3.3Het oordeel van de rechtbank
Enkele algemene bevindingen van de rechtbank met betrekking tot de betrouwbaarheid van diverse verklaringen.
Alvorens in de zaak van verdachte concreet te bespreken of hetgeen haar verweten wordt bewezen kan worden, wil de rechtbank in meer algemene zin stil staan bij de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.
De verklaringen van [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 6]
Op grond van de diverse beschikbare verklaringen kan vastgesteld worden dat bij het doden van [slachtoffer 2] in ieder geval drie personen aanwezig waren, te weten [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 6]. Deze personen hebben immers zelf verklaard daarbij aanwezig te zijn geweest. In eerste instantie lijkt het dan ook voor de hand te liggen om voor een reconstructie van het gebeuren rondom de dood van [slachtoffer 2] bij hen “te raden” te gaan. Bij de beoordeling wat zij daarover hebben verklaard stuit de rechtbank echter op een aantal probleempunten.
[verdachte 1] en [verdachte 2] hebben heel lang gezwegen over hun rol. Ze hebben pas een verklaring afgelegd toen het overgrote deel van de andere verklaringen al beschikbaar was. Dat heeft hen dus de mogelijkheid gegeven hun verklaringen op het overige bewijs af te stemmen. Alleen dat al maakt dat de rechtbank met meer dan gebruikelijke reserve naar hun verklaringen kijkt. Maar er is meer dat de rechtbank bij de bespreking van het tenlastegelegd feit aan de orde zal stellen.
[verdachte 6] heeft vanaf het eerste moment dat hij is aangehouden in België verklaard. Dat komt zijn geloofwaardigheid ten goede. Maar zijn verklaring ontwikkelt zich met het verstrijken van de tijd en het voortgaan van de verhoren op zodanige wijze dat de rechtbank zijn verklaringen, eveneens, met de nodige terughoudendheid is gaan betrachten. Een aantal voorbeelden om dit inzichtelijk te maken:
- Op 25 november 2011 om 07:30 uur wordt [verdachte 6] voor het eerst gehoord in België. Volgens hem is er één schutter en is er niet op het hoofd geschoten. Aan het eind van die verklaring denkt hij dat er toch een tweede schutter is geweest.
- Tijdens het tweede verhoor van die dag is hij zeker van de tweede schutter en is er een genadeschot in het hoofd gegeven;
- Op 9 januari 2012 verklaart [verdachte 6] bij de onderzoeksrechter in Tongeren. Van dit verhoor heeft [verdachte 6] meerdere keren gezegd dat hij zich toen uitstekend voelde en dat wat hij daar gezegd heeft de volledige waarheid was. Er was een tweede schutter, maar hij weet niet wie dat was. Hij heeft alleen Els zien schieten;
- Op 7 maart 2012 vindt het tweede verhoor van [verdachte 6] in Nederland plaats. Hij verklaart dan voor de eerste keer dat [verdachte 1] de doorgang voor [slachtoffer 2] zou hebben versperd zodat deze niet kon vluchten. Hij en [slachtoffer 2] zijn samen naar de gang gelopen en daar zijn ze samen ten val gekomen. Over het genadeschot weet hij dan enkel te vertellen dat hij “dat dempergeluid hoorde en toen lag [voornaam slachtoffer 2] stil”.
- Op 4 maart 2013 verklaart [verdachte 6] dat hij en [slachtoffer 2] al in de woonkamer zijn gevallen. Met betrekking tot het genadeschot weet [verdachte 6] nu: “Het wapen werd op een halve meter van het hoofd van [voornaam slachtoffer 2] gehouden en een mannenhand had het wapen vast. Die was zeer beslist. Direct na het schot was [voornaam slachtoffer 2] stil”.
