ECLI:NL:RBLIM:2013:4438

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
03/853094-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsfraude en de verschillen tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke oordelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 23 juli 2013, staat de verdachte terecht voor bijstandsfraude. De verdachte, geboren te [plaats en datum] en wonende te [adres verdachte], wordt ervan beschuldigd dat zij in de periode van 1 november 2005 tot en met 30 november 2009 opzettelijk heeft nagelaten om relevante informatie te verstrekken aan de gemeente Sittard-Geleen, waardoor zij onterecht een uitkering heeft ontvangen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juli 2013, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie heeft bewijs aangedragen, waaronder getuigenverklaringen en observaties, die de verdenking van bijstandsfraude ondersteunen. De verdediging betwist de beschuldigingen en stelt dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldigingen van samenwonen en het verrichten van betaalde arbeid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode samenwoonde met haar partner, wat zij niet heeft gemeld bij de gemeente. Dit heeft geleid tot een onterecht ontvangen uitkering. De rechtbank heeft ook de verschillen tussen de oordelen van de strafrechter en de bestuursrechter besproken, waarbij de strafrechter tot de conclusie komt dat er wel degelijk sprake was van bijstandsfraude, terwijl de bestuursrechter in een eerdere uitspraak oordeelde dat er geen gezamenlijke huishouding was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens, wat in strijd is met de Wet werk en bijstand.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 200 uren, met een vervangende hechtenis van 100 dagen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoonlijke situatie van de verdachte en de maatschappelijke impact van haar handelen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van relevante informatie voor het behoud van de sociale zekerheid en de gevolgen van fraude voor de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/853094-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats en datum],
wonende te [adres verdachte].
Raadsvrouwe is mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juli 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte bijstandsfraude heeft gepleegd door te verzwijgen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde dan wel samenwoonde met [partner verdachte] en inkomsten uit arbeid genoot.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde bewezen gelet op de verklaringen van verschillende getuigen, de gedane observaties, het energie- en gasverbruik in de woning van verdachte en van [partner verdachte] afgezet tegen de door het NIBUD verzamelde gegevens over gemiddeld energie- en gasverbruik en de bevindingen bij de aanhouding van verdachte en [partner verdachte].
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe stelt zich op het standpunt dat verdachte en [partner verdachte] weliswaar een liefdesrelatie onderhouden, maar dat van een gezamenlijke huishouding dan wel van samenwonen geen sprake was. Daarnaast acht de raadsvrouwe onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden dat verdachte werkzaamheden zou hebben verricht in Stein. De raadsvrouwe bepleit vrijspraak.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 2 september 2009 ontving het Centraal Meldpunt Fraude van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Sittard-Geleen een melding van een inspecteur handhaving van het UWV. Het UWV had op 31 juli 2009 van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst een melding ontvangen inhoudend dat [verdachte] zich vermoedelijk schuldig maakt aan het plegen van sociale zekerheidsfraude door te verzuimen te melden dat ze een gezamenlijke huishouding voert met [partner verdachte] en dat zij betaalde arbeid verricht.
Naar aanleiding van bovenstaande melding is door de sociaal rechercheurs nader onderzoek ingesteld naar het uitkeringsdossier en in de uitkeringsadministratie van de Afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Sittard-Geleen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat aan verdachte op 5 februari 1991 voor het eerst een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet door de gemeente Sittard is verstrekt. Deze beslissing is nadien verschillende malen herzien naar aanleiding van wetswijzigingen.
Op 29 juli 2005 is besloten om de Abw-uitkering met ingang van 1 augustus 2005 volledig te baseren op de Wet Werk en Bijstand. [2] Aan [verdachte] is daarna verschillende keren een langdurigheidtoeslag verleend op basis van door haar ingediende aanvragen waarbij zij steeds op de vraag “Bent u over deze periode samenwonend geweest” “neen” heeft aangekruist. Ook de vraag “Heeft u over deze periode inkomsten uit of in verband met arbeid genoten” heeft zij daarbij telkens met “nee” aangekruist. [3]
Bij onderzoek van het uitkeringsdossier van [verdachte] en de maandelijks door [verdachte] ondertekende en ingeleverde rechtmatigheidsonderzoeksformulieren bleek dat noch op deze formulieren noch anderszins door [verdachte] melding was gemaakt van samenwoning dan wel van inkomsten uit arbeid. [4]
Bij controle in het bevolkingsregister van de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Sittard-Geleen bleek dat [verdachte] vanaf 30 mei 1998 onafgebroken als bewoonster van de woning aan het adres [adres verdachte]staat inschreven. [5]
Ten aanzien van het adres[adres partner verdachte] bleek uit het bevolkingsregister van de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente
Sittard-Geleen dat [partner verdachte] sinds 5 december 2000 onafgebroken als bewoner van de woning aan dit adres stond ingeschreven, en de dochter van [partner verdachte],[naam 1] gedurende de volgende periodes op het adres [adres partner verdachte] te Geleen stond ingeschreven:
  • 1 januari 2001 tot 4 januari 2001, en
  • 9 juli 2003 tot 7 oktober 2003, en
  • 3 februari 2004 tot 28 september 2004, en
  • 6 oktober 2004 tot 24 juni 2008.
