3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
[slachtoffer 1]Ten aanzien van het bewijsOud ijzer
Vast staat naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zowel in [plaatsnaam 1] als in [plaatsnaam 2] bij [slachtoffer 1] oud ijzer heeft geladen. Dat verklaren immers aangever én verdachte. De vraag is vervolgens of verdachte het bedrijf daarbij heeft opgelicht. Allereerst moet dan de vraag worden beantwoord of [verdachte] betaald heeft voor het door hem meegegeven ijzer. Aangever [slachtoffer 2], heeft in zijn aangifte de gang van zaken geschetst zoals hij die van zijn collega [slachtoffer 3] heeft vernomen, er op neerkomende dat verdachte niet voor al het oud ijzer heeft betaald dat hij heeft meegenomen. De aangifte betreft een zogenaamde de auditu verklaring. Verdachte heeft verklaard dat hij al het oud ijzer van [slachtoffer 1] heeft gekocht en betaald. [slachtoffer 3] is door verbalisanten als getuige gehoord, maar hij heeft in deze verklaring niet inhoudelijk over de zaak verklaard. Wel is bij dat verhoor zijn schriftelijke verklaring gevoegd, die hij in het kader van de civiele procedure heeft opgesteld.
De rechtbank constateert dat het verwijt dat verdachte bij [slachtoffer 1] oud ijzer heeft meegenomen zonder hiervoor te betalen slechts van één bron komt, namelijk [slachtoffer 3]. Nu verdachte duidelijk anders verklaart en deze verklaring niet door andere bewijsmiddelen wordt weerlegd, is niet voldaan aan het wettig vereiste bewijsminimum, Hiermee is niet komen vast te staan dat [verdachte] het oud ijzer zonder hiervoor te betalen heeft meegenomen. Nu dit een onderdeel is van de verweten oplichtingshandeling zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit.
Overige goederen [slachtoffer 1]
Aangever, [slachtoffer 2], heeft verklaard dat verdachte op 8 maart 2012 bij de vestiging van [slachtoffer 1] te [plaatsnaam 1] bij [slachtoffer 3] heeft aangegeven interesse te hebben in vijf terreinvoertuigen met een totale waarde van € 74.375,=. Vervolgens heeft verdachte, behalve oud ijzer, een Stihl betonzaag meegenomen. Die betonzaag zou verdachte per factuur betalen. Op 12 en 13 maart 2012 heeft verdachte oud ijzer geladen bij de vestiging van [slachtoffer 1] te [plaatsnaam 2] en daar ook spanbanden en miniatuurspeelgoed meegenomen. Ook deze goederen zou verdachte per factuur betalen. Tot op de dag van de aangifte, te weten 20 juni 2012, zijn de diverse goederen nog niet betaald.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een betonzaag, een miniatuur tractor en spanbanden van [slachtoffer 1] heeft mee gekregen, maar deze (nog) niet heeft betaald en ook nog niet heeft teruggebracht. Verder heeft verdachte bevestigd dat hij voor de terreinvoertuigen een offerte heeft aangevraagd.
Anders dan de raadsman, maar met de officier van justitie, is de rechtbank is van oordeel dat er sprake is van oplichting, nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank een valse hoedanigheid heeft aangenomen door zich voor te doen als een bonafide potentiële koper die een groot bedrag te besteden had, terwijl hij wist dat hij geen inkomen heeft en aldus de goederen niet kon betalen. Door zich voor te doen als een koper die een behoorlijk groot bedrag te besteden had, heeft verdachte [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bewogen tot de afgifte van de Stihl betonzaag, miniatuur speelgoed en spanbanden. Ter terechtzitting heeft verdachte, voor het eerst, verklaard dat er sprake zou zijn van een investeerder, zonder dat hij nadere informatie, waaronder bijvoorbeeld de naam van de investeerder, heeft verstrekt. In het licht van de gang van zaken, zoals deze blijkt uit de bewijsmidelen, acht de rechtbank deze verklaring van verdachte niet aannemelijk.
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen en gelet hetgeen hiervoor is overwogen bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft opgelicht waar het gaat om de Stihl betonzaag, miniatuur speelgoed en spanbanden.
