3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 2 september 2009 ontving het Centraal Meldpunt Fraude van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Sittard-Geleen een melding van een inspecteur handhaving van het UWV. Het UWV had op 31 juli 2009 van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst een melding ontvangen inhoudend dat [verdachte] zich vermoedelijk schuldig maakt aan het plegen van sociale zekerheidsfraude door te verzuimen te melden dat ze een gezamenlijke huishouding voert met [partner verdachte] en dat zij betaalde arbeid verricht.
Naar aanleiding van bovenstaande melding is door de sociaal rechercheurs nader onderzoek ingesteld naar het uitkeringsdossier en in de uitkeringsadministratie van de Afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Sittard-Geleen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat aan verdachte op 5 februari 1991 voor het eerst een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet door de gemeente Sittard is verstrekt. Deze beslissing is nadien verschillende malen herzien naar aanleiding van wetswijzigingen.
Op 29 juli 2005 is besloten om de Abw-uitkering met ingang van 1 augustus 2005 volledig te baseren op de Wet Werk en Bijstand.Aan [verdachte] is daarna verschillende keren een langdurigheidtoeslag verleend op basis van door haar ingediende aanvragen waarbij zij steeds op de vraag “Bent u over deze periode samenwonend geweest” “neen” heeft aangekruist. Ook de vraag “Heeft u over deze periode inkomsten uit of in verband met arbeid genoten” heeft zij daarbij telkens met “nee” aangekruist.
Bij onderzoek van het uitkeringsdossier van [verdachte] en de maandelijks door [verdachte] ondertekende en ingeleverde rechtmatigheidsonderzoeksformulieren bleek dat noch op deze formulieren noch anderszins door [verdachte] melding was gemaakt van samenwoning dan wel van inkomsten uit arbeid.
Bij controle in het bevolkingsregister van de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Sittard-Geleen bleek dat [verdachte] vanaf 30 mei 1998 onafgebroken als bewoonster van de woning aan het adres [adres verdachte]staat inschreven.
Ten aanzien van het adres[adres partner verdachte] bleek uit het bevolkingsregister van de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente
Sittard-Geleen dat [partner verdachte] sinds 5 december 2000 onafgebroken als bewoner van de woning aan dit adres stond ingeschreven, en de dochter van [partner verdachte],[naam 1] gedurende de volgende periodes op het adres [adres partner verdachte] te Geleen stond ingeschreven:
- 1 januari 2001 tot 4 januari 2001, en
- 9 juli 2003 tot 7 oktober 2003, en
- 3 februari 2004 tot 28 september 2004, en
- 6 oktober 2004 tot 24 juni 2008.
Daarnaast stond [naam 2] gedurende de periode 6 september 2006 tot 21 november 2006 op het adres [adres partner verdachte] te Geleen ingeschreven.
Bij bevraging van het geautomatiseerde systeem van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) bleek dat [verdachte] ten tijde van het onderzoek een personenauto, merk Mitsubishi, type Lancer, kleur blauw, voorzien van het Nederlands kenteken[nummer 1]sinds 6 november 2008 op haar naam had geregistreerd. Verder bleek dat deze personenauto gedurende de periode 18 april 2008 tot en met 6 november 2008 op naam van [partner verdachte] geregistreerd was.
Tevens bleek bij bevraging van het geautomatiseerde systeem van de RDW dat [partner verdachte] ten tijde van het onderzoek de volgende motorvoertuigen op zijn naam had staan:
- een personenauto: merk Opel, type Vectra, kleur zwart, voorzien van het Nederlands kenteken [nummer 2], en
- een personenauto: merk Fiat, type Punto, kleur zwart, voorzien van het Nederlands kenteken [nummer 3] (van 5 januari 2005 tot en met 8 februari 2010 op zijn naam geregistreerd), en
- een bedrijfsauto: merk Ford, type Courier, kleur blauw, voorzien van het Nederlands kenteken [nummer 4].