Daarnaast stond [naam 2] gedurende de periode 6 september 2006 tot 21 november 2006 op het adres [adres partner verdachte] te Geleen ingeschreven. [6]
Bij bevraging van het geautomatiseerde systeem van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) bleek dat [verdachte] ten tijde van het onderzoek een personenauto, merk Mitsubishi, type Lancer, kleur blauw, voorzien van het Nederlands kenteken[nummer 1]sinds 6 november 2008 op haar naam had geregistreerd. Verder bleek dat deze personenauto gedurende de periode 18 april 2008 tot en met 6 november 2008 op naam van [partner verdachte] geregistreerd was. [7]
Tevens bleek bij bevraging van het geautomatiseerde systeem van de RDW dat [partner verdachte] ten tijde van het onderzoek de volgende motorvoertuigen op zijn naam had staan:
  • een personenauto: merk Opel, type Vectra, kleur zwart, voorzien van het Nederlands kenteken [nummer 2], en
  • een personenauto: merk Fiat, type Punto, kleur zwart, voorzien van het Nederlands kenteken [nummer 3] (van 5 januari 2005 tot en met 8 februari 2010 op zijn naam geregistreerd), en
  • een bedrijfsauto: merk Ford, type Courier, kleur blauw, voorzien van het Nederlands kenteken [nummer 4].
Ter verificatie en waardering van de voornoemde (fraude)melding zijn in de periode 6 september 2009 tot en met 22 oktober 2009 waarnemingen verricht in de directe omgeving van de door [verdachte] bewoonde en gehuurde woning aan het adres [adres verdachte]
en van de woning van [partner verdachte] aan het adres [adres partner verdachte] te Geleen. Naar aanleiding van deze waarnemingen werd onder andere vastgesteld dat:
  • de twee auto’s op naam van [partner verdachte], de Fiat Punto met kenteken [nummer 3] en de Opel Vectra met kenteken [nummer 2] dagelijks en op verschillende tijdstippen voor de woning van [verdachte] aan het adres [adres verdachte] geparkeerd stonden, en
  • de Fiat Punto door een man werd bestuurd, voor de woning van [verdachte] werd geparkeerd en dat die man vervolgens met een sleutel de deur van de woning van [verdachte] opende en naar binnen ging, en
  • de Opel Vectra met kenteken [nummer 2], op naam van [partner verdachte], bij een adres in Stein stond geparkeerd.
De raadsvrouwe heeft verweer gevoerd dat de bevindingen uit deze observaties niet tot bewijs gebezigd mogen worden aangezien het stelselmatige observaties betreffen waarvoor de vereiste toestemming van de officier van justitie ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad onder
LJ-nummer: BW9338. De rechtbank is van oordeel dat de observaties, gelet op de duur, intensiteit, plaats en wijze waarop deze zijn verricht een zo beperkte inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat artikel 2 van de Politiewet en artikel 141 Wetboek van Strafvordering een toereikende grondslag boden voor de gedane observaties. Uit het dossier blijkt immers dat gaat om 36 waarnemingen in de periode van 6 september 2009 tot en met 22 oktober 2009 in de buurt van de woningen van [verdachte] en [partner verdachte] en dat de waarnemingen gemiddeld maar 2 minuten duurden.
