4.3Het oordeel van de rechtbankInleiding
Op 24 december 2011 werd [slachtoffer] per ambulance overgebracht van [naam café] in Maastricht naar het AZM. [slachtoffer] had schedelletsel. Het politieonderzoek leidde aanvankelijk niet tot aanduiding van een specifieke persoon als verdachte, maar [slachtoffer] heeft na enige tijd verdachte aangewezen als degene die hem geslagen heeft en het letsel heeft veroorzaakt. Vervolgens heeft de politie medewerkers van het café en andere getuigen gehoord.
De vraag is in deze zaak of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte degene is geweest die aan [slachtoffer] letsel heeft toegebracht en zo ja, hoe dit juridisch beoordeeld moet worden.
De rechtbank zal dan ook eerst bespreken welk feiten zij kan vaststellen op basis van het bewijs in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en wat de rol is geweest van verdachte. Verder zal zij uiteenzetten hoe zij haar vaststellingen juridisch beoordeelt.
Het bewijs en overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] op 24 december 2011 hoofdletsel heeft bekomen. Uit het rapport van de spoedeisende hulp van het AZM van die datum blijkt dat bij [slachtoffer] een fractuur werd gediagnosticeerd ter hoogte van de sinus frontalis, gepaard met een contusiehaard van het cerebrum.In gewoon taalgebruik: een breuk van de voorhoofdsholte en een hersenkneuzing. Daarnaast was er sprake van amnesie, misselijkheid, braken en hoofdpijn.2 Verder bevat het dossier een brief van de behandelend mond-, kaak- en aangezichtchirurg waaruit blijkt