Ter verificatie en waardering van de voornoemde (fraude)melding zijn in de periode 6 september 2009 tot en met 22 oktober 2009 waarnemingen verricht in de directe omgeving van de door [verdachte] bewoonde en gehuurde woning aan het adres [adres verdachte]
en van de woning van [partner verdachte] aan het adres [adres partner verdachte] te Geleen. Naar aanleiding van deze waarnemingen werd onder andere vastgesteld dat:
- de twee auto’s op naam van [partner verdachte], de Fiat Punto met kenteken [nummer 3] en de Opel Vectra met kenteken [nummer 2] dagelijks en op verschillende tijdstippen voor de woning van [verdachte] aan het adres [adres verdachte] geparkeerd stonden, en
- de Fiat Punto door een man werd bestuurd, voor de woning van [verdachte] werd geparkeerd en dat die man vervolgens met een sleutel de deur van de woning van [verdachte] opende en naar binnen ging, en
- de Opel Vectra met kenteken [nummer 2], op naam van [partner verdachte], bij een adres in Stein stond geparkeerd.
De raadsvrouwe heeft verweer gevoerd dat de bevindingen uit deze observaties niet tot bewijs gebezigd mogen worden aangezien het stelselmatige observaties betreffen waarvoor de vereiste toestemming van de officier van justitie ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad onder
LJ-nummer: BW9338. De rechtbank is van oordeel dat de observaties, gelet op de duur, intensiteit, plaats en wijze waarop deze zijn verricht een zo beperkte inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat artikel 2 van de Politiewet en artikel 141 Wetboek van Strafvordering een toereikende grondslag boden voor de gedane observaties. Uit het dossier blijkt immers dat gaat om 36 waarnemingen in de periode van 6 september 2009 tot en met 22 oktober 2009 in de buurt van de woningen van [verdachte] en [partner verdachte] en dat de waarnemingen gemiddeld maar 2 minuten duurden.
Op 6 november 2009 heeft een Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht een bevel tot observatie verstrekt, contra [verdachte], voor een periode van ten hoogste 3 maanden. Op grond van voornoemd bevel zijn in de periode van 6 november 2009 tot en met 11 januari 2010 stelselmatig observaties verricht. Uit deze observaties is onder andere gebleken dat:
- de op naam van [partner verdachte] geregistreerde bedrijfsauto, Ford Courier met kenteken [nummer 4] en personenauto’s, Opel Vectra met kenteken [nummer 2] en Fiat Punto met kenteken [nummer 3], vrijwel dagelijks op diverse tijdstippen geparkeerd werden aangetroffen voor de woning van [verdachte] aan het adres [adres verdachte] of in de nabije omgeving van deze woning, en
- de op naam van [verdachte] geregistreerde personenauto, Mitsubishi Lancer met kenteken [nummer 1], zeer regelmatig op diverse tijdstippen geparkeerd werd aangetroffen voor de woning van [verdachte] aan het adres [adres verdachte] of in de nabije omgeving van deze woning, en
- [verdachte] als bestuurder optrad van de personenauto Opel Vectra met kenteken [nummer 2], en
- [verdachte] op gezette tijden in de Opel Vectra wegreed en weer bij de woning [adres verdachte] aankwam, en
- [verdachte] in de Opel Vectra wegreed en arriveerde bij een woning aan het adres[adres 1] of arriveerde bij een kantoor aan het adres [adres 2], en
- [partner verdachte] in het bezit was van een sleutel van de voordeur van de woning van [verdachte] en zich met voornoemde sleutel zelf toegang verschafte tot de woning van [verdachte] aan het adres [adres verdachte], en
- [verdachte] in het bezit was van een sleutel van een deur van het kantoor aan het adres [adres 2], en
- [verdachte] de woning aan het adres[adres 1] via een deur aan de zijkant van dit huis binnenging.
De stelling van de raadsvrouwe dat, voor zover deze observaties buiten de ten laste gelegde periode vallen, deze niet tot bewijs mogen worden gebezigd, vindt geen steun in het recht. Het verweer dienaangaande wordt gepasseerd. De rechtbank merkt daarbij op dat hetgeen gebeurd is na de ten laste gelegde periode indicatief kan zijn voor hetgeen zich wel (en reeds) in de ten laste gelegde periode heeft afgespeeld.