Op 6 november 2009 heeft een Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht een bevel tot observatie verstrekt, contra [verdachte], voor een periode van ten hoogste 3 maanden. Op grond van voornoemd bevel zijn in de periode van 6 november 2009 tot en met 11 januari 2010 stelselmatig observaties verricht. Uit deze observaties is onder andere gebleken dat:
  • de op naam van [partner verdachte] geregistreerde bedrijfsauto, Ford Courier met kenteken [nummer 4] en personenauto’s, Opel Vectra met kenteken [nummer 2] en Fiat Punto met kenteken [nummer 3], vrijwel dagelijks op diverse tijdstippen geparkeerd werden aangetroffen voor de woning van [verdachte] aan het adres [adres verdachte] of in de nabije omgeving van deze woning, en
  • de op naam van [verdachte] geregistreerde personenauto, Mitsubishi Lancer met kenteken [nummer 1], zeer regelmatig op diverse tijdstippen geparkeerd werd aangetroffen voor de woning van [verdachte] aan het adres [adres verdachte] of in de nabije omgeving van deze woning, en
  • [verdachte] als bestuurder optrad van de personenauto Opel Vectra met kenteken [nummer 2], en
  • [verdachte] op gezette tijden in de Opel Vectra wegreed en weer bij de woning [adres verdachte] aankwam, en
  • [verdachte] in de Opel Vectra wegreed en arriveerde bij een woning aan het adres[adres 1] of arriveerde bij een kantoor aan het adres [adres 2], en
  • [partner verdachte] in het bezit was van een sleutel van de voordeur van de woning van [verdachte] en zich met voornoemde sleutel zelf toegang verschafte tot de woning van [verdachte] aan het adres [adres verdachte], en
  • [verdachte] in het bezit was van een sleutel van een deur van het kantoor aan het adres [adres 2], en
  • [verdachte] de woning aan het adres[adres 1] via een deur aan de zijkant van dit huis binnenging.
De stelling van de raadsvrouwe dat, voor zover deze observaties buiten de ten laste gelegde periode vallen, deze niet tot bewijs mogen worden gebezigd, vindt geen steun in het recht. Het verweer dienaangaande wordt gepasseerd. De rechtbank merkt daarbij op dat hetgeen gebeurd is na de ten laste gelegde periode indicatief kan zijn voor hetgeen zich wel (en reeds) in de ten laste gelegde periode heeft afgespeeld.
Op 11 januari 2013 relateren de sociale rechercheurs het volgende. Naar aanleiding van de bovenstaande bevindingen werd door de officier van justitie de aanhouding van [verdachte] bevolen. Op 11 januari 2013 togen de rechercheurs naar de woning van [verdachte] aan de [adres verdachte]. Na aanbellen liet [verdachte] de rechercheurs binnen. [11] [verdachte] gaf aan dat haar vriend was blijven slapen. Op de overloop stond een persoon die door de rechercheurs werd herkend als [partner verdachte]. Deze was volledig gekleed, maar had geen schoenen aan. [12] [partner verdachte] werd door verbalisanten meegevoerd, [verdachte] bleef in de woning aanwezig aangezien haar zoon en kleinzoon nog naar school moesten. Op de kast in de woonkamer lag een brief met daarop vermeld[adres 2], [adres partner verdachte].
Samen met [verdachte] zijn de rechercheurs naar de bovenverdieping gegaan. In de linkerslaapkamer, waarvan [verdachte] meldde dat het haar slaapkamer was, [13] zagen zij twee kussens op bed liggen en twee nachtkastjes naast het bed staan. Op het linker nachtkastje stond mannenparfum en de lades van dat kastje waren volledig gevuld met herenondergoed en herensokken. [verdachte] deelde mede dat dit ondergoed en deze sokken van [partner verdachte] waren. De spullen in het rechter nachtkastje waren van haar, aldus [verdachte]. In het rechter deel van de aanwezige kledingkast lag herenkleding, waarvan [verdachte] wederom mededeelde dat dit kleding van [partner verdachte] was. Ook stond in die kast een aantal paar schoenen van [partner verdachte].
Op de derde slaapkamer troffen de rechercheurs een ingestoken tondeuse aan. [verdachte] verklaarde dat zij daarmee de avond tevoren de haren van [partner verdachte] had geschoren. [14] Verder lagen in de daar aanwezige kledingkast een aantal spijkerbroeken met gaten en vlekken. Ook lagen daar twee stapels truien. [verdachte] deelde mede dat dit kleding was die [partner verdachte] droeg wanneer hij achter de plaats schoonmaakte.
Op de zolder zagen de rechercheurs op een wasrek gewassen herenkleding, waaronder een trui. [verdachte] merkte op dat die trui van [partner verdachte] was en dat zij deze had gewassen. [15]
Vervolgens is [verdachte] voor verhoor meegenomen naar het politiebureau.