Deze voorbeelden – en in het dossier bevinden zich er nog meer – maken duidelijk dat de verklaringen van [verdachte 6] met het verstrijken van de tijd – en met name ook nog na 9 januari 2012, toen hij naar eigen zeggen een volledige verklaring zou hebben afgelegd - op belangrijke details veranderen en dat ze bovendien steeds gedetailleerder worden. De gangbare wetenschappelijke verhandelingen met betrekking tot waarnemen en reproduceren door getuigen komen echter tot andere conclusies, namelijk dat men met het verstrijken van de tijd zich juist minder kan herinneren. De steeds beter wordende “herinneringen” van [verdachte 6] roepen daarom twijfels met betrekking tot de betrouwbaarheid daarvan op.
Niet in de laatste plaats wordt de geloofwaardigheid van de verklaringen van [verdachte 6] in de ogen van de rechtbank ernstig aangetast door zijn bewering, inhoudende dat hij bij het hoofd van [slachtoffer 2] zit en hij op een halve meter van diens hoofd een hand met een wapen ziet waarmee het genadeschot wordt gegeven,
terwijlhij niet gezien zou hebben wie dan de schutter is. Het is al moeilijk voorstelbaar dat hij vóór het afvuren van het schot niet ziet van wie die hand is, maar dat hij ook na het schot niet gekeken zou hebben wie er dan geschoten heeft is voor de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
De verklaringen van [verdachte 4] en [verdachte 3]
Beiden ontkennen aanwezig te zijn geweest bij het doden van [slachtoffer 2]. Wel waren ze ten tijde van het plegen van misdrijf in de woning aanwezig en waren zij, aldus
hun eigen verklaringen, direct daarna in de hal waar het lijk van [slachtoffer 2] lag.
Tegenover vrienden en/of kennissen zouden beiden hebben verklaard wel een rol gespeeld te hebben bij het doden van [slachtoffer 2]. Maar [verdachte 6], [verdachte 1] en [verdachte 2] verklaren uitdrukkelijk niet over een rol van [voornaam verdachte 4] en [verdachte 3] bij het doden van [slachtoffer 2]. De rechtbank plaatst bovendien (zie hierna) vraagtekens bij de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen van deze vrienden en/of kennissen. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat [voornaam verdachte 4] en [verdachte 3] wel zelf bij het doden van [slachtoffer 2] aanwezig zijn geweest.
Wat [voornaam verdachte 4] en [verdachte 3] verklaren over het doden van [slachtoffer 2] verklaren zij dus niet uit eigen wetenschap maar op grond van hetgeen [verdachte 6],
[verdachte 1] en [verdachte 2] hen daarover hebben verteld. Omdat beiden meteen na het feit aanwezig waren acht de rechtbank de kans dat zij de echte toedracht hebben gehoord zeer aannemelijk. Maar het blijft voor de rechtbank zaak goed op te letten of [verdachte 6], [verdachte 1] en [verdachte 2] daadwerkelijk de bron zijn van hun wetenschap of dat zij die informatie wellicht van anderen hebben gekregen.
Tussenconclusie
Het vorenstaande betekent dat de verklaringen van de bovengenoemde getuigen (tevens medeverdachten) met veel omzichtigheid moeten worden gebruikt. Er zitten onderdelen in die de rechtbank niet waar acht of waarvan de herkomst toch aanleiding geeft tot voorzichtigheid. Anderzijds is zeker niet alles wat zij verklaren onwaar en deze delen van hun verklaringen zijn zeker voor het bewijs te gebruiken. Maar de rechtbank zal daarbij uiterst behoedzaam te werk moeten gaan De rechtbank is zich bewust van het risico dat zij de verklaringen die steun bieden aan de hypothese die zij het meest aannemelijk acht voor waar aanneemt en onwelgevallige verklaringen als een onwaarheid ter zijde schuift.
Om dit risico te pareren acht de rechtbank het daarom noodzakelijk een veiligheidsmarge te hanteren in die zin dat bewijs dat een bepaald feit zich heeft voorgedaan niet alleen of in overwegende mate kan worden gegrond op een verklaring van een van de hiervoor genoemde personen. Steeds moet steun voor de te gebruiken verklaringen gevonden worden in ander bewijs.
De verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]
[getuige 1] is een vriend van [verdachte 4] en een bekende van [verdachte 6].
