ECLI:NL:RBLIM:2013:4536

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
03-703923-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in moordzaak met gebruik van stroomstootwapen

In de strafzaak tegen [verdachte 5], die op 6 augustus 2011 betrokken zou zijn geweest bij de moord op [slachtoffer 2], heeft de rechtbank Limburg op 26 juni 2013 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een veroordeling te komen. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar raadsman wel. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte samen met anderen met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven had beroofd. De verdediging voerde aan dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar waren en dat er geen DNA van de verdachte op het gebruikte stroomstootwapen was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen, waaronder [verdachte 6], niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen. De rechtbank stelde dat er te veel twijfels waren over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen en dat er geen ander bewijs was dat de betrokkenheid van de verdachte kon aantonen. Hierdoor kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastegelegde feiten. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven, en de rechtbank benadrukte het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de verdachte en de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 03/703923-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juni 2013
in de strafzaak tegen:
[verdachte 5],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres],
thans in verzekering gesteld in het hoofdbureau van politie te Maastricht.
Raadslieden zijn prof. mr. A.A. Franken en mr. Chr. Zuur, advocaten te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 12 en 19 maart 2013, 14 mei 2013
en 4, 5, en 11 juni 2013. Verdachte is telkens niet verschenen. Wel is/zijn verschenen haar bepaaldelijk gemachtigde raadsman en/of raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De ter terechtzitting van 3 juni 2013 nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met (een) ander(en) met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, dan wel dat zij daaraan samen met (een) ander(en) medeplichtig is geweest.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op de door hem in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden. Kort samengevat heeft hij aangevoerd dat [verdachte 1] en [verdachte 6] op 5 augustus 2011 naar de woning van de broers van [slachtoffer 2] zijn gegaan. Ze hebben geklaagd over de manier waarop [slachtoffer 2] omging met [getuige 8], de dochter van [verdachte 1], en over de dreigementen die hij zou uiten aan het adres van [verdachte 1]. Deze broers hebben [slachtoffer 2] diezelfde avond over dit bezoek verteld.
Naar aanleiding van dit bezoek is [slachtoffer 2] de volgende ochtend, 6 augustus 2011, naar Tudderen gegaan, naar de woning van de familie [verdachte 1]. Sindsdien is niets meer van hem vernomen.
Die ochtend waren [verdachte 1], zijn echtgenote [verdachte 2], hun kinderen [verdachte 3], [verdachte 4] en [verdachte 5] alsmede huisvriend [verdachte 6] in de woning aanwezig. Volgens de officier van justitie hebben eerst [verdachte 2] en daarna [verdachte 1] tijdens dat bezoek op [slachtoffer 2] geschoten. [verdachte 5] zou een stroomstootwapen tegen [slachtoffer 2] hebben gebruikt. Uiteindelijk is [slachtoffer 2] als gevolg van dit geweld overleden. Vervolgens is het lichaam naar de woning van [verdachte 6] in België gebracht. Daar is het lichaam in een ton met zoutzuur opgelost en zijn de resten door het riool gespoeld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een pleitnota overgelegd. Hierin is primair vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De belastende verklaringen die zijn afgelegd door [verdachte 6], [getuige 1] en [getuige 2] zijn onbetrouwbaar en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Op het stroomstootwapen dat tegen [slachtoffer 2] zou zijn gebruikt is geen DNA van verdachte aangetroffen, maar
wel van [verdachte 3]. Dit laat ruimte voor het scenario dat het stroomstootwapen door [verdachte 3] is gebruikt. Dit scenario vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 3].
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de door [verdachte 6] in het vooronderzoek afgelegde verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verdediging deze getuige niet heeft kunnen ondervragen en zijn verklaringen ‘sole and decisive evidence’ vormen om tot een bewezenverklaring van het primair, dan wel subsidiair tenlastegelegde te kunnen komen. Het vorenstaande heeft als consequentie dat verdachte, vanwege gebrek aan bewijs, moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen de officier van justitie aan [verdachte 5] verwijt staan in de onderhave zaak twee vragen centraal, te weten:
  • is er op die 6de augustus 2011 een stroomstootwapen gebruikt tegen [slachtoffer 2] en zo ja,
  • heeft [verdachte 5] dat gedaan?
Hieronder zal de rechtbank die vragen bespreken.
Het gebruik van het stroomstootwapen op 6 augustus 2011
Bij de doorzoeking van de woning waar [verdachte 5] samen met haar broers woonachtig is, is op 25 november 2011 een stroomstootwapen gevonden in de kamer van haar broer, [verdachte 3]. Dit wapen is onderzocht en daarbij is DNA van [slachtoffer 2] aangetroffen op de elektroden van het wapen.
