ECLI:NL:RBLIM:2013:4521

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
C/03/181518/KG ZA 13-252
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en grensoverschrijdend verbod in kort geding tussen VLAAMS INZAMEL CENTRUM TEXTIEL en [Gedaagde]

In dit kort geding heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 15 juli 2013 uitspraak gedaan in een zaak tussen VLAAMS INZAMEL CENTRUM TEXTIEL (VICT) en [Gedaagde]. VICT, een Belgische onderneming die zich richt op het inzamelen van gebruikt textiel, heeft gedaagde beschuldigd van onrechtmatig handelen door de inhoud van haar textielcontainers te stelen. VICT heeft een particulier recherchebureau ingeschakeld dat via een track and trace-systeem heeft aangetoond dat de gestolen kleding naar het adres van gedaagde in Maastricht is vervoerd. VICT vorderde een verbod op het wegnemen van haar kleding en containers, met een dwangsom bij overtreding.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, ondanks dat VICT in België is gevestigd. De vordering is beoordeeld aan de hand van Belgisch recht, aangezien de schade zich daar heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat VICT voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen. Echter, het gevorderde verbod heeft een grensoverschrijdend karakter, omdat de containers zich op Belgisch grondgebied bevinden. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het verbod alleen toe te wijzen voor zover de handelingen van gedaagde plaatsvinden op Nederlands grondgebied.

Gedaagde is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De voorzieningenrechter heeft een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding opgelegd, met een maximum van € 100.000,00. Dit vonnis benadrukt de mogelijkheid voor de Nederlandse rechter om grensoverschrijdende vorderingen te behandelen, mits er voldoende juridische basis is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/181518 / KG ZA 13-252
Vonnis in kort geding van 15 juli 2013
in de zaak van
besloten vennootschap naar buitenlands recht
VLAAMS INZAMEL CENTRUM TEXTIEL,
gevestigd te 9870 Zulte (België),
eiseres,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
tegen
[Gedaagde],
handelend onder de naam [Gedaagde],
wonende te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht.
Partijen zullen hierna VICT en [Gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van VICT;
  • de pleitnota van [Gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VICT is een onderneming die zicht richt op het inzamelen van gebruikt textiel. Zij heeft daartoe groene kledingcontainers geplaatst op diverse openbare plaatsen in Vlaanderen (België) waarin burgers hun gebruikte/afgedankte kleding en textiel kunnen deponeren. De containers zijn herkenbaar door de diverse stickers met teksten en logo’s van VICT. Op iedere container staat vermeld dat de inhoud van de container in eigendom toebehoort aan de eigenaar van de container.
2.2.
[Gedaagde] exploiteert met ingang van 1 februari 2012 een recyclingbedrijf (eenmanszaak), genoemd [Gedaagde], gevestigd aan de [adres]. De bedrijfsactiviteiten hebben betrekking op inzameling, inkoop en doorverkoop van textiel en schoenen. Ook [Gedaagde] heeft op diverse locaties in Vlaanderen (blauwe) textielcontainers geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
Volgens VICT is zij vanaf mei 2012 regelmatig geconfronteerd met diefstal van de inhoud van haar containers alsmede met diefstal van enkele containers. Naar aanleiding hiervan heeft zij een particulier recherchebureau ingeschakeld. Door middel van een zogenoemd “track and trace- systeem” is achterhaald welke route de kleding aflegt. Hierbij zijn gps-zendertjes in diverse zakken met kleding geplaatst. Uit de onderzoeken is volgens VICT naar voren gekomen dat de zakken met kleding uit de containers van VICT zijn vervoerd naar de [adres], te weten het bedrijfspand van [Gedaagde]. De kleding wordt in de meeste gevallen daar (tijdelijk) opgeslagen, waarna de kleding wordt vervoerd naar locaties elders (Zaventem en Buggenhout), aldus VICT. Werknemers van VICT hebben van deze diefstal aangifte gedaan bij de Belgische politie. Een deel van de gestolen containers van VICT is later overgespoten in de kleuren van [Gedaagde] aangetroffen. Overigens heeft [Gedaagde] zijn containers geplaatst zonder dat hij beschikt over een vergunning van de bevoegde overheid. Volgens schattingen van VICT wordt wekelijks voor een bedrag van € 10.000,00 aan kleding ontvreemd.
3.2.
