ECLI:NL:RBLIM:2013:4315

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
03-700439-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling met bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (een poging tot) zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 december 2011 in Maastricht een persoon genaamd [slachtoffer] heeft geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, namelijk een schedelbasisfractuur. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklacht van zware mishandeling. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte opzettelijk letsel heeft toegebracht, wat kwalificeert als eenvoudige mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 3.216,98, waarvan € 2.500,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700439-12
Datum uitspraak : 19 juli 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
wonende aan de [adres].
Raadsman is mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 5 juli 2013. De rechtbank heeft op die datum de officier van justitie en de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat kort samengevat terecht ter zake van (een poging tot) zware mishandeling, dan wel van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De volledige tenlastelegging luidt dat:
Primair
hij op of omstreeks 24 december 2011, in de gemeente Maastricht, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur) heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) tegen het (voor)hoofd te slaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 december 2011, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) tegen het (voor)hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 december 2011, in de gemeente Maastricht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) tegen het (voor)hoofd heeft geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, het primaire verwijt. Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] op 24 december 2011 in horecagelegenheid [naam café] te Maastricht geslagen. [slachtoffer] heeft door de klap van verdachte zwaar lichamelijk letsel opgelopen. [slachtoffer] bleek namelijk een schedelfractuur te hebben, waaraan hij geopereerd moest worden. Volgens de officier van justitie heeft verdachte dit letsel opzettelijk toegebracht aan [slachtoffer]. Dat blijkt onder meer uit de verklaring van een getuige, die verdachte vol heeft zien uithalen op camerabeelden, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verklaring van [slachtoffer] dat hij verdachte herkend heeft als degene die hem geslagen heeft, kan volgens de raadsman niet bijdragen aan het bewijs. Deze herkenning berust mogelijk niet op wat [slachtoffer] daadwerkelijk gezien heeft op 24 december 2011, maar veeleer op hetgeen medewerkers van [naam café] hem op een later moment hebben verteld.
De getuigenverklaringen van de medewerkers van [naam café] dienen ook buiten beschouwing te blijven. Deze kunnen niet meer getoetst worden aan de hand van de camerabeelden waarop de medewerkers hun verklaringen baseren, omdat die beelden niet meer beschikbaar zijn. De verklaringen bevatten bovendien opmerkelijke verschillen.
Verder acht de raadsman het mogelijk dat er zich, buiten beeld van de camera, een ander geweldsincident heeft afgespeeld en dat het letsel derhalve door een andere persoon dan verdachte aan [slachtoffer] is toegebracht. Volgens de raadsman is er dan ook geen overtuigend bewijs tegen verdachte en moet hij worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbankInleiding
Op 24 december 2011 werd [slachtoffer] per ambulance overgebracht van [naam café] in Maastricht naar het AZM. [slachtoffer] had schedelletsel. Het politieonderzoek leidde aanvankelijk niet tot aanduiding van een specifieke persoon als verdachte, maar [slachtoffer] heeft na enige tijd verdachte aangewezen als degene die hem geslagen heeft en het letsel heeft veroorzaakt. Vervolgens heeft de politie medewerkers van het café en andere getuigen gehoord.
De vraag is in deze zaak of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte degene is geweest die aan [slachtoffer] letsel heeft toegebracht en zo ja, hoe dit juridisch beoordeeld moet worden.
De rechtbank zal dan ook eerst bespreken welk feiten zij kan vaststellen op basis van het bewijs in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en wat de rol is geweest van verdachte. Verder zal zij uiteenzetten hoe zij haar vaststellingen juridisch beoordeelt.
Het bewijs en overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs [1]
Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] op 24 december 2011 hoofdletsel heeft bekomen. Uit het rapport van de spoedeisende hulp van het AZM van die datum blijkt dat bij [slachtoffer] een fractuur werd gediagnosticeerd ter hoogte van de sinus frontalis, gepaard met een contusiehaard van het cerebrum. [2] In gewoon taalgebruik: een breuk van de voorhoofdsholte en een hersenkneuzing. Daarnaast was er sprake van amnesie, misselijkheid, braken en hoofdpijn.2 Verder bevat het dossier een brief van de behandelend mond-, kaak- en aangezichtchirurg waaruit blijkt dat [slachtoffer] geopereerd is aan deze fractuur. [3]
Duidelijk is voorts dat het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht in [naam café] in Maastricht. Dit kan worden aangenomen op basis van zijn aangifte van 27 december 2011, waarin hij verklaard heeft dat hij in dat café een harde klap tegen zijn voorhoofd heeft gekregen. [4]
Tot slot kan worden vastgesteld dat verdachte op 24 december 2011 ook in voornoemd café aanwezig is geweest. Dit heeft verdachte ter zitting immers niet betwist.