[verdachte 3] heeft verklaard dat er op [slachtoffer 2] is geschoten en dat er een stroomstootwapen op hem is gebruikt. Gelet hierop neemt de rechtbank als vaststaand aan dat het stroomstootwapen inderdaad op 6 augustus 2011 tegen [slachtoffer 2] is gebruikt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er geen enkel aanknopingspunt in het dossier zit waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het DNA van [slachtoffer 2] op een ander moment dan op 6 augustus 2011 op het wapen terecht is gekomen.
Heeft [verdachte 5] het stroomstootwapen gebruikt?
In het dossier zitten drie verklaringen van getuigen die aangeven dat [verdachte 5] degene is geweest die het stroomstootwapen heeft gebruikt. Dat zijn [verdachte 6], die zegt het zelf gezien te hebben, [getuige 1] die dat gehoord zou hebben van [verdachte 4] en [getuige 2] die het gehoord zou hebben van [verdachte 6].
Met de verdediging is de rechtbank van mening dat er bij deze getuigenverklaringen veel vraagtekens te plaatsen zijn. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
[verdachte 6] heeft vanaf het eerste moment dat hij is aangehouden in België verklaard. Op zich komt dat zijn geloofwaardigheid ten goede. Maar zijn verklaring ontwikkelt zich gedurende het verstrijken van de tijd en het voortgaan van de verhoren op zodanige wijze dat de rechtbank zijn verklaringen met de nodige terughoudendheid is gaan betrachten. En dan betreft het niet alleen het gebruik van het stroomstootwapen door [verdachte 5].
Een duidelijk voorbeeld hiervan vormen zijn verklaringen over het schieten op [slachtoffer 2]. [verdachte 6] verklaart hierover als volgt:
  • Op 25 november 2011 om 07:30 uur wordt [verdachte 6] voor het eerst gehoord in België. Hij spreekt dan over één schutter en er is niet op het hoofd geschoten. Aan het eind van die verklaring denkt hij dat er toch een tweede schutter is geweest.
  • Tijdens het tweede verhoor die dag is hij zeker van de tweede schutter en is er een genadeschot in het hoofd gegeven.
  • Op 9 januari 2012 verklaart [verdachte 6] bij de onderzoeksrechter in Tongeren. Van dit verhoor heeft [verdachte 6] meerdere keren gezegd dat hij zich toen uitstekend voelde en dat wat hij daar gezegd heeft de volledige waarheid is. Er was een tweede schutter maar hij weet niet wie dat was. Hij heeft alleen Els zien schieten.
  • Op 7 maart 2012 vindt het tweede verhoor van [verdachte 6] in Nederland plaats.
Hij verklaart dan voor de eerste keer dat [verdachte 1] de doorgang voor [slachtoffer 2] zou hebben versperd zodat deze niet kon vluchten. Hij en [slachtoffer 2] zijn samen naar de gang gelopen en daar zijn ze samen ten val gekomen. Over het genadeschot weet hij dan enkel te vertellen dat hij “dat dempergeluid hoorde en toen lag [slachtoffer 2] stil”.
- Op 4 maart 2013 verklaart [verdachte 6] dat hij en [slachtoffer 2] al in de woonkamer zijn gevallen. Met betrekking tot het genadeschot weet [verdachte 6]
nu: “Het wapen werd op een halve meter van het hoofd van [slachtoffer 2] gehouden en een mannenhand had het wapen vast. Die was zeer beslist. Direct na het schot was [slachtoffer 2] stil”.
Deze voorbeelden maken duidelijk hoe het verhaal over het schieten op [slachtoffer 2] met het verstrijken van de tijd - en voornamelijk ook nog na 9 januari 2012 toen hij naar eigen zeggen een volledige verklaring zou hebben afgelegd - zich heeft ontwikkeld
en waarbij de persoon [verdachte 1] een steeds prominenter aandeel heeft gekregen.
Ook valt op dat de details steeds scherper worden, dat hij steeds meer weet. De gangbare wetenschappelijke verhandelingen met betrekking tot waarnemen en reproduceren door getuigen komen echter tot andere conclusies, namelijk dat men met het verstrijken van de
tijd zich juist minder kan herinneren. De steeds beter wordende “herinneringen” van [verdachte 6]
roepen daarom twijfels met betrekking tot de betrouwbaarheid daarvan op.
Als het gaat om het gebruik van het stroomstootwapen door [verdachte 5] is een vergelijkbaar patroon waarneembaar.
