het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2] van kleding hebben ontdaan en weer terug in de ton hebben geplaatst, zijn zij zuur gaan halen. Dat hebben zij vervolgens in de ton – met daarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2] – gegoten. Daarna heeft verdachte hem naar huis gebracht.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, ondersteund door de verklaring van [verdachte 4], acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [verdachte 4] schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 2], op de wijze zoals in de tenlastelegging is vermeld.