Op 11 januari 2013 relateren de sociale rechercheurs het volgende. Naar aanleiding van de bovenstaande bevindingen werd door de officier van justitie de aanhouding van [verdachte] bevolen. Op 11 januari 2013 togen de rechercheurs naar de woning van [verdachte] aan de [adres verdachte]. Na aanbellen liet [verdachte] de rechercheurs binnen.[verdachte] gaf aan dat haar vriend was blijven slapen. Op de overloop stond een persoon die door de rechercheurs werd herkend als [partner verdachte]. Deze was volledig gekleed, maar had geen schoenen aan.[partner verdachte] werd door verbalisanten meegevoerd, [verdachte] bleef in de woning aanwezig aangezien haar zoon en kleinzoon nog naar school moesten. Op de kast in de woonkamer lag een brief met daarop vermeld[adres 2], [adres partner verdachte].
Samen met [verdachte] zijn de rechercheurs naar de bovenverdieping gegaan. In de linkerslaapkamer, waarvan [verdachte] meldde dat het haar slaapkamer was,zagen zij twee kussens op bed liggen en twee nachtkastjes naast het bed staan. Op het linker nachtkastje stond mannenparfum en de lades van dat kastje waren volledig gevuld met herenondergoed en herensokken. [verdachte] deelde mede dat dit ondergoed en deze sokken van [partner verdachte] waren. De spullen in het rechter nachtkastje waren van haar, aldus [verdachte]. In het rechter deel van de aanwezige kledingkast lag herenkleding, waarvan [verdachte] wederom mededeelde dat dit kleding van [partner verdachte] was. Ook stond in die kast een aantal paar schoenen van [partner verdachte].
Op de derde slaapkamer troffen de rechercheurs een ingestoken tondeuse aan. [verdachte] verklaarde dat zij daarmee de avond tevoren de haren van [partner verdachte] had geschoren.Verder lagen in de daar aanwezige kledingkast een aantal spijkerbroeken met gaten en vlekken. Ook lagen daar twee stapels truien. [verdachte] deelde mede dat dit kleding was die [partner verdachte] droeg wanneer hij achter de plaats schoonmaakte.
Op de zolder zagen de rechercheurs op een wasrek gewassen herenkleding, waaronder een trui. [verdachte] merkte op dat die trui van [partner verdachte] was en dat zij deze had gewassen.
Vervolgens is [verdachte] voor verhoor meegenomen naar het politiebureau.
Bij de voorgeleiding en de inverzekeringstelling heeft [verdachte] onder andere de volgende, zich onder haar bevindende zaken aan de arrestantenwacht overgedragen:
- een ponspas van het Maaslandziekenhuis ten name van [partner verdachte], en
- kentekenbewijzen, APK-keuringsrapporten, verzekeringsbewijzen van de volgende auto’s op naam van [partner verdachte]: Opel Vectra ([nummer 2]), Fiat Punto ([nummer 3]), Ford Courier ([nummer 4]),
- een rekening van Kwikfit te Geleen ad € 711,60 d.d. 14-01-2009, op naam van [partner verdachte], [adres partner verdachte]wegens een reparatie aan een personenauto, Opel Vectra, kenteken [nummer 2] en betaald per pin van rekeningnummer 0104938552, en
- een rekening van garage Poulissen, te Sittard ad € 157,95 d.d. 12-11-2009, op naam van [partner verdachte], [adres partner verdachte]wegens onderhoud en APK-keuring van de personenauto, Opel Vectra, kenteken [nummer 2] en betaald per pin, en
- een sleutelbos met hieraan twee autosleutels en drie sleutels van kennelijk een woning. Een autosleutel had een logo van het merk Opel en de andere autosleutel een blauwe kleur, en
- een pas van ziektekostenverzekeraar CZ, op naam van [partner verdachte], en
- een betaalpas van ING-bank op naam van [partner verdachte] en daarbij behorende pincode (origineel bericht inzake pincode van bank).
Op 11 januari 2010 werd door de sociaal rechercheurs een buurtonderzoek gehouden in de omgeving van de woning van [verdachte] aan de [adres verdachte]. Daarbij zijn [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2] gehoord, allen omwonenden van de woning van [verdachte] en zijn kopieën van pasfoto’s van [verdachte], [partner verdachte] en zoon [zoon van verdachte] getoond.
[getuige 1] heeft bij zijn verhoor verklaard dat er op het adres een man en vrouw en een zoon wonen. Ook ziet hij vaker een kleinzoon. Hij herkent de personen op de foto als [verdachte], [partner verdachte] en de zoon van [verdachte]. Hij geeft daarnaast aan dat [partner verdachte] daar reeds zeven jaar woont. Hij ziet vaker dat [verdachte] ’s morgens vertrekt en ’s middags thuiskomt. Ook ’s avonds gaat zij vaker weg.