- Tijdens de eerste verhoren op 25 november 2011 spreekt [verdachte 6] niet over
het gebruik van een stroomstootwapen;
- Als hij op 9 januari 2012 wordt gehoord bij de onderzoeksrechter in Tongeren - het verhoor waarin hij naar eigen zeggen de volledige waarheid heeft gesproken - weet
hij niets over het gebruik van een stroomstootwapen door [verdachte 5];
- Op 16 juni 2012, na een groot aantal verklaringen waarbij hij niet over het stroomstootwapen heeft gesproken, zegt hij plotseling dat [verdachte 5] het stroomstootwapen op [slachtoffer 2] heeft gebruikt. Dat was toen [slachtoffer 2]
nog stond. Het gebruik van het stroomstootwapen had geen merkbaar effect op hem. 10 - 20 seconden later zakte hij naar de grond;
- Op 4 maart 2013 verklaart hij vervolgens dat [verdachte 1] en [slachtoffer 2] vochten om het wapen en dat [verdachte 5] vervolgens het stroomstootwapen in de nek van [slachtoffer 2] zette. Nu was het gevolg dat de ogen van [slachtoffer 2] wegdraaiden en hij [verdachte 1] moest loslaten waardoor deze weer op hem kon schieten.
Als [verdachte 6] uiteindelijk de waarheid heeft verteld over het aandeel van [verdachte 5], waarom is hij er dan zo laat mee gekomen? Een geloofwaardige verklaring daarvoor heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet gegeven. Hij heeft alleen verklaard dat zijn vrouw bang zou zijn dat [verdachte 5] haar iets aan zou doen, want [verdachte 5] had een keer “gemeen” naar haar gekeken. Een nadere verklaring heeft hij niet willen geven. Dat klinkt niet overtuigend, te meer niet omdat hij het kennelijk wel aandurfde om over [verdachte 2] en [verdachte 1] belastend te verklaren. Dan ligt het niet voor de hand om zich door enkel “gemeen kijken” te laten weerhouden om ook over [verdachte 5] te verklaren.
De manier waarop deze belastende verklaring van [verdachte 6] door de tijd tot stand gekomen is maakt dat de rechtbank zich de vraag stelt of zijn verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen.
[verdachte 6] heeft over het gebeuren met [slachtoffer 2] gesproken met zijn vrouw, [getuige 4]. De rechtbank kan zich voorstellen dat [verdachte 6] in het geheel niet aan zijn vrouw zou willen vertellen wat hij heeft meegemaakt. Maar nu hij ervoor heeft gekozen om het verhaal wel te vertellen kan de rechtbank zich niet voorstellen waarom [verdachte 6] haar niet het hele verhaal zou hebben verteld. [getuige 4] heeft echter niet gehoord dat [verdachte 5] een stroomstootwapen heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2].
Ook [getuige 5], een goede vriend van [verdachte 6], heeft het verhaal over [slachtoffer 2] van [verdachte 6] gehoord. Hiervoor geldt volgens de rechtbank hetzelfde als voor [getuige 4]. Het is goed voorstelbaar dat [verdachte 6] hem niets zou hebben verteld. Nu hij hem het verhaal wel heeft verteld is het moeilijk voor te stellen dat hij niet heeft verteld dat [verdachte 1] [slachtoffer 2] heeft vastgehouden als dit daadwerkelijk is gebeurd. Ook [getuige 5] heeft echter niet gehoord dat [verdachte 5] een stroomstootwapen heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2].
Vindt het verhaal van [verdachte 6] over het gebruik van het stroomstootwapen door verdachte dan wellicht voldoende steun in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en
[getuige 2]?
Beiden verklaren dat zij informatie over het delict van [verdachte 6] hebben gekregen. Nu de rechtbank deze bron zeker niet op alle onderdelen geloofwaardig acht, moeten hun verklaringen om die reden al met de nodige voorzichtigheid worden beschouwd.
Ook zou [getuige 1] informatie van [verdachte 4] hebben gekregen. De vraag waarvoor de rechtbank zich in dat verband geplaatst ziet is of de getuigen nog wel weten of ze iets van [verdachte 6], van [verdachte 4] of van iemand anders hebben gehoord. Daarover twijfelt de rechtbank, nu uit de verhoren bij de rechter-commissaris naar voren is gekomen dat niet zeker is of bepaalde informatie daadwerkelijk afkomstig was van [verdachte 4].
Daarbij komt dat uit de verhoren van deze getuigen blijkt dat zij veel voor waar aannemen als het over de familie Laumen gaat, zonder aan te geven waarop zij dat dan baseren. Zo ontstaat bij de rechtbank toch ook het beeld van “sterke verhalen”. De kans dat zij ook een “sterk verhaal” zouden hebben willen vertellen aan de verbalisanten is daarom zeker niet uit te sluiten. Ook dat dwingt tot grote terughoudendheid bij het gebruik van hun verklaringen.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat op de greep van het stroomstootwapen DNA van een onbekende persoon is aangetroffen. Het DNA van [verdachte 5] is niet bekend. Dit is niet afgenomen omdat zij voortvluchtig was. Enig DNA-bewijs tegen [verdachte 5] is er dus niet.