Bij de voorgeleiding en de inverzekeringstelling heeft [verdachte] onder andere de volgende, zich onder haar bevindende zaken aan de arrestantenwacht overgedragen:
  • een ponspas van het Maaslandziekenhuis ten name van [partner verdachte], en
  • kentekenbewijzen, APK-keuringsrapporten, verzekeringsbewijzen van de volgende auto’s op naam van [partner verdachte]: Opel Vectra ([nummer 2]), Fiat Punto ([nummer 3]), Ford Courier ([nummer 4]),
  • een rekening van Kwikfit te Geleen ad € 711,60 d.d. 14-01-2009, op naam van [partner verdachte], [adres partner verdachte]wegens een reparatie aan een personenauto, Opel Vectra, kenteken [nummer 2] en betaald per pin van rekeningnummer 0104938552, en
  • een rekening van garage Poulissen, te Sittard ad € 157,95 d.d. 12-11-2009, op naam van [partner verdachte], [adres partner verdachte]wegens onderhoud en APK-keuring van de personenauto, Opel Vectra, kenteken [nummer 2] en betaald per pin, en
  • een sleutelbos met hieraan twee autosleutels en drie sleutels van kennelijk een woning. Een autosleutel had een logo van het merk Opel en de andere autosleutel een blauwe kleur, en
  • een pas van ziektekostenverzekeraar CZ, op naam van [partner verdachte], en
  • een betaalpas van ING-bank op naam van [partner verdachte] en daarbij behorende pincode (origineel bericht inzake pincode van bank).
Op 11 januari 2010 werd door de sociaal rechercheurs een buurtonderzoek gehouden in de omgeving van de woning van [verdachte] aan de [adres verdachte]. Daarbij zijn [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2] gehoord, allen omwonenden van de woning van [verdachte] en zijn kopieën van pasfoto’s van [verdachte], [partner verdachte] en zoon [zoon van verdachte] getoond.
[getuige 1] heeft bij zijn verhoor verklaard dat er op het adres een man en vrouw en een zoon wonen. Ook ziet hij vaker een kleinzoon. Hij herkent de personen op de foto als [verdachte], [partner verdachte] en de zoon van [verdachte]. Hij geeft daarnaast aan dat [partner verdachte] daar reeds zeven jaar woont. Hij ziet vaker dat [verdachte] ’s morgens vertrekt en ’s middags thuiskomt. Ook ’s avonds gaat zij vaker weg. [18]
Ook [getuige 2] heeft bij verhoor verklaard dat er op dat adres [verdachte], [partner verdachte] en een kind wonen. Ook zij ziet de vrouw ’s morgens vertrekken en ’s avonds terugkomen. [19]
[getuige 1] en [getuige 2] zijn twee jaar na het voorgaande verhoor opnieuw gehoord. Ten overstaande van de rechter-commissaris hebben beide getuigen hun eerdere verklaring afgezwakt. De rechtbank hecht echter meer waarde aan de eerdere verklaringen die de getuigen hebben afgelegd tijdens het buurtonderzoek. Hoewel [verdachte] en [partner verdachte] hebben verklaard dat ze geen contact of band hadden met de buren en het niet gezegd is dat dat laatste nu anders zal zijn, acht de rechtbank de eerste verklaringen van de getuigen het meest fris van de lever en daarmee het meest betrouwbaar. De afzwakking in de latere verklaring behoeft daarbij niet ingegeven te zijn door een beïnvloeding van de getuigen, maar kan ook terug te voeren zijn op het zich niet meer zo goed herinneren door de getuigen.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouwe tot horen van getuigen[getuige 2] en [getuige 1] ter zitting wanneer de rechtbank twijfelt aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris wijst de rechtbank af. De rechtbank ziet geen noodzaak in het aanvullend horen van deze getuigen gelet op hetgeen hiervoren is overwogen.
De verklaring van [getuige 3] zal de rechtbank niet meenemen in haar overwegingen omdat zij aangeeft dat zij pas een half jaar in de straat woont.
Op 11 januari 2010 werd door de sociaal rechercheurs eveneens een buurtonderzoek gehouden in de omgeving van de woning van [partner verdachte] aan de [adres partner verdachte] te Geleen. Daarbij zijn [getuige 4] en het echtpaar [getuige 5] gehoord, allen omwonenden van de woning van [partner verdachte] en zijn kopieën van pasfoto’s van [verdachte], [partner verdachte] en zoon [zoon van verdachte] getoond.