VICT vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. (primair) [Gedaagde] per direct te verbieden om kleding, kledingcontainers en andere zaken toebehorend aan VICT te (doen laten) wegnemen, dan wel op enigerlei wijze mee te werken, althans medewerking te verlenen aan het (doen laten) wegnemen van kleding, kledingscontainers en andere zaken toebehorend aan VICT en het beschikbaar stellen van aan hem (direct of indirect) toebehorende voertuigen, opslagplaatsen, loodsen of andere roerende of onroerende zaken, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per overtreding hiervan;
II. (subsidiair) een door de voorzieningenrechter in redelijkheid vast te stellen verbod jegens [Gedaagde] om zijn onrechtmatige gedragingen te staken op straffe van een door de voorzieningenrechter in redelijkheid vast te stellen dwangsom;
III. (primair en subsidiair) veroordeling van [Gedaagde] tot betaling van de proceskosten.
3.3.
[Gedaagde] voert verweer. Dit verweer en hetgeen partijen verder ter onderbouwing van hun standpunten naar voren hebben gebracht, zal in onderstaande beoordeling worden betrokken.

4.De beoordeling

4.1.
Nu VICT in België is gevestigd, dient ambtshalve te worden onderzocht of de Nederlandse (voorzieningen)rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
Deze bevoegdheid dient te worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG)
nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
(Brussel I). Op grond van artikel 2 van deze verordening is het gerecht van de woonplaats van de gedaagde het eerst aangewezen forum, zodat de Nederlandse rechter ten aanzien van het onderhavige geschil rechtsmacht heeft.
4.2.
Gelet op de aard van de vordering acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang genoegzaam aanwezig.
4.3.
Voorts moet worden vastgesteld naar welk recht de vordering moet worden beoordeeld. Volgens VICT is Nederlands recht van toepassing. [Gedaagde] meent dat Belgisch recht toegepast moet worden.
4.3.1.
De grondslag van de vordering van VICT betreft onrechtmatige daad. VICT stelt immers dat [Gedaagde] een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van VICT door zijn toerekenbaar onrechtmatig handelen bestaande uit het (laten) ontvreemden van haar containers en kleding/textiel uit haar containers, waardoor zij schade lijdt. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. In dit geval doet de gestelde schade zich voor in België aangezien VICT in België is gevestigd en zij daar haar kledingcontainers heeft staan. De vordering dient derhalve naar Belgisch recht te worden beoordeeld.
4.4.
Bij de beoordeling van het geschil wordt voorop gesteld dat (ook) naar Belgisch recht geldt dat een inbreuk op het eigendomsrecht (ex artikel 544 Belgisch BW), zoals hier gesteld, onrechtmatig is.
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van [Gedaagde] houdt in dat de vordering niet toewijsbaar is omdat de verweten gedragingen door de wetgever strafbaar zijn gesteld en de civiele rechter dan geen rol meer toekomt. Geoordeeld wordt dat dit verweer geen steun vindt in het recht, reden waarom het verworpen wordt.
4.6.
[Gedaagde] betwist dat hij containers en kleding uit containers van VICT heeft weggenomen althans heeft laten wegnemen.
4.6.1.
Overwogen wordt als volgt.
Van de zijde van VICT is gemotiveerd uiteengezet dat zakken met kleding uit de kledingcontainers van VICT naar het adres van [Gedaagde] aan de Bosscherweg in Maastricht zijn vervoerd en daar tijdelijk zijn opgeslagen. Uit de door VICT overgelegde producties blijkt dat in totaal zes trackingsystemen zijn uitgezet, waarbij telkens een zender in een tas met kleding is gestopt die in een kledingcontainer is gedeponeerd. Daarbij is per trackingsysteem gedetailleerd uiteengezet welke route de gps-zender vervolgens heeft afgelegd en waar en op welk tijdstip is gestopt. Van de betreffende stopplaatsen zijn foto’s bijgevoegd waarop kledingcontainers te zien zijn. In alle gevallen leidt het spoor naar de Bosscherweg te Maastricht, alwaar Brummers zijn eenmanszaak heeft gevestigd. Volgens het onderzoeksrapport van het particuliere recherchebureau zijn in het geval van de eerste vijf trackingsystemen zenders geplaatst in tassen die gedeponeerd waren in containers van VICT en/of in tassen die gedeponeerd waren in containers van Curitas die, volgens VICT, geconfronteerd is met dezelfde problematiek.