Ook [getuige 2] heeft bij verhoor verklaard dat er op dat adres [verdachte], [partner verdachte] en een kind wonen. Ook zij ziet de vrouw ’s morgens vertrekken en ’s avonds terugkomen.
[getuige 1] en [getuige 2] zijn twee jaar na het voorgaande verhoor opnieuw gehoord. Ten overstaande van de rechter-commissaris hebben beide getuigen hun eerdere verklaring afgezwakt. De rechtbank hecht echter meer waarde aan de eerdere verklaringen die de getuigen hebben afgelegd tijdens het buurtonderzoek. Hoewel [verdachte] en [partner verdachte] hebben verklaard dat ze geen contact of band hadden met de buren en het niet gezegd is dat dat laatste nu anders zal zijn, acht de rechtbank de eerste verklaringen van de getuigen het meest fris van de lever en daarmee het meest betrouwbaar. De afzwakking in de latere verklaring behoeft daarbij niet ingegeven te zijn door een beïnvloeding van de getuigen, maar kan ook terug te voeren zijn op het zich niet meer zo goed herinneren door de getuigen.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouwe tot horen van getuigen[getuige 2] en [getuige 1] ter zitting wanneer de rechtbank twijfelt aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris wijst de rechtbank af. De rechtbank ziet geen noodzaak in het aanvullend horen van deze getuigen gelet op hetgeen hiervoren is overwogen.
De verklaring van [getuige 3] zal de rechtbank niet meenemen in haar overwegingen omdat zij aangeeft dat zij pas een half jaar in de straat woont.
Op 11 januari 2010 werd door de sociaal rechercheurs eveneens een buurtonderzoek gehouden in de omgeving van de woning van [partner verdachte] aan de [adres partner verdachte] te Geleen. Daarbij zijn [getuige 4] en het echtpaar [getuige 5] gehoord, allen omwonenden van de woning van [partner verdachte] en zijn kopieën van pasfoto’s van [verdachte], [partner verdachte] en zoon [zoon van verdachte] getoond.
[getuige 4] heeft bij zijn verhoor verklaard dat hij de woning van de vader van [partner verdachte] in de [adres 3] gelegen naast de woning van [partner verdachte] heeft gekocht. Hij vermoedt dat [partner verdachte] daar niet woont omdat hij hem nooit ziet. De verlichting staat op een tijdschakelaar. Zelfs in de zomer hoort hij niets in de tuin. Toen hij zijn woning voor de koop heeft bezocht, hoorde hij van de broer van [partner verdachte] dat [partner verdachte] de woning wilde verkopen.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 4] verklaard dat [partner verdachte] niet op het adres [adres partner verdachte] woonde. Zijn verklaring is nu stelliger omdat hij het verschil merkt doordat hij nu wel buren heeft en ondervindt hoe gehorig de woning is. Daarnaast vertelt [getuige 4] dat de broer van [partner verdachte] tegen hem heeft verteld dat [partner verdachte] niet in de woning woonde.
De rechtbank merkt nog op dat, anders dan bij de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], deze bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring wel meeweegt in de bewijsvoering omdat [getuige 4] hetgeen hij voor en in 2010 ervaren heeft en waarover hij verklaard heeft ten overstaan van de sociale recherche bij de rechter-commissaris afzet tegen zijn ervaringen nadien en daaraan logische conclusies verbindt.
Door het echtpaar [getuige 5] is verklaard dat [partner verdachte] niet op de [adres partner verdachte] te Geleen woont. Mevrouw [getuige 5] verklaart dat zij daar sinds 1999 woont en de buurman sinds die tijd niet in de woning woont.De heer [getuige 5] verklaart dat [partner verdachte] eens in de week in de woning komt waar [partner verdachte] sinds 1995–2000 woont.Zij hebben beiden hun verklaring voor de rechter-commissaris bekrachtigd.
De rechtbank gaat onder verwijzing van het overwogene ten aanzien van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] uit van hun eerste verklaring.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouwe tot horen van het echtpaar [getuige 5] ter zitting wanneer de rechtbank twijfelt aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen afgelegd bij de Rechter-commissaris wijst de rechtbank af. De rechtbank ziet geen noodzaak in het aanvullend horen van deze getuigen.