Ook [getuige 2] kent [verdachte 4] en [verdachte 6].
Beiden verklaren dat zij informatie over het delict van [verdachte 6] hebben gekregen. Nu de rechtbank deze bron zeker niet op alle onderdelen geloofwaardig acht moeten hun verklaringen om die reden al met de nodige voorzichtigheid worden beschouwd.
Ook zouden zij informatie van [verdachte 4] hebben gekregen. De vraag waarvoor de rechtbank zich in dat verband geplaatst ziet is of de getuigen nog wel weten of ze iets van [verdachte 6], van [verdachte 4] of van iemand anders hebben gehoord. Daarover twijfelt de rechtbank, nu uit de verhoren bij de rechter-commissaris naar voren is gekomen dat niet zeker is of bepaalde informatie daadwerkelijk afkomstig was van [verdachte 4].
Daarbij komt dat uit de verhoren van deze getuigen blijkt dat zij veel voor waar aannemen als het over de familie [verdachte 1] gaat, zonder aan te geven waarop zij dat dan baseren. Zo ontstaat bij de rechtbank toch ook het beeld van “sterke verhalen”. De kans dat zij ook een “sterk verhaal” zouden hebben willen vertellen aan de verbalisanten is daarom zeker niet uit te sluiten. Ook dat dwingt tot grote terughoudendheid bij het gebruik van hun verklaringen.
Ten slotte kan de rechtbank, zoals hiervoor al werd overwogen, niet uitsluiten dat bijvoorbeeld [verdachte 4] zich tegenover zijn vrienden “groter” heeft willen voordoen dan hij daadwerkelijk was.
[getuige 3] is een vriend van [verdachte 3]. Hij begint een verklaring waarin hij gedetailleerd verklaard over de rol van [verdachte 3] met de opmerkingen: “Ik heb eerst gezegd dat ik het niet meer weet omdat ik het mij niet goed kon herinneren en [voornaam verdachte 3] nogal vaag was over de feiten. Maar achteraf denk ik, ja het is gewoon wat [voornaam verdachte 3] mij verteld heeft”. Kortom, er is kennelijk sprake van een getuige die zich niet goed kan herinneren wat er gezegd is, een bron die vaag is en de getuige die vervolgens zelf reconstrueert wat hij gehoord heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het ideale recept voor een onbetrouwbare getuigenverklaring.
De verklaringen van de “undercover agent”
In het kader van de opsporing is gebruik gemaakt van een undercover agent. Deze heeft gesproken met [verdachte 4] en [getuige 1].
Zoals hiervoor uiteengezet is [getuige 1] voor de rechtbank een onvoldoende betrouwbare getuige. Daaruit volgt dat ook de verklaringen die de undercover agent uit zijn mond heeft opgetekend niet voor gebruik als bewijsmiddel in aanmerking komen.
In het verhaal dat [verdachte 4] aan de undercover agent heeft verteld zitten een groot aantal elementen waarvan vast staat dat deze niet waar zijn. De rechtbank kan dus vaststellen dat [verdachte 4] er geen probleem mee had deze man onjuiste informatie toe te spelen. Dat maakt echter ook dat het waarheidsgehalte van andere elementen, die de rechtbank niet kan controleren, op zijn minst ook twijfelachtig is.
Nu bovendien [verdachte 4] heeft verklaard dat hij deze man meteen al erg vreemd en opdringerig vond, en hij hem daarom maar wat verteld heeft, acht de rechtbank ook de bevindingen van deze undercover agent niet geschikt om te gebruiken voor het bewijs.
Tussenconclusie
Het bovenstaande betekent dat de rechtbank zodanig veel twijfels heeft met betrekking tot
de vraag of datgene wat [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en de undercover agent hebben verkaard wel daadwerkelijk is gebeurd, dat de rechtbank deze verklaringen in het geheel niet zal gebruiken voor het bewijs.
Met inachtname van de hiervoor gemaakte opmerkingen betreffende de bovengenoemde getuigenverklaringen zal de rechtbank overgaan tot het beantwoorden van de diverse vragen die aan haar voorliggen.