Maar zelfs als het onbekende DNA van [verdachte 5] blijkt te zijn, dan bewijst dat nog niet dat zij op 6 augustus 2012 het stroomstootwapen tegen [slachtoffer 2] heeft gebruikt. Immers, het wapen is gevonden op 25 november 2011. Tussen het moment van
het plegen van het delict, 6 augustus 2011, en het vinden van het wapen heeft het in het huis gelegen waar ook [verdachte 5] woonde. In die tijd kan het in vele handen zijn geweest, waaronder in die van [verdachte 5], waardoor haar DNA er opgekomen is.
Andere bewijsmiddelen die erop zouden kunnen wijzen dat [verdachte 5] wel het stroomstootwapen heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen.
Alles afwegende heeft de rechtbank zo zwaarwegende twijfels bij de verklaringen van de drie getuigen die [verdachte 5] belasten, dat zij niet tot de overtuiging komt dat zij het is geweest die een stroomstootwapen tegen [slachtoffer 2] heeft gebruikt. De rechtbank zal haar daarom zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Nu de rechtbank op genoemde gronden tot een vrijspraak komt behoeft het verweer met betrekking tot het niet hebben kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht van de ‘sole and decisive” getuige geen bespreking meer.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
  • spreekt verdachte vrij van het
  • heft op de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic en mr. M. Romme, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 juni 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Tudderen (Selfkant), in elk geval in Duitsland en/of in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (een persoon zich bij leven noemende) [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
  • meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] geschoten en/of
  • heeft verdachte een in werking zijnd(e) stroomstootwapen/paralyser in de nek, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] gehouden en aldus die [slachtoffer 2] meerdere althans één stroomsto(o)t(en) toegediend en/of
  • heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) het/een vuurwapen van die [slachtoffer 2] afgepakt, althans hem het/een vuurwapen afhandig gemaakt en/of
  • heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) die [slachtoffer 2] naar de grond gewerkt en/of tegengehouden toen hij wilde vluchten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[verdachte 1] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 6] op of omstreeks 6 augustus 2011 te Tudderen (Selfkant) in elk geval in Duitsland en/of in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (een persoon zich bij leven noemende) [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben [verdachte 1] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 6] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
  • meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] geschoten en/of
  • heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) het/een vuurwapen van die [slachtoffer 2] afgepakt, althans hem het/een vuurwapen afhandig gemaakt en/of
  • heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) die [slachtoffer 2] naar de grond gewerkt en/of tegengehouden toen hij wilde vluchten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 6 augustus 2011 in Tudderen (Selfkant) opzettelijk behulpzaam is geweest door tijdens het plegen van voornoemd misdrijf meermalen althans eenmaal een in werking zijnd stroomstootwapen/paralyser in de nek, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te houden en aldus die [slachtoffer 2] meerdere althans één stroomsto(o)t(en) toe te dienen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 03/703923-11
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 26 juni 2013 in de zaak tegen:
[verdachte 5],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres],
thans in verzekering gesteld in het hoofdbureau van politie te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. R.A.J. van Leeuwen , voorzitter,
mr. J.M.E. Kessels en mr. S.V. Pelsser , rechters,
mr. D.W.A. van Kuppeveld , officier van justitie,
mr. K. Mahovic , griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechtbank heeft afgelopen week vernomen dat [verdachte 5] is aangehouden. Uiteraard heeft de rechtbank zich toen afgevraagd of dat consequenties moet hebben voor het doen van de einduitspraak.
Gisteren heeft de rechtbank een brief gekregen van de officier van justitie. Een verzoek tot heropening staat daar niet in. Wel geeft de officier van justitie de rechtbank in overweging het onderzoek te heropenen. Opmerkelijk is dat de officier van justitie bij ieder argument dat hij noemt voor heropening van het onderzoek hij er ook een noemt om dat juist niet te doen. Zo bezien zou de brief ook gelezen kunnen worden als een oproep om het onderzoek niet te heropenen.
Wat daarvan ook moge zijn, grond voor heropening van het onderzoek is de constatering in raadkamer dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest. Dat zou het geval kunnen zijn indien nieuwe feiten of omstandigheden een nieuw licht op de zaak zouden werpen. De aanhouding van [verdachte 5] is dat op zich niet. Een verklaring van haar die in belastende of ontlastende zin nieuwe inzichten oplevert zou dat wellicht wel zijn. Maar van zo’n verklaring is de rechtbank niets bekend.
Daarnaast moet de rechtbank natuurlijk ook waken voor de belangen van de verdachten en de benadeelde partijen die al zeer lang wachten op een einduitspraak in deze zaak.
Daarom heeft de rechtbank besloten niet tot heropening van het onderzoek over te gaan en zal zij vandaag inhoudelijk uitspraak doen.
De voorzitter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de voorzitter en de griffier.
Raadslieden: prof. mr. A.A. Franken en mr. Chr. Zuur, advocaten te Amsterdam.