De rechtbank merkt het letsel van [slachtoffer] aan als zwaar lichamelijk letsel, nu een operatie aan de schedel van [slachtoffer] noodzakelijk was en uit de hiervoor genoemde brief van de chirurg kan door de rechtbank gevoeglijk worden aangenomen dat het herstel in elk geval maanden in beslag heeft genomen.3
De vraag is of er voldoende bewijs voorhanden is om de conclusie te trekken dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft geslagen en het letsel heeft toegebracht. Verdachte heeft dit nadrukkelijk ontkend. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aanwezig is geweest bij een duw- en trekpartij in [naam café]. Daarbij waren ook dispuutgenoten van verdachte betrokken, onder wie [getuige 1], aldus verdachte. Verdachte, die redelijk dichtbij heeft gestaan, sluit niet uit dat hij een soort afwerend gebaar heeft gemaakt. In elk geval was er geen sprake van een slaande beweging; verdachte heeft die avond naar eigen zeggen beslist niet geslagen.
De rechtbank is echter van oordeel dat aan deze ontkenning van verdachte voorbij moet worden gegaan. De rechtbank baseert dit op de verklaringen van [getuige 1] en van de medewerkers [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] van [naam café].
De rechtbank baseert haar oordeel op dit punt niet op de verklaringen van [slachtoffer]. De verklaringen van [slachtoffer] waarin hij verdachte specifiek heeft aangewezen, laat de rechtbank buiten beschouwing. Zij zijn namelijk pas op 16 februari 2012 en 7 mei 2012 afgelegd, terwijl voor [slachtoffer] op 27 december 2011 onduidelijk was wie de dader was.
Daarmee is niet gezegd dat [slachtoffer] in het geheel niet gezien heeft wie hem sloeg, maar de rechtbank is het met de raadsman eens dat de latere herkenning van verdachte als dader door [slachtoffer] met grote terughoudendheid moet worden bezien. Het is immers niet onmogelijk dat [slachtoffer] in zijn overtuiging onbewust beïnvloed is door de mededeling van medewerkers van [naam café] dat een persoon genaamd [verdachte], verdachte, hem geslagen zou hebben, waarna [slachtoffer] via internet gezocht heeft naar een foto van die persoon en vervolgens via Facebook op de site van het [politieke partij] een foto van verdachte heeft aangetroffen. Aan de herkenning die [slachtoffer] vervolgens meent te hebben gedaan, kan niet de betrouwbaarheid worden toegeschreven, die toegeschreven mag worden aan de resultaten van een door de politie gehanteerde en volgens strikte voorwaarden uitgevoerde fotoherkenning. Deze onzekerheid over de betrouwbaarheid van de herkenning brengt voor de rechtbank mee dat op dit punt de verklaring van [slachtoffer] niet bruikbaar is voor het bewijs.
Dit ligt anders ten aanzien van de herkenning van verdachte door de medewerkers [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] van [naam café] op camerabeelden die in het café zijn gemaakt. Deze beelden zijn weliswaar niet veiliggesteld ten behoeve van het opsporingsonderzoek, maar zij zijn door voornoemde medewerkers van het café bekeken en zij hebben over hun waarnemingen getuigenverklaringen afgelegd. Verder hebben zij ook ter plaatse een en ander meegekregen op 24 december 2011. Deze verklaringen houden, voor zover van belang voor de rechtbank, het volgende in.