De betrokkenheid van [verdachte 2] bij het doden van [slachtoffer 2]
Volgens de officier van justitie heeft [verdachte 2] als eerste de beslissing genomen om [slachtoffer 2] van het leven te beroven, heeft zij een wapen gepakt en heeft zij op meerdere momenten meerdere keren op hem geschoten. De officier van justitie heeft dit gekwalificeerd als medeplegen van moord.
Naar aanleiding van dit verwijt en de verweren die de raadsman naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank zich geplaatst voor de volgende vragen:
- Heeft [verdachte 2] op [slachtoffer 2] geschoten?
- Is [slachtoffer 2] daardoor overleden of was er wellicht nog een rol voor anderen?
- Is er geschoten in een opwelling (= doodslag) of was er sprake van zogenaamd “kalm beraad en rustig overleg” (= moord)?
De rechtbank zal deze vragen hierna bespreken.
Het schieten op [slachtoffer 2]
[verdachte 2] heeft ter terechtzitting op 4 juni 2013 - kort samengevat - verklaard dat zij
op 6 augustus 2012 in haar woning in [woonplaats], Duitsland, de kamer is ingelopen waar
ook [slachtoffer 2] aanwezig was. Zij heeft toen een vuurwapen gepakt en op [slachtoffer 2] geschoten. Vervolgens wordt zij door [slachtoffer 2] overmeesterd, maar aansluitend door [verdachte 1] en [verdachte 6] ontzet. Zij krijgt het wapen weer in handen en schiet dan nog een keer op [slachtoffer 2]. Deze is daarna in elkaar gezakt.
[verdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris op 22 april 2013- kort samengevat - verklaard dat hij op 6 augustus 2012 in zijn woning in [woonplaats], Duitsland, in de woonkamer werd bedreigd door [slachtoffer 2]. Plotseling stond [verdachte 2] in de woonkamer met een pistool in haar hand. Er ontstond een worsteling tussen [verdachte 2] en [slachtoffer 2] over het bezit van het pistool, waaraan ook [verdachte 1] meedeed. [verdachte 2] krijgt het wapen uiteindelijk weer in handen en schiet op [slachtoffer 2]. [verdachte 2] rent daarna naar de hal, gevolgd door [slachtoffer 2]. In de hal klinken schoten. Als [verdachte 1] gaat kijken ligt [slachtoffer 2] op de grond. [verdachte 6] staat er bij en geeft aan dat [slachtoffer 2] niet meer leeft.
[verdachte 6] heeft meerdere verklaringen afgelegd met betrekking tot de gang van zaken. Tijdens zijn verhoor op 4 maart 2013heeft hij - kort samengevat - verklaard dat
hij op 6 augustus 2012 in de woning van de familie [verdachte 1] was in [woonplaats], Duitsland.
Hij was in de woonkamer waar, naast hem, ook [verdachte 1] en [slachtoffer 2] aanwezig waren. [slachtoffer 2] gaf aan dat hij geld wilde van [verdachte 1] en
dat hij anders aan de politie zou doorgeven wat hij weet over de hennepplantages van [verdachte 1]. [verdachte 2] komt de kamer binnen en schiet meerdere keren op [slachtoffer 2]. Als deze daarna op haar toeloopt, schiet zij nog een paar keer. Daarna wordt het wapen overgegeven aan [verdachte 1].
Op grond van de hiervoor genoemde verklaringen staat volgens de rechtbank voldoende vast dat [verdachte 2] op meerdere momenten op [slachtoffer 2] heeft geschoten.
Is [slachtoffer 2] daardoor, of door toedoen van anderen, overleden?
Het lijk van [slachtoffer 2] is nooit aangetroffen. Dat hij is overleden volgt volgens de rechtbank echter op afdoende wijze uit de verklaringen van [verdachte 6]en [verdachte 4], kort samengevat inhoudende dat hij dood was, dat zij hem in een ton hebben gestopt en daar zoutzuur en zwavelzuur bij hebben gevoegd. [verdachte 6] verklaart bovendien over het oplossen van het lichaam.