[slachtoffer 4]
Ten aanzien van het bewijs
Aangever, [slachtoffer 5], heeft verklaard dat hij op 8 oktober 2012 werd gebeld door zijn collega [naam 1] met de mededeling dat er iemand in de zaak was die de voetballers van MVV wilde aankleden. Aangever is toen naar de zaak gegaan en heeft daar met verdachte gesproken. Verdachte heeft volgens aangever verklaard dat hij sponsor was van MVV en dat hij de voetballers wilde kleden op zijn kosten. Op de vraag van aangever waarom verdachte naar [plaatsnaam 3] kwam, heeft verdachte geantwoord dat hij in [plaatsnaam 3] woonde. Als onderpand gaf verdachte zijn paspoort en mocht aangever het kenteken van de auto van verdachte noteren. Aangever heeft vervolgens kledingstukken ter waarde van € 1.500,= aan verdachte op zicht meegegeven en met verdachte afgesproken om later in de week naar MVV te gaan om de spelers de maat te nemen en de op zicht meegegeven kledingstukken weer mee terug te nemen. De afspraak bij MVV ging niet door. Navraag bij MVV leerde dat verdachte niet bekend was bij MVV. Aangever is wel vijf keer door verdachte gebeld om een andere afspraak te maken. Aangever heeft verdachte ruimschoots de tijd gegeven om de spullen terug te brengen, maar dat heeft hij niet gedaan. Indien aangever had geweten dat verdachte de bedoeling had de kleding nooit meer terug te brengen, had hij die kleding niet meegegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij de kleding die hij heeft meegenomen bij [slachtoffer 4] nog moet betalen.
Overweging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich niet heeft voorgedaan als sponsor van MVV en er daarom geen sprake is van een valse naam of valse hoedanigheid en er dus ook geen sprake is van oplichting. Verdachte verklaarde bij de politie dat uit het feit dat hij zijn paspoort had afgegevenen tevens het kenteken van de auto waarmee hij naar de winkel was gereden had laten noteren, blijkt dat hij de zaak niet wilde oplichten.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan het verhaal van aangever dat verdachte zich heeft voorgedaan als sponsor van MVV, zoals dat is weergegeven in het proces-verbaal van de politie. De rechtbank zal dan ook van het verhaal van aangever uitgaan.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een valse hoedanigheid aangenomen door zich voor te doen als een sponsor van MVV en zich aldus voor te doen als een bonafide koper van kleding, terwijl verdachte wist dat hij niet voor de kleding zou betalen. Dat verdachte zijn paspoort bij aangever heeft achtergelaten en het kenteken van de auto heeft laten noteren doet hier niets aan af.
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft opgelicht.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte niet blijkt dat verdachte geprobeerd heeft om de terreinvoertuigen te verkrijgen zonder daarvoor te betalen. Zowel uit de offerte die in het dossier is weergegeven op pagina 106 als de koopovereenkomst op pagina 108 van het dossier, blijkt dat de voertuigen betaald moeten worden voordat ze geleverd worden. Uit geen enkel bewijsmiddel komt naar voren dat verdachte heeft geprobeerd de voertuigen te krijgen, vóórdat hij deze zou hebben betaald.
Uit het dossier blijkt derhalve niet dat verdachte de opzet had om [slachtoffer 1] ten aanzien van de terreinwagens op te lichten. Naar het oordeel van de rechtbank was de opzet van verdachte erop gericht andere goederen te krijgen en deed hij zich daarbij voor als potentiële koper van deze terreinvoertuigen, zodat de verkopers eerder genegen waren hem deze andere goedkopere goederen –zonder betaling- mee te geven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Feit 3
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat een enkelvoudige fotoconfrontatie die meer dan een jaar nadat de gebeurtenis plaatsvindt, weinig bewijskracht heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte degene is geweest die geprobeerd heeft om de nader genoemde personen of gemeente te bewegen tot afgifte van geld of stalen liggers. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Feit 4 en 5Ten aanzien van het bewijs
Aangever, [slachtoffer 9], heeft op 25 juni 2012 verklaard dat op 20 januari 2012 verdachte in zijn bedrijf te [plaatsnaam 4] was en dat hij interesse toonde in de te koop staande vrachtauto van het merk Renault, type Premium, kleur groen, met containersysteem, die op dat moment nog geen kenteken had. Verdachte heeft volgens aangever gezegd dat hij de gevraagde € 7.500,= voor de vrachtauto niet in een keer kon betalen. Daarom werd er een betalingsregeling afgesproken en betaalde verdachte € 500,= aan. Verdachte zou wekelijks
€ 500,- betalen totdat hij het gehele bedrag zou hebben betaald. Wanneer het gehele bedrag voldaan zou zijn, zou verdachte de vrachtauto mee krijgen. Aangever heeft toen een rekening opgemaakt die door hem en verdachte is ondertekend. Vervolgens heeft verdachte nog twee maal een bedrag van € 500,= aan aangever betaald. Aangever heeft de vrachtauto toen ter herkeuring aangeboden bij de RDW.