Uitbater [getuige 2], die verdachte kent, heeft verklaard dat hij op 24 december 2011 ter plaatse een duw- en trekpartij heeft gezien. Bij het bekijken van de camerabeelden zag hij dat verdachte twee keer met zijn volle gewicht sloeg. Op de camerabeelden heeft hij alleen verdachte zien slaan. Voor zover hij wist, waren er geen andere incidenten geweest die avond. [5]
Portier [getuige 3] van [naam café] heeft verklaard dat het geen onrustige avond was en dat er op één incident na, die avond niets is gebeurd. Het incident betrof een ruzie, waar [getuige 3] naartoe is gegaan. Op het moment dat [getuige 3] erbij kwam, werd er niet geslagen, maar op de camerabeelden heeft hij gezien dat verdachte, die [getuige 3] beroepshalve kende, twee keer voluit sloeg. [6]
Barvrouw [getuige 4], die verdachte kent, heeft verklaard dat zij op de beelden gezien heeft dat verdachte één keer heeft geslagen. Andere ruzies zijn er die avond volgens haar niet geweest. [7]
Deze verklaringen leveren hard bewijs op dat verdachte in elk geval één keer heeft geslagen en dat zijn ontkenning niet geloofwaardig is. In dit verband wijst de rechtbank voorts op de verklaring van de betrokken dispuutgenoot van verdachte, [getuige 1]. Ook hij heeft verklaard dat verdachte die avond een klap gegeven heeft met de vlakke hand en dat het voor de rest een avond zonder noemenswaardige zaken was. [8]
Verdachte heeft dus wel degelijk geslagen. Niet alleen hebben de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] verklaard dat verdachte op de beelden te zien was en dat zij op de beelden gezien hebben dat verdachte geslagen heeft, de getuige [getuige 1] heeft het zelfs direct waargenomen.
Daarnaast hebben zij allen uitdrukkelijk aangegeven dat er die avond/nacht geen ander incident is geweest. Dit laatste is relevant, omdat voornoemde getuigen verklaard hebben niet gezien te hebben of [slachtoffer], danwel iemand anders, ook daadwerkelijk werd geraakt door verdachte. Volgens [getuige 3] was dit ook niet te zien op de beelden. Uit de omstandigheid echter dat deze getuigen verklaren dat er geen ander incident is geweest op 24 december 2011, volgt voor de rechtbank dat het incident dat zij gezien en beschreven hebben, het incident is geweest waarbij [slachtoffer] gewond is geraakt.
Voor de rechtbank is namelijk niet aannemelijk geworden dat er buiten het bereik van de camera nog andere geweldshandelingen zijn gepleegd of dat er zich volledig andere incidenten hebben voorgedaan, waarbij [slachtoffer] geraakt zou kunnen zijn en specifiek dit letsel heeft kunnen oplopen, zoals de raadsman heeft aangevoerd.
De raadsman heeft in dit verband gewezen op de verklaring van de getuige [getuige 5] dat er twee jongens over en weer geslagen zouden hebben, hetgeen zou moeten duiden op een andere relevant te achten bron van geweld. Voor de rechtbank valt deze conclusie niet uit die verklaring te trekken. [getuige 5] heeft namelijk verklaard dat hij [slachtoffer] naar het toilet zag lopen, kort nadat een vechtpartij voorbij was. In het toilet zag [getuige 5] vervolgens dat [slachtoffer] een deuk in zijn voorhoofd had. Verder omschrijft hij in zijn verklaring één van de twee bij de vechtpartij betrokken jongens als een vrij groot persoon (langer dan 1.80 meter), hetgeen zeer wel betrekking kan hebben op verdachte, wiens lengte ook door de medewerkers van [naam café] als kenmerkend wordt aangeduid en wiens lengte blijkens een in het dossier op blz. 11 opgenomen afdruk van zijn identiteitskaart 1.96 meter is. Uit de verklaring kan derhalve eerder worden opgemaakt dat ook [getuige 5] refereert aan het incident waar de andere getuigen over spreken, dan dat er een ander geweldsincident is geweest. Zijn waarneming dat naast de lange jongen, nog een jongen geslagen heeft, wordt op geen enkele manier bevestigd uit andere bron. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen en dat [slachtoffer] door dit slaan zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
De raadsman heeft verder gewezen op verschillen in de getuigenverklaringen en aangevoerd dat de verklaringen niet getoetst kunnen worden aan het beeldmateriaal. Gelet daarop kunnen de verklaringen niet (overtuigend) bijdragen aan het bewijs, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Het enkele gegeven dat beelden niet zijn bewaard, tast de bewijswaarde of de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring niet aan. Daarvoor is meer nodig. Feiten en/of omstandigheden die aanleiding zouden moeten zijn om aan de kern van de inhoud (welke is dat verdachte heeft geslagen) en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 1] te twijfelen, zijn de rechtbank niet gebleken.
De verschillen tussen de verklaringen acht de rechtbank ook niet van dien aard dat zij de kern van de waarnemingen raken en dat aan de verklaringen geen conclusies in het nadeel van verdachte mogen worden verbonden, omdat er te veel ruimte voor twijfel is. De medewerkers hebben kort na 24 december 2011 naar de beelden gekeken, maar zijn pas in april 2012 daarover gehoord. Dan valt het te verwachten dat deze verklaringen niet precies en op alle details met elkaar overeenkomen.