Niet is gebleken dat na 6 augustus 2012 iemand [slachtoffer 2] nog in levende lijven heeft gezien.
Maar is die dood dan het gevolg van het schieten door [verdachte 2]? De raadsman van [verdachte 2] heeft er op gewezen dat zij direct na het schieten het huis heeft verlaten. Hij heeft aangevoerd dat er over de toestand van [slachtoffer 2] op dat moment nagenoeg niets bekend is. Hij ligt op de grond en is getroffen door kogels. Mogelijk was hij slechts gewond. Of hij dodelijk gewond was, is achteraf niet meer vast te stellen, omdat er nooit een lijk is teruggevonden. Wat er gebeurd is nadat [verdachte 2] de woning heeft verlaten weet ze niet en daarvoor is zij ook niet verantwoordelijk. Wellicht heeft een van de andere aanwezigen hem gedood, aldus de raadsman.
Volgens de raadsman leidt het vorenstaande er toe dat de rechtbank moet kunnen vaststellen dat er sprake is van een vorm van medeplegen. Kan dit niet, dan kan [verdachte 2] hooguit verantwoordelijk gehouden worden voor een poging [slachtoffer 2] te doden. Maar omdat dat niet tenlastegelegd is moet vrijspraak volgen.
De rechtbank ziet het echter anders.
[verdachte 6] heeft verklaard over een tweede schutter. De manier waarop deze belastende verklaring van [verdachte 6] door de tijd tot stand gekomen is maakt echter dat de rechtbank hierbij twijfels heeft. De vraag is derhalve of zijn verklaringen, inhoudende dat er een andere schutter is geweest, steun vinden in andere bewijsmiddelen.
[verdachte 1] heeft ontkend geschoten te hebben. [verdachte 4] heeft ontkend dat hij gehoord zou hebben dat iemand anders dan zijn moeder geschoten heeft. [verdachte 3] gelooft dat zijn moeder alle schoten gelost heeft, hij heeft evenmin verklaard dat iemand anders geschoten heeft.
[getuige 4], de vrouw van [verdachte 6], en [getuige 5], een goede vriend van [verdachte 6], hebben het verhaal over de toedracht van het gebeuren in een vroeg stadium van [verdachte 6] zelf gehoord. Ze hebben echter geen wetenschap van een andere schutter dan [verdachte 2].
[getuige 1] en [getuige 2] hebben wel verklaard dat zij gehoord hebben over een tweede schutter. Zoals hierboven reeds vermeld acht de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dermate onbetrouwbaar dat ook op grond van deze verklaringen niet aannemelijk is geworden dat er een tweede schutter was. De rechtbank gaat er dus vanuit dat er geen tweede schutter is geweest.
Evenmin heeft de rechtbank in het dossier aanwijzingen aangetroffen voor andere handelingen die ná het vertrek van [verdachte 2] zouden zijn uitgevoerd, als gevolg waarvan [slachtoffer 2] zou hebben kunnen overlijden.
Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat [slachtoffer 2] is overleden als gevolg van de schoten die [verdachte 2] heeft afgevuurd. Daarmee is zij ook verantwoordelijk voor zijn overlijden.
Is er geschoten in een opwelling of was er sprake van zogenaamd “kalm beraad en rustig overleg”
De kern van het verweer van de raadsman is er op gericht aan de rechtbank duidelijk te maken dat [verdachte 2] heeft gehandeld in een opwelling als gevolg van een plotselinge hevige drift.