Verder ontving aangever op 14 februari 2012 van verdachte, via de mail, een aanbieding voor een partij gereedschappen voor € 4.500,=. Aangever had het gevoel een goede zakelijk relatie met verdachte te hebben en toonde interesse in de gereedschappen. Op 15 februari 2012 was verdachte in het bedrijf van aangever. Toen werd er een rekening opgemaakt dat aangever de partij gereedschappen van verdachte zou kopen voor € 4.500,= en betaalde aangever dat bedrag contant aan verdachte. Het gereedschap zou door verdachte binnen enkele dagen worden geleverd.
Op 18 februari 2012 vroeg verdachte of hij de vrachtauto alvast mee kon nemen. Verdachte zou het resterende bedrag op 22 februari 2012 aan aangever betalen. Verdachte zei de vrachtauto nodig te hebben om er oud ijzer mee te vervoeren, waarmee hij geld kon verdienen om aangever te betalen. Aangever ging akkoord en is toen samen met verdachte naar het bedrijf gereden waar de vrachtauto stond. De vrachtauto had inmiddels het Nederlandse kenteken [kentekennummer] gekregen. Verdachte heeft de vrachtauto meegenomen. Aangever was in de veronderstelling dat de papieren van de vrachtauto nog bij het bedrijf lagen, maar die bleken achteraf al in de vrachtauto te liggen.
Op 25 februari 2012 viel aangever op dat op zijn bedrijf een van de containerbakken weg was. Hij hoorde later van [getuige] dat verdachte op 18 februari 2012 op het terrein van het bedrijf van aangever in [plaatsnaam 4] was geweest en een containerbak heeft meegenomen op de vrachtauto. [getuige], die ook in het bedrijf van aangever was toen aangever de koopovereenkomst met verdachte sloot voor de vrachtauto, herkende verdachte.
Aangever heeft verdachte sinds 18 februari 2012 niet meer gezien, maar heeft wel nog telefonisch contact met hem gehad. Aangever vroeg naar de betalingen en naar de levering van het gereedschap. Verdachte maakte wel afspraken voor deze levering, maar er gebeurde niets. Tot op de dag van de aangifte heeft aangever nooit goederen en/of geld van verdachte ontvangen.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 20 januari 2012 in het bedrijf van aangever, [slachtoffer 9], in [plaatsnaam 4], was. Hij verklaart dat hij bij aangever en verdachte aan tafel zat toen er over de vrachtauto werd gesproken. Het betrof een groene containerwagen van het merk Renault. Aangever had deze containerwagen op internet te koop staan, zonder bak. Verdachte wilde die vrachtauto in termijnen betalen en een aanbetaling doen en legde vervolgens € 500,= cash op tafel. Er werd door beiden een document hierover getekend.
Enkele weken later was getuige [getuige] weer op het bedrijf van aangever. In de aangifte heeft de getuige gelezen dat dit op 18 februari 2012 geweest moet zijn. [getuige] zag daar toen ook verdachte, die hij van de eerdere keer herkende. De getuige was op het bedrijf van aangever bezig toen hij zag dat de betreffende vrachtauto met verdachte achter het stuur het bedrijf van aangever te [plaatsnaam 4] op kwam rijden. De getuige was buiten op het bedrijf bezig en zag dat verdachte daar met de vrachtauto een containerbak op de vrachtauto trok. Aangever was op dat moment niet aanwezig.
De getuige [getuige] heeft daarna nog een telefoongesprek meegekregen tussen aangever en verdachte. Aangever had van verdachte een partij gereedschap gekocht. De getuige weet dat aangever dit gereedschap op voorhand contant heeft betaald aan verdachte. In het telefoongesprek waar hij bij zat, hoorde [getuige] dat aangever aan verdachte vroeg waar het spul bleef. Verdachte zei toen dat de vrachtauto ergens ter hoogte van Keulen in de file stond en dat de partij de volgende dag zou arriveren. De goederen zijn nooit geleverd volgens aangever, aldus getuige [getuige].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangever [slachtoffer 9] hem naar gereedschap heeft gevraagd en dat hij toen adressen aan [slachtoffer 9] heeft doorgegeven. Het kan zijn dat hij daarover met [slachtoffer 9] heeft gemaild. Verder heeft verdachte verklaard dat hij de vrachtauto betaald moest hebben alvorens hij deze kon meenemen. Hij heeft de vrachtwagen en de container meegenomen.
Overweging
Verdachte heeft verklaard dat hij de vrachtauto volledig heeft betaald en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de containerbak zonder extra betaling mocht meenemen. Hij heeft hier niet uitdrukkelijk naar gevraagd. Hij ontkent dat hij gereedschap aan [slachtoffer 9] zou moeten leveren en dat deze hem daarvoor heeft betaald.