Naast het buurtonderzoek in de [adres verdachte] en de [adres partner verdachte] zijn onder andere ook nog de getuigen [getuige 6], voormalig vriend van de overleden dochter van [partner verdachte], en[getuige 7], ex- echtgenote van [partner verdachte], gehoord.
[getuige 6] heeft bij zijn verhoor ten overstaande van de sociaal rechercheurs verklaard dat hij [partner verdachte] kent als de vader van zijn voormalige vriendin. Ook herkent hij op een foto de vriendin van [partner verdachte]. Hij kent haar als [verdachte]. [getuige 6] verklaart verder dat hij ongeveer een jaar samen met de dochter van [partner verdachte] heeft gewoond in de woning van [partner verdachte] op de [adres partner verdachte].Hij heeft in de woning langer gewoond dan hij er ingeschreven heeft gestaan. Ook voordat hij er is gaan wonen, kwam hij vaker in de woning. [getuige 6] heeft nooit het idee gehad dat [partner verdachte] daar woonde. [partner verdachte] woonde immers bij zijn vriendin [verdachte] in Sittard en hij weet ook dat dat niet officieel was.Ook nadat de relatie met de dochter van [partner verdachte] werd verbroken kwam [getuige 6] nog vaker in de woning aan de [adres partner verdachte]. Ook toen woonde [partner verdachte] er niet. Ook heeft [getuige 6] gezien dat [partner verdachte] de woning van [verdachte] heeft verbouwd.Ten slotte verklaart [getuige 6] nog dat [verdachte] ergens poetste.[getuige 6] heeft zijn verklaring afgelegd bij de sociale recherche bij de rechter-commissaris bekrachtigd.[getuige 7]
heeft ten overstaande van de sociaal rechercheurs verklaard dat zij in 2000 gescheiden is van [partner verdachte] en dat hij in 2001 is gaan samenwonen met [verdachte] in haar woning te Sittard.Ze is in de periodes dat haar dochter in de woning van [partner verdachte] woonde vaak langs geweest. [partner verdachte] woonde er toen niet. Ze weet ook dat [verdachte] naast haar uitkering zwart werkt. Ze poetst samen met de zus van [partner verdachte] [naam 3] ergens in Stein.Ook zij bekrachtigt haar verklaring bij de rechter-commissaris.
De raadsvrouwe heeft verweer gevoerd dat de verklaringen afgelegd bij het verhoor door de sociaal rechercheurs zijn ingekleurd omdat deze vooraf hebben gemeld dat het om bijstandfraude ging. De verklaringen zouden daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten.
De rechtbank ziet niet in op welke manier het vermelden van het doel van het verhoor zou kunnen bijdrage aan een kleuring van verklaringen. De rechtbank kan zich dan ook niet vinden in de stelling van de raadsvrouwe en passeert het verweer.
Door de raadsvrouwe is verder nog betoogd dat zowel [getuige 6] als[getuige 7] redenen had om belastend over [partner verdachte] en [verdachte] te verklaren. De rechtbank acht echter niet aannemelijk geworden dat [getuige 6] en[getuige 7] iets anders dan de waarheid hebben verklaard of reden hadden om hun uitlatingen zwaarder aan te zetten dan de werkelijkheid zou kunnen verdragen. Dat zij met hun verklaringen [partner verdachte] en [verdachte] belast hebben is te weinig om de conclusie te dragen dat [getuige 6] en[getuige 7] gelogen hebben. Ook dit verweer wordt gepasseerd.
Naar aanleiding van hetgeen uit onderzoek naar voren is gekomen zijn de getuigen [getuige 8] en [getuige 9], wonende te[adres 1] gehoord. Zij hebben verklaard dat [verdachte] sinds februari 2008 in de woning te Stein komt om te helpen.Zij verklaren verder dat [verdachte] gemiddeld 8 uur per week bij hun werkt. Ze krijgt daarvoor contant 10 euro per uur. Ook komt [verdachte] met regelmaat in het kantoor aan de [adres 4] te Stein poetsen. Ze heeft daarvan een sleutel en komt minimaal 2 keer per week in avonduren of in het weekend poetsen samen met een andere vrouw genaamd [naam 3]. Ze werkt ongeveer 25 tot 30 uur per maand. Ze krijgen daarvoor 10 euro per uur.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de werkzaamheden die [verdachte] zou hebben verricht in Stein aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen. Zij onderbouwt haar standpunt door er op te wijzen dat de verklaringen van [getuige 8] en [getuige 9] slechts in één overkoepelend proces-verbaal zijn opgenomen en de observaties geen duidelijkheid geven.