4.6.2.
Ter zitting heeft VICT als productie 16 de resultaten van het zesde trackingsysteem van een toelichting voorzien. De betreffende zender is op 30 mei 2013 geplaatst in een kledingcontainer van [Gedaagde] zelf te Maasmechelen in de Looheuvelstraat ter hoogte van de Brico. Vervolgens is de zak met kleding daar op 3 juni 2013 om 07:00 uur opgehaald, zoals blijkt uit het feit dat de zender werd verplaatst. De zender heeft vervolgens een route afgelegd waarbij werd gestopt bij kledingcontainers van [Gedaagde] zelf, maar waarbij ook werd gestopt bij een kledingcontainer van VICT, te Eisden (Maasmechelen, naast de brandweerkazerne). Tevens werd gestopt bij een kledingcontainer van VICT langs de Rijksweg te Rotem (Dilsen-Stokkem). De uiteindelijke stopplaats is aan de Bosscherweg te Maastricht, alwaar de zender volgens het trackingsysteem op 3 juni 2013 om 10:14 uur arriveerde.
4.6.3.
Als productie 17 bij de dagvaarding bevindt zich een verklaring d.d. 3 juni 2013 van dhr. M. Meers, als chauffeur werkzaam voor VICT. Hij verklaart dat voornoemde textielcontainer van VICT ter hoogte van de brandweerkazerne te Eisden (Maasmechelen) die dag omstreeks 07:45 uur volledig leeg was, terwijl deze de voorgaande weken meestal half vol zat.
4.6.4.
Voorts heeft VICT een proces-verbaal van aangifte van 5 juni 2013 afgelegd door één van haar medewerkers overgelegd waarin er melding van wordt gemaakt dat een burger heeft gezien dat personen containers van VICT hebben leeggemaakt. Zij maakten hierbij gebruik van een wit bestelbusje met een Nederlands kenteken van het merk en type Volkswagen Caddy. Blijkens een e-mail van VICT van 5 juni 2013 heeft de getuige de waarneming gedaan op 4 juni 2013 rond 23.00 uur en werden containers leeggemaakt die geplaatst zijn bij de Carrefour te Lanaken alsmede bij het Kerkplein te Lanaken.
Voornoemd voertuig is volgens VICT ook gesignaleerd bij het bedrijfspand van [Gedaagde] aan de Bosscherweg te Maastricht.
4.6.5.
Volgens [Gedaagde] kan uit de hierboven beschreven bevindingen niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat hij het was die kleding, afkomstig uit kledingcontainers van VICT, heeft meegenomen althans heeft laten meenemen. Het stelt niet in het bezit te zijn van een sleutel of loper. Op het adres aan de Bosscherweg staan volgens [Gedaagde] bovendien 12 huurders ingeschreven. Eén van deze huurders, te weten J. Gilliam, huurt de garage/loods en houdt zich volgens [Gedaagde] ook bezig met kledinginzameling. Bij gebrek aan wetenschap betwist [Gedaagde] dat de witte bestelbus op zijn terrein is waargenomen. De op zijn terrein waargenomen vrachtauto, die volgens het onderzoeksrapport gebruikt is bij de kledingdiefstal, was niet bij hem maar regelmatig bij Gilliam in gebruik, aldus [Gedaagde].
4.6.6.
Het verweer van [Gedaagde], dat niet is voorzien van enige onderbouwing, is een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de door VICT gestelde feiten en gebeurtenissen. [Gedaagde] zelf was niet bij de mondelinge behandeling aanwezig, zodat een nadere toelichting op het gebeuren van zijn kant ontbreekt.
4.6.7.
Verder heeft [Gedaagde] ten aanzien van het trackingsyteem erop gewezen dat in de dagvaarding wordt vermeld dat er een blocker was die de gps-signalen verstoorde, zodat de exacte locaties van de tussentijdse stopplaatsen niet konden worden achterhaald. Dit maakt volgens [Gedaagde] dat de bevindingen van de privédetective niet betrouwbaar zijn.
4.6.8.
Ook dit verweer zal worden gepasseerd. Bedoelde zinsnede uit de dagvaarding heeft immers alleen betrekking op trackingsysteem 1 (van 25 maart 2013) en geldt niet ten aanzien van de andere vijf trackingsystemen.