[getuige 4] heeft bij zijn verhoor verklaard dat hij de woning van de vader van [partner verdachte] in de [adres 3] gelegen naast de woning van [partner verdachte] heeft gekocht. Hij vermoedt dat [partner verdachte] daar niet woont omdat hij hem nooit ziet. De verlichting staat op een tijdschakelaar. Zelfs in de zomer hoort hij niets in de tuin. Toen hij zijn woning voor de koop heeft bezocht, hoorde hij van de broer van [partner verdachte] dat [partner verdachte] de woning wilde verkopen. [20]
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 4] verklaard dat [partner verdachte] niet op het adres [adres partner verdachte] woonde. Zijn verklaring is nu stelliger omdat hij het verschil merkt doordat hij nu wel buren heeft en ondervindt hoe gehorig de woning is. Daarnaast vertelt [getuige 4] dat de broer van [partner verdachte] tegen hem heeft verteld dat [partner verdachte] niet in de woning woonde. [21]
De rechtbank merkt nog op dat, anders dan bij de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], deze bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring wel meeweegt in de bewijsvoering omdat [getuige 4] hetgeen hij voor en in 2010 ervaren heeft en waarover hij verklaard heeft ten overstaan van de sociale recherche bij de rechter-commissaris afzet tegen zijn ervaringen nadien en daaraan logische conclusies verbindt.
Door het echtpaar [getuige 5] is verklaard dat [partner verdachte] niet op de [adres partner verdachte] te Geleen woont. Mevrouw [getuige 5] verklaart dat zij daar sinds 1999 woont en de buurman sinds die tijd niet in de woning woont. [22] De heer [getuige 5] verklaart dat [partner verdachte] eens in de week in de woning komt waar [partner verdachte] sinds 1995–2000 woont. [23] Zij hebben beiden hun verklaring voor de rechter-commissaris bekrachtigd.
De rechtbank gaat onder verwijzing van het overwogene ten aanzien van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] uit van hun eerste verklaring.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouwe tot horen van het echtpaar [getuige 5] ter zitting wanneer de rechtbank twijfelt aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen afgelegd bij de Rechter-commissaris wijst de rechtbank af. De rechtbank ziet geen noodzaak in het aanvullend horen van deze getuigen.
Naast het buurtonderzoek in de [adres verdachte] en de [adres partner verdachte] zijn onder andere ook nog de getuigen [getuige 6], voormalig vriend van de overleden dochter van [partner verdachte], en[getuige 7], ex- echtgenote van [partner verdachte], gehoord.
[getuige 6] heeft bij zijn verhoor ten overstaande van de sociaal rechercheurs verklaard dat hij [partner verdachte] kent als de vader van zijn voormalige vriendin. Ook herkent hij op een foto de vriendin van [partner verdachte]. Hij kent haar als [verdachte]. [getuige 6] verklaart verder dat hij ongeveer een jaar samen met de dochter van [partner verdachte] heeft gewoond in de woning van [partner verdachte] op de [adres partner verdachte]. [24] Hij heeft in de woning langer gewoond dan hij er ingeschreven heeft gestaan. Ook voordat hij er is gaan wonen, kwam hij vaker in de woning. [getuige 6] heeft nooit het idee gehad dat [partner verdachte] daar woonde. [partner verdachte] woonde immers bij zijn vriendin [verdachte] in Sittard en hij weet ook dat dat niet officieel was. [25] Ook nadat de relatie met de dochter van [partner verdachte] werd verbroken kwam [getuige 6] nog vaker in de woning aan de [adres partner verdachte]. Ook toen woonde [partner verdachte] er niet. Ook heeft [getuige 6] gezien dat [partner verdachte] de woning van [verdachte] heeft verbouwd. [26] Ten slotte verklaart [getuige 6] nog dat [verdachte] ergens poetste. [27] [getuige 6] heeft zijn verklaring afgelegd bij de sociale recherche bij de rechter-commissaris bekrachtigd.[getuige 7]
heeft ten overstaande van de sociaal rechercheurs verklaard dat zij in 2000 gescheiden is van [partner verdachte] en dat hij in 2001 is gaan samenwonen met [verdachte] in haar woning te Sittard. [28] Ze is in de periodes dat haar dochter in de woning van [partner verdachte] woonde vaak langs geweest. [partner verdachte] woonde er toen niet. Ze weet ook dat [verdachte] naast haar uitkering zwart werkt. Ze poetst samen met de zus van [partner verdachte] [naam 3] ergens in Stein. [29] Ook zij bekrachtigt haar verklaring bij de rechter-commissaris.