Het oordeel van de rechtbank is andersluidend. Zowel [getuige 6] als[getuige 7] verklaart dat [verdachte] poetswerkzaamheden verrichtte.[getuige 7] weet dat zij dat samen met [naam 3] in Stein doet. Dit komt overeen met de verklaring van [getuige 8] en [getuige 9]. Daarnaast wordt bij de observaties gezien dat [verdachte] zowel de woning van [getuige 8] en [getuige 9] als het kantoor te Stein met de sleutel binnen gaat. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat [verdachte] poetswerkzaamheden te Stein verricht waarvoor zij een vergoeding krijgt. Het alternatieve scenario, zoals door [verdachte] geschetst inhoudende dat zij de woning en het kantoor te Stein bezocht om met de bewoonster te praten, acht de rechtbank in het licht van bovenstaande bewijsmiddelen ongeloofwaardig.
De rechtbank trekt uit al hetgeen hiervoren is besproken, het bijstandsdossier van verdachte, de bevindingen bij de aanhouding van [verdachte], het aantreffen van verschillende goederen bij de insluitingfouillering van [verdachte], de bevindingen door de observaties en de verklaringen van de verschillede getuigen, de conclusie dat [partner verdachte] en [verdachte] samenwoonden in de woning van [verdachte] te Sittard. Vervolgens is de rechtbank ook van oordeel dat [verdachte] in Stein heeft gewerkt en daarvoor inkomsten heeft verkregen. Hierdoor heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude omdat zij zowel het samenwonen als het betaalde werk niet gemeld heeft bij de daartoe geëigende autoriteiten.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat een beginpunt van de bijstandsfraude moeilijk vast te stellen is, maar dat gelet op de verklaring van[getuige 7] alsmede de verklaring van [getuige 1], [verdachte] in elk geval in de ten laste gelegde periode de bijstandsfraude heeft gepleegd.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank acht geslagen op de uitspraak van de rechtbank Maastricht, sector Bestuursrecht, van 20 april 2012 in de zaak tussen [verdachte] en [partner verdachte] als eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen als verweerder.
In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van eisers tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van eisers tegen de besluiten van verweerder tot intrekking en terugvordering van over de periode van 1 november 2005 tot en met 30 november 2009 verleende bijstand gegrond verklaard. De bestuursrechter was daarbij van oordeel dat niet kon worden gesproken van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding door eisers [verdachte] en [partner verdachte] vanaf 1 november 2005.
Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen is het moeilijk het beginpunt van de bijstandsfraude vast te stellen. De bijstandsfraude heeft zich in ieder geval wel in de ten laste gelegde periode voorgedaan. Het oordeel van de strafrechter lijkt daarmee af te wijken van dat van de bestuursrechter. Hierbij zij echter opgemerkt dat het vaste bestuursrechtelijke jurisprudentie is dat om een besluit tot intrekking (en eventueel een besluit tot terugvordering) te rechtvaardigen er sprake moet zijn van een gezamenlijke huishouding vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het eerste intrekkingsbesluit. Hierbij zij verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 4 novmber 2003 (LJN AO1106) en 26 februari 2007 (LJN AZ9387).
De “bewijseis” in bestuursrecht is dus een strengere dan in het strafrecht.
Een intrekking van de besluiten was bestuursrechtelijk bezien alleen mogelijk bij afdoende bewijs voor het voeren van een gezamenlijke huishouding vanaf 1 november 2005 tot en met 30 november 2009. Daarvan kan, zoals de bestuursrechter heeft overwogen, niet gesproken worden. Naar het oordeel van de strafrechter kan echter wel, zoals reeds overwogen, gesproken worden van het voeren van een gezamenlijke huishouding in de periode 1 november 2005 tot en met 30 november 2009 waarbij het exacte beginpunt niet vast te stellen is. Dat laatste hoeft echter niet om toch tot een bewezenverklaring te kunnen komen.