Voor de rechtbank is in deze zaak niet relevant dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] spreken over twee keer slaan en dat de getuigen [getuige 4] en [getuige 1] verdachte één keer hebben zien slaan. De officier van justitie heeft, gelet op de tekst van de tenlastelegging, kennelijk niet relevant geacht hoe vaak er is geslagen. Als uit de beelden zou blijken hoe vaak er precies is geslagen (één of twee keer), dan zou de rechtbank tot een zelfde bewezenverklaring (kunnen) komen. Ook kan in het midden blijven of er met de vlakke hand dan wel met de vuist is geslagen, omdat, wederom gelet op de tenlastelegging, dat onderscheid niet in de weg staat aan een bewezenverklaring.
Met de vaststelling dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen en [slachtoffer] daarmee zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dient zich de vervolgvraag aan wat dit alles juridisch oplevert.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan [slachtoffer]. Dit zou rechtstreeks volgen uit de manier waarop de klap door verdachte is uitgedeeld, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft bij wijze van subsidiair verweer naar voren gebracht dat deze vorm van opzet juist ontbreekt. Het handelen van verdachte, indien bewezen, kan in zijn visie hooguit een eenvoudige mishandeling opleveren.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden geacht dat er sprake is geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hiervoor bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Daarbij zij vooropgesteld dat de aard van de gevolgen, in dit geval het letsel van [slachtoffer], bij de beoordeling van het opzet in het strafrecht niet betrokken mag worden. Bezien moet worden in deze zaak of het opzet kan worden afgeleid uit het handelen van verdachte op 24 december 2011.
Volgens de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zou verdachte voluit geslagen hebben, maar in de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 1] heeft de rechtbank hiervoor geen bevestiging kunnen vinden. Dit zelfde geldt voor de verklaring van [getuige 1] dat er met de vlakke hand zou zijn geslagen. Evenmin kan de rechtbank aanvullend bewijs vinden voor de stelling van [slachtoffer] dat er sprake is geweest van een vuistslag. Derhalve kan niets met zekerheid worden afgeleid uit het dossier ten aanzien van de manier waarop of de kracht waarmee is geslagen, dat ten grondslag kan worden gelegd aan bewijs van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent dat de rechtbank bij gebrek aan aanknopingspunten ten aanzien van het opzet verdachte zal vrijspreken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde.
Wél is er in ieder geval sprake geweest van opzet op het toebrengen van letsel en/of pijn in algemene zin; dat opzet volgt rechtstreeks uit het maken van een slaande beweging en levert derhalve een eenvoudige mishandeling op. Deze eenvoudige mishandeling heeft zwaar lichamelijk letsel tot gevolg gehad, maar bewijs ontbreekt dat het opzet van verdachte (ook in voorwaardelijke zin) gericht was op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Bij deze bewezenverklaring is het gevolg, het zwaar lichamelijk letsel, een zogeheten geobjectiveerd gevolg; een gevolg dat wel is ingetreden, maar niet beoogd, niet bedoeld of zelfs niet verwacht werd door verdachte. Een gevolg dat hem, overigens, wel kan worden nagedragen; had hij de door hem wel gedane handeling niet verricht, was het niet beoogde, bedoelde of verwachte gevolg ook niet ingetreden.
4.4
De bewezen verklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Meer subsidiair
op 24 december 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) tegen het voorhoofd heeft geslagen tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schedelfractuur) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare misdrijf op:
Meer subsidiair
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezen verklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 36 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat, zo de rechtbank al toekomt aan een veroordeling, oplegging van een taakstraf meer in de rede ligt dan een gevangenisstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat zij tot een andere bewezen verklaring is gekomen dan de officier van justitie bij requisitoir voor ogen heeft gestaan. Dat brengt met zich mee dat de strafoplegging ook aanzienlijk afwijkt van zijn vordering.
Door toedoen van verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft ter zitting een slachtofferverklaring afgelegd en aangegeven hoe ingrijpend de operatie aan zijn schedel voor hem is geweest. Voor hem vormen de duidelijk zichtbare littekens van de operatie de blijvende herinnering aan en markering van de gebeurtenis.