Daartoe schetst de raadsman het volgende beeld. De dochter van [verdachte 2] wordt onderdrukt en gekleineerd door [slachtoffer 2]. Samen met haar kind, de kleindochter van [verdachte 2], wordt zij in gevaar gebracht door de hennepplantage die [slachtoffer 2] in haar woning heeft ingericht en die hij vervolgens weigert af te breken. Hij eist geld, anders gaat hij naar de politie en verraadt hij [verdachte 1]. Als [verdachte 1] met de broers van [slachtoffer 2] gaat praten om een en ander in goede banen te leiden voelt hij zich niet serieus genomen. Dan staat plotseling [slachtoffer 2] op de stoep van de woning. Even later, als hij in de woonkamer is en [verdachte 2] in de keuken staat, hoort zij dat [slachtoffer 2] haar man door het hoofd dreigt te schieten als die niet gaat betalen. Dan knapt er iets bij [verdachte 2], ze stormt naar de woonkamer, pakt een pistool en schiet
op [slachtoffer 2].
De rechtbank gelooft echter niet dat het handelen van [verdachte 2] het gevolg was van een zodanige blinde drift dat er feitelijk geen moment voor beraad meer is geweest. Zij overweegt daartoe het volgende.
Allereerst gelooft de rechtbank niet dat [slachtoffer 2] in de woning te [woonplaats] gedreigd heeft [verdachte 1] te doden. [verdachte 1] zelf en [verdachte 6] verklaren hier immers niets over. Het kan hun echter onmogelijk ontgaan zijn als [verdachte 2], die in
de keuken was, het wel gehoord zou hebben. En omdat die situatie voor hen behoorlijk ontlastend zou zijn geweest kan de rechtbank ook niet bedenken waarom ze er over zouden hebben gezwegen als het wel gebeurd was. Daarmee valt al een belangrijke oorzaak voor die “plotselinge drift” weg.
Maar er is meer. [slachtoffer 2] is razend als hij hoort dat [verdachte 1] bij zijn broers is geweest om over hem te praten. In de nacht van 5 op 6 augustus stuurt hij 40 SMSjes naar de dochter van [verdachte 2] die op dat moment in de woning in [woonplaats] verblijft. Dat zij haar moeder hiervan op de hoogte heeft gebracht is zeer waarschijnlijk. Zeker is in ieder geval dat [slachtoffer 2] die nacht een SMS naar [verdachte 2] stuurt met de strekking dat zij zullen boeten voor het bezoek dat [verdachte 1] aan zijn broers heeft gebracht.
Mede gelet op het opvliegende karakter dat hij volgens [verdachte 2] heeft ligt het voor de hand dat hij op korte termijn op bezoek zal komen en dat hij daarbij niet vriendelijk gestemd zal zijn.
Daaruit trekt de rechtbank de conclusie dat [verdachte 2] al uren voor zijn komst de kans heeft gehad zich daarop voor te bereiden.
De rechtbank heeft zich ook afgevraagd of dat voorbereiden wellicht de vorm heeft aangenomen van het onder de bank klaarleggen van een doorgeladen en van een geluiddemper voorzien pistool. Daarvoor heeft de rechtbank uiteindelijk geen bewijs gevonden. Maar zij heeft zich in ieder geval wel mentaal kunnen voorbereiden op zijn komst. De strekking van zijn boodschap, namelijk afpersing, zal geen verrassing zijn geweest. Dat had hij immers ook al eerder aangekondigd. Dat maakt het naar het oordeel van de rechtbank erg onwaarschijnlijk dat verdachte vervolgens toch in zo een blinde drift zou zijn geraakt dat zij, beheerst door plotselinge emoties, naar de woonkamer zou zijn gerend, het wapen hebben gepakt en op hem hebben geschoten.
Omdat het verhaal van de plotselinge hevige drift als aanleiding voor haar handelen geen stand houdt resteert de situatie waarbij [verdachte 2] besluit vanuit de keuken, door de hal, naar de woonkamer te lopen, onder de bank naar het vuurwapen te grijpen en meerdere keren op [slachtoffer 2] te schieten. Die handelingen vergen naar het oordeel van de rechtbank zodanig veel tijd dat zij in staat moet zijn geweest zich de strekking en gevolgen daarvan te realiseren. Toch heeft dat [verdachte 2] er niet van weerhouden op [slachtoffer 2] te schieten als gevolg waarvan deze is overleden. De rechtbank komt tot de slotsom dat sprake is van moord.
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte deze moord samen met een ander/anderen heeft gepleegd.