De raadsvrouwe heeft verweer gevoerd dat de verklaringen afgelegd bij het verhoor door de sociaal rechercheurs zijn ingekleurd omdat deze vooraf hebben gemeld dat het om bijstandfraude ging. De verklaringen zouden daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten.
De rechtbank ziet niet in op welke manier het vermelden van het doel van het verhoor zou kunnen bijdrage aan een kleuring van verklaringen. De rechtbank kan zich dan ook niet vinden in de stelling van de raadsvrouwe en passeert het verweer.
Door de raadsvrouwe is verder nog betoogd dat zowel [getuige 6] als[getuige 7] redenen had om belastend over [partner verdachte] en [verdachte] te verklaren. De rechtbank acht echter niet aannemelijk geworden dat [getuige 6] en[getuige 7] iets anders dan de waarheid hebben verklaard of reden hadden om hun uitlatingen zwaarder aan te zetten dan de werkelijkheid zou kunnen verdragen. Dat zij met hun verklaringen [partner verdachte] en [verdachte] belast hebben is te weinig om de conclusie te dragen dat [getuige 6] en[getuige 7] gelogen hebben. Ook dit verweer wordt gepasseerd.
Naar aanleiding van hetgeen uit onderzoek naar voren is gekomen zijn de getuigen [getuige 8] en [getuige 9], wonende te[adres 1] gehoord. Zij hebben verklaard dat [verdachte] sinds februari 2008 in de woning te Stein komt om te helpen. [30] Zij verklaren verder dat [verdachte] gemiddeld 8 uur per week bij hun werkt. Ze krijgt daarvoor contant 10 euro per uur. Ook komt [verdachte] met regelmaat in het kantoor aan de [adres 4] te Stein poetsen. Ze heeft daarvan een sleutel en komt minimaal 2 keer per week in avonduren of in het weekend poetsen samen met een andere vrouw genaamd [naam 3]. Ze werkt ongeveer 25 tot 30 uur per maand. Ze krijgen daarvoor 10 euro per uur. [31]
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de werkzaamheden die [verdachte] zou hebben verricht in Stein aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen. Zij onderbouwt haar standpunt door er op te wijzen dat de verklaringen van [getuige 8] en [getuige 9] slechts in één overkoepelend proces-verbaal zijn opgenomen en de observaties geen duidelijkheid geven.
Het oordeel van de rechtbank is andersluidend. Zowel [getuige 6] als[getuige 7] verklaart dat [verdachte] poetswerkzaamheden verrichtte.[getuige 7] weet dat zij dat samen met [naam 3] in Stein doet. Dit komt overeen met de verklaring van [getuige 8] en [getuige 9]. Daarnaast wordt bij de observaties gezien dat [verdachte] zowel de woning van [getuige 8] en [getuige 9] als het kantoor te Stein met de sleutel binnen gaat. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat [verdachte] poetswerkzaamheden te Stein verricht waarvoor zij een vergoeding krijgt. Het alternatieve scenario, zoals door [verdachte] geschetst inhoudende dat zij de woning en het kantoor te Stein bezocht om met de bewoonster te praten, acht de rechtbank in het licht van bovenstaande bewijsmiddelen ongeloofwaardig.
De rechtbank trekt uit al hetgeen hiervoren is besproken, het bijstandsdossier van verdachte, de bevindingen bij de aanhouding van [verdachte], het aantreffen van verschillende goederen bij de insluitingfouillering van [verdachte], de bevindingen door de observaties en de verklaringen van de verschillede getuigen, de conclusie dat [partner verdachte] en [verdachte] samenwoonden in de woning van [verdachte] te Sittard. Vervolgens is de rechtbank ook van oordeel dat [verdachte] in Stein heeft gewerkt en daarvoor inkomsten heeft verkregen. Hierdoor heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude omdat zij zowel het samenwonen als het betaalde werk niet gemeld heeft bij de daartoe geëigende autoriteiten.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat een beginpunt van de bijstandsfraude moeilijk vast te stellen is, maar dat gelet op de verklaring van[getuige 7] alsmede de verklaring van [getuige 1], [verdachte] in elk geval in de ten laste gelegde periode de bijstandsfraude heeft gepleegd.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank acht geslagen op de uitspraak van de rechtbank Maastricht, sector Bestuursrecht, van 20 april 2012 in de zaak tussen [verdachte] en [partner verdachte] als eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen als verweerder.