Er is dan ook sprake van een ernstig strafbaar feit. Strafverzwarend is voor de rechtbank dat het feit zich heeft afgespeeld in het uitgaansleven. Een ieder zou zich juist bij het uitgaan prettig en zorgeloos moeten kunnen voelen en zich gevrijwaard moeten weten van geweld. Plegers van dit soort geweld, waarvan anderen dus volkomen onverwacht de dupe worden, dienen fors gestraft te worden.
Bij verdachte kan bovendien niet uit het oog verloren worden dat juist hij als volksvertegenwoordiger letterlijk het goede voorbeeld zou moeten geven. Gewelddadig gedrag past daar op geen enkele manier bij, alle blijken van waardering die de rechtbank ontving van partijgenoten van verdachte gedurende diens voorlopige hechtenis ten spijt. Daar komt nog bij dat zijn strafblad een veroordeling door de politierechter laat zien tot een geldboete voor een mishandeling die zich op 17 november 2011 heeft afgespeeld, derhalve niet al te lang voor het onderhavige feit. De rechtbank moet gelet daarop toepassing geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit leidt er voor de rechtbank echter niet toe dat zij volstaan kan met het opleggen van nog een geldboete. Gelet op de ernst van het feit is een geldboete volstrekt niet aan de orde. De doorgaans door rechtbanken gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van mishandeling vermelden ook alleen een geldboete bij lichtere vormen van mishandeling. Voor het overige gaan de oriëntatiepunten uit van onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is echter van oordeel dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder andere gelegen in het feit dat hij momenteel de verantwoordelijkheid draagt voor het bedrijf van zijn recentelijk overleden vader. Daarom zal zij verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een voorwaardelijke van 3 maanden. Daarnaast dient verdachte een forse taakstraf te verrichten van 120 uren. Met deze straf wordt wat de rechtbank betreft recht gedaan aan de ernst van het feit en wordt tevens een krachtig signaal afgegeven aan verdachte dat hij aan het uitzitten van een gevangenisstraf niet ontkomt, als hij opnieuw in de fout gaat.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.216,98, waarvan € 2.500,- ter zake van immateriële schade. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 129,- voor kosten rechtsbijstand, zijnde de eigen bijdrage die de benadeelde partij zal moeten betalen.
De rechtbank acht de gevorderde schade het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en acht verdachte ook aansprakelijk voor die schade. De vordering is genoegzaam onderbouwd, ook ten aanzien van de posten die de raadsman betwist heeft.
Ten aanzien van het toe te wijzen bedrag voor geleden immateriële schade overweegt de rechtbank dat zij het als voorschot gevorderde bedrag van € 2.500,- redelijk en billijk acht. Daarbij heeft de rechtbank niet alleen gelet op vergelijkbare voorbeelden in de rechtspraak, maar ook acht geslagen op de standaardbedragen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert, waarvan deze instelling zelf aangeeft dat het om bedragen gaat die niet te vergelijken zijn met bedragen die in het civiele recht worden toegekend. Uitgaande van de op de letsellijst vermelde schaal 3 en een letsel van categorie 3 (fracturen van de schedel met operatieve behandeling), hanteert het Schadefonds Geweldsmisdrijven een bedrag voor immateriële schade van € 2.300,-. Het meer gevorderde acht de rechtbank ook alleszins billijk gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij aanzienlijke, blijvende littekens heeft overgehouden. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot heden begroot op € 129,-.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf (werkstraf), naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 129,-;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd bedrag (€ 3.216,98) te betalen, bij niet betaling te vervangen door
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2013.
Buiten staat
Mr. Kuster is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700439-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 19 juli 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
wonende aan de [adres]
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen, voor zover niet anders vermeld, naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2410 20111152311 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Het geschrift Dossieroverzicht, dossierpagina 40;
3.Het geschrift, te weten de brief van 14 maart 2013 van Dr. J. Meyns, verbonden aan het academisch ziekenhuis Maastricht, niet opgenomen in de doornummering;
4.Het proces-verbaal van aangifte van 27 december 2011, dossierpagina 30;
5.Het proces-verbaal verhoor getuige, dossierpagina 47, tweede helft en p. 48, tweede helft;
6.Het proces-verbaal verhoor getuige, dossierpagina 63 tweede helft en p. 64, tweede en 7e alinea
7.Het proces-verbaal verhoor getuige, dossierpagina 51 bovenaan en p. 52 bovenaan;
8.Het proces-verbaal verhoor getuige, dossierpagina 69, eerste alinea en tweede helft.