De rechtbank acht echter de verklaring van verdachte dat hij de vrachtwagen volledig heeft betaald niet geloofwaardig. Evenmin acht ze de verklaring van verdachte geloofwaardig waar hij stelt dat hij de containerbak gratis mocht meenemen en dat hij door [slachtoffer 9] niet betaald zou zijn voor door hem te leveren gereedschap. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van aangever [slachtoffer 9] en getuige [getuige]. De rechtbank zal dan ook van de verklaring van aangever uitgaan.
De rechtbank overweegt verder dat het feit dat verdachte aanvankelijk bij [slachtoffer 9] aangeeft dat hij een vrachtauto wil kopen die hij niet in één keer kan betalen, op zichzelf nog niet maakt dat er sprake is van oplichting.
In de loop van de tenlastegelegde periode neemt verdachte echter wel degelijk, in strijd met de waarheid een valse hoedanigheid aan,door zich voor te (blijven) doen als bonafide koper van de vrachtauto en verkoper van gereedschap, met het oogmerk om [slachtoffer 9] te bewegen tot de voortijdige afgifte van de nog niet afbetaalde vrachtauto en tot afgifte van een geldbedrag van € 4.500,=.
Verdachte was immers gelet op zijn financiële positie niet in staat om het resterende bedrag voor de vrachtauto in een keer te betalen en hij beschikte niet over het door hem verkochte gereedschap waarvoor hij € 4500,= had ontvangen van aangever. Dat dit wel het geval zou zijn is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen bewezen dat verdachte [slachtoffer 9] heeft opgelicht met betrekking tot de vrachtwagen en met betrekking tot een geldbedrag van € 4500,- en dat hij de containerbak van [slachtoffer 9] heeft gestolen.
Feit 6
Aangeefster, [slachtoffer 10] heeft op 14 januari 2013 bij de politie aangifte en klacht jegens verdachte gedaan. Zij verklaart dat ze in juni 2012 een relatie heeft gekregen met verdachte, maar dat zij deze relatie ongeveer drie weken later heeft verbroken. Verdachte bleef toen op aangeefster inpraten en zij is toen weer een relatie met verdachte begonnen. Na twee weken heeft aangeefster hierop wederom haar relatie met verdachte verbroken. Verdachte bleef hierop aangeefster lastig vallen door de hele tijd te sms’en, te bellen en door naar haar woning en werk te gaan. Op 24 oktober 2012 heeft aangeefster hierop een briefje aan verdachte gegeven, waarin stond dat ze geen contact meer met hem wilde en op 3 november 2012 heeft aangeefster melding hiervan bij de politie gedaan. Op 16 december 2012 zag aangeefster toen ze naar huis liep de auto van verdachte nabij haar woning. Aangeefster had een ander telefoonnummer genomen, maar verdachte wist dit telefoonnummer te achterhalen. Aangeefster heeft toen één enkel sms’je naar verdachte gestuurd waarin stond dat hij moest ophouden. Op 10 november 2012 is verdachte begonnen met het schrijven van brieven aan aangeefster. Op 10 januari 2013 heeft de advocaat van aangeefster een aangetekende brief naar verdachte gestuurd. Aangeefster voelt zich erg in haar bewegingsvrijheid belemmerd.
Verbalisant ziet op de telefoon van aangeefster 16 sms-berichten van verdachte aan aangeefster in een periode van 3 dagen van 9 november 2012 tot en met 11 november 2012. Tevens ziet de verbalisant dat aangeefster op 11 november 2012 16 gemiste oproepen afkomstig van het telefoonnummer van verdachte heeft.
In het dossier zijn brieven die verdachte aan aangeefster heeft gestuurd opgenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij een relatie met aangeefster heeft gehad en dat aangeefster medio september 2012 heeft aangegeven dat zij wilde stoppen met de relatie. Verdachte heeft verklaard dat hij een paar keer met zijn auto in haar straat is geweest en ook met een vriend van hem door de straat van aangeefster is gelopen.
Daarnaast heeft verdachte verklaard inderdaad brieven aan aangeefster geschreven te hebben en haar gebeld en ge-sms’t te hebben. Hij verklaarde gek op haar te zijn.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de brief dat aangeefster geen contact met hem wilde had gekregen en dat aangeefster duidelijk aan hem had aangegeven geen contact meer met hem te willen. Hij wilde echter nog enkele zaken regelen.
Overweging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van belaging, omdat het oogmerk om aangeefster te dwingen iets te doen of niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen bij verdachte ontbrak.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hoeveelheid contactpogingen van verdachte
– te weten, meermalen in de nabijheid van de woning ophouden, veelvuldig brieven sturen, veelvuldig bellen en veelvuldig sms’en – dat sprake was van een opzettelijke en stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 10]. Verdachte deed dit met het oogmerk om aangeefster te dwingen contact met hem te dulden.
De rechtbank acht daarom ook dit feit wettig en overtuigend bewezen