In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van eisers tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van eisers tegen de besluiten van verweerder tot intrekking en terugvordering van over de periode van 1 november 2005 tot en met 30 november 2009 verleende bijstand gegrond verklaard. De bestuursrechter was daarbij van oordeel dat niet kon worden gesproken van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding door eisers [verdachte] en [partner verdachte] vanaf 1 november 2005.
Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen is het moeilijk het beginpunt van de bijstandsfraude vast te stellen. De bijstandsfraude heeft zich in ieder geval wel in de ten laste gelegde periode voorgedaan. Het oordeel van de strafrechter lijkt daarmee af te wijken van dat van de bestuursrechter. Hierbij zij echter opgemerkt dat het vaste bestuursrechtelijke jurisprudentie is dat om een besluit tot intrekking (en eventueel een besluit tot terugvordering) te rechtvaardigen er sprake moet zijn van een gezamenlijke huishouding vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het eerste intrekkingsbesluit. Hierbij zij verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 4 novmber 2003 (LJN AO1106) en 26 februari 2007 (LJN AZ9387).
De “bewijseis” in bestuursrecht is dus een strengere dan in het strafrecht.
Een intrekking van de besluiten was bestuursrechtelijk bezien alleen mogelijk bij afdoende bewijs voor het voeren van een gezamenlijke huishouding vanaf 1 november 2005 tot en met 30 november 2009. Daarvan kan, zoals de bestuursrechter heeft overwogen, niet gesproken worden. Naar het oordeel van de strafrechter kan echter wel, zoals reeds overwogen, gesproken worden van het voeren van een gezamenlijke huishouding in de periode 1 november 2005 tot en met 30 november 2009 waarbij het exacte beginpunt niet vast te stellen is. Dat laatste hoeft echter niet om toch tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 november 2005 tot en met 30 november 2009 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten krachtens artikel 17 lid 1 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk nagelaten de gemeente Sittard-Geleen in te lichten over het feit dat
  • zij samenwoonde met [partner verdachte] en
  • zij werkzaamheden heeft verricht en
  • zij uit deze werkzaamheden inkomsten heeft verkregen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
in strijd met een haar bij of krachten wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis onder aftrek van voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit en heeft zich niet uitgelaten over een eventuele stafmaat.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat men, indien men een uitkering krachtens de sociale zekerheidswetgeving geniet, gehouden is om te allen tijde gegevens, die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering, tijdig aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven; dat te meer indien het gegevens zijn die betrekking hebben op een gewijzigde woonsituatie dan wel op het samenwonen alsmede het verkrijgen van inkomsten uit werk.
Verdachte heeft lange tijd voor de gemeente Sittard-Geleen en haar voorganger de gemeente Sittard relevante gegevens verzwegen. Als gevolg hiervan heeft de gemeente het recht op uitkering niet afdoende kunnen beoordelen en heeft verdachte ten onrechte gedurende lange tijd een uitkering of en te hoge uitkering ontvangen. Door het handelen van verdachte is het stelsel van sociale zekerheid ondermijnd en heeft de gemeenschap forse schade geleden. De onderlinge solidariteit tussen degenen die de uitkeringen financieel opbrengen en degenen die daar aanspraak op maken wordt door het handelen van verdachte op de proef gesteld, zeker in het huidige economische bestel waarbij verschillende recessies elkaar in sneltreinvaart opvolgen en bezuinigingen, ook op de sociale zekerheid, aan de orde van de dag zijn. Door toedoen van verdachte laait de maatschappelijke discussie op grotere bezuinigingen op waardoor personen, de sociaal zwakkeren van onze samenleving die afhankelijk zijn van het stelsel, extra hard worden geraakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank acht het voorts van een ongekende brutaliteit getuigen om zoals verdachte bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten aan te vragen, thuishulp te krijgen, bezwaar te maken tegen arbeidsgeschiktheid, maar dan wel op twee plaatsen (zwart)betaalde poetswerkzaamheden te verrichten. Eveneens kunnen blijkens bevindingen uit het dossier vraagtekens gezet worden bij de inschrijving van de zoon van verdachte in de woning van [partner verdachte]. Uit het dossier blijkt immers dat de zoon van [verdachte] in haar woning al zijn persoonlijke spullen voorhanden had en lijkt de inschrijving van de zoon van [verdachte] op het adres van [partner verdachte] te zijn geschied om een uitwonende studiebeurs te verkrijgen. De familie van verdachte lijkt door verdachte eveneens te worden aangemoedigd, de gemeenschap te benadelen.