4.6.9.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt is door VICT dat [Gedaagde] betrokkenheid heeft (gehad) bij het wegnemen van kleding en textiel uit de containers van VICT. Of het [Gedaagde] zelf was die de kleding uit de containers heeft gehaald, of dat hij hierbij gebruik heeft gemaakt van hulppersonen, kan verder in het midden blijven.
4.6.10.
Ten aanzien van de gestelde diefstal van de containers van VICT, heeft VICT ter zitting foto’s getoond waarop een (blauwe) kledingcontainer van [Gedaagde] staat afgebeeld. Op de foto is te zien dat de blauwe verf gedeeltelijk van de container is afgebladderd, waarbij een groene kleur zichtbaar wordt. Volgens VICT is dit een van haar kledingcontainers die door [Gedaagde] is ontvreemd en is overgespoten met blauwe verf. Tegen deze stelling van VICT heeft [Gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat dit voor juist zal worden gehouden.
4.7.
Het bovenstaande maakt dat binnen het bestek van dit kort geding genoegzaam is gebleken dat [Gedaagde] zich - naar Belgisch recht - schuldig maakt aan onrechtmatig handelen jegens VICT.
4.8.
De vraag rijst vervolgens of het de Nederlandse (voorzieningen)rechter vrij staat een veroordeling uit te spreken die uitstrekt tot handelingen en/of gedragingen buiten het Nederlandse grondgebied. Het gevorderde verbod heeft immers een grensoverschrijdend karakter aangezien de containers van VICT zich allen bevinden op Belgisch grondgebied. [Gedaagde] heeft het standpunt ingenomen dat de Nederlandse rechter geen grensoverschrijdend verbod kan opleggen.
4.8.1.
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de volgende passage uit een arrest van de Hoge Raad van 24 november 1989 (LJN AD0964):

Tenzij uit de wet, uit de aard van de verplichting of uit een rechtshandeling anders volgt, wordt hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, veroordeeld. In het algemeen is er geen reden om aan te nemen dat er voor zulk een veroordeling geen plaats is wanneer het gaat om een verplichting - eventueel een verplichting naar vreemd recht - die buiten Nederland moet worden nagekomen.Een meer beperkte opvatting als door het onderdeel verdedigd vindt geen steun in het recht en zou in een tijd van toenemende internationale contacten tot het voor de praktijk onwenselijke resultaat leiden dat in geval van onrechtmatige daden met een internationaal karakter - zoals aantasting van intellectuele eigendomsrechten en ongeoorloofde mededinging in meer landen of grensoverschrijdende milieuvervuiling - de Nederlandse gelaedeerde genoopt zou kunnen worden zich in alle betrokken landen tot de rechter te wenden.”
4.8.2.
Dit arrest is gewezen in de context van het intellectuele eigendomsrecht. De Hoge Raad heeft in een arrest van 19 maart 2004 (LJN AO0903) verwezen naar voormelde geciteerde overweging. Ook die zaak had betrekking op intellectueel eigendomsrecht.
Het door VICT gevorderde verbod heeft geen betrekking op “aantasting van intellectuele eigendomsrechten en ongeoorloofde mededinging in meer landen of grensoverschrijdende milieuvervuiling”. Onder die omstandigheden acht de voorzieningenrechter een terughoudende opstelling op zijn plaats en zal het gevorderde verbod slechts worden toegewezen voor zover de handelingen van [Gedaagde] plaatsvinden op Nederlands grondgebied. Bij overtreding van dit verbod zal een dwangsom worden verbeurd, die in redelijkheid zal worden vastgesteld op € 5.000,00 per overtreding met een maximum van
€ 100.000,00.
4.9.
[Gedaagde] zal ten slotte als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de aan de zijde van VICT gevallen proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [Gedaagde] om in Nederland op enigerlei wijze mee te werken, althans medewerking te verlenen aan het (doen laten) wegnemen van kleding, kledingcontainers en andere zaken toebehorend aan VICT en het hiertoe in Nederland beschikbaar stellen van aan hem (direct of indirect) toebehorende voertuigen, opslagplaatsen, loodsen of andere roerende of onroerende zaken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding van dit verbod, met een maximum van € 100.000,00;
5.2.
veroordeelt [Gedaagde] tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van VICT begroot op:
kosten exploot € 97,38
griffierecht € 589,00
salaris advocaat € 816,00;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
AE