Daarnaast acht de rechtbank de houding van verdachte volstrekt laakbaar. Ter terechtzitting heeft zij stellig volgehouden dat zij niet samenwoont en schuwt zij niet om haar stelling kracht bij te zetten door haar emoties de vrije loop te laten. “Krokodillentranen” naar het oordeel van de rechtbank.
Uit een inventarisatie van vonnissen en arresten die door de gerechten op Rechtspraak.nl zijn gepubliceerd, volgt dat het plegen van bijstandsfraude van zulke omvang veelvuldig wordt bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Doordat de strafoplegging in een concrete strafzaak in belangrijke mate wordt bepaald door zaaksgebonden omstandigheden, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van deze strafmodaliteit. De verdachte draagt immers de zorg over haar kleinzoon, beschikt over een blanco strafblad en het heeft naar het oordeel van de rechtbank onwenselijk lang geduurd voordat deze zaak is afgedaan. Daardoor zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank acht de straf zoals door de officier van justitie is voorgesteld bezien de omstandigheden waaronder verdachte de feiten heeft gepleegd te licht.
De rechtbank acht alles afwegende een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis op zijn plaats. De voorwaardelijke straf geldt tevens als ‘stok achter de deur’ zodat de verdachte zich in de toekomst onthoudt van misbruik van voorzieningen.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Kuster, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juli 2013.
Buiten staat
Mr. P.M. Kuster mr. F.M. van Maanen Winters zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 30 november 2009te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten krachtens artikel 17 lid 1 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk nagelaten de gemeente Sittard-Geleen in te lichten over het feit dat
  • zij een gezamenlijke huishouding voerde althans samenwoonde met [partner verdachte] en/of
  • zij werkzaamheden heeft verricht en/of
  • zij uit deze werkzaamheden inkomsten heeft verkregen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/853094-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 23 juli 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats en datum],
wonende te [adres verdachte],
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De door de rechtbank hierop volgende in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van processen-verbaal en schriftelijke stukken, opgenomen onder proces-verbaalnummer 2010144045, politie Regio Limburg Zuid, unit sociale recherche, gedateerd 7 december 2010. Het dossier is genummerd in bijlagen 1 t/m 68. De bijlage zijn afzonderlijk doorgenummerd.
2.Idem, pagina 2, bijlage 3.
3.Idem, pagina 2 t/m 5, bijlage 3 t/m 23.
4.Idem, pagina 8.
5.Idem, pagina 5, bijlage 24.
6.Idem, pagina 6, bijlage 25.
7.Idem, pagina 6, bijlage 27.
8.Idem, pagina 6 en 7, bijlage 27.
9.Idem, pagina 10, bijlage 35.
10.Idem, pagina 9 en 10, bijlage 34
11.Idem, bijlage 36, pagina 1.
12.Idem, bijlage 36, pagina 2.
13.Idem, bijlage 36, pagina 3.
14.Idem, bijlage 36, pagina 4.
15.Idem, bijlage 36, pagina 5.
16.Idem, bijlage 43 pagina 1.
17.Idem, bijalge 43, pagina 2.
18.Idem, bijlage 45, pagina 1.
19.Idem, bijlage 47, pagina 1.
20.Idem, bijlage 48, pagina 1.
21.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] bij de rechter-commissaris, d.d. 29 juni 2012, pagina 2.
22.proces-verbaalnummer 2010144045, politie Regio Limburg Zuid, unit sociale recherche, d.d. 7 december 2010, bijlage 49, pagina 1.
23.Idem, bijlage 50, pagina 1.
24.Idem, bijlage 53, pagina 1.
25.Idem, bijlage 53, pagina 2.
26.Idem, bijlage 53, pagina 3.
27.Idem, bijlage 53, pagina 5.
28.Idem, bijlage 52, pagina 1.
29.Idem, bijlage 52, pagina 2.
30.Idem, bijlage 54, pagina 1.
31.Idem, bijlage 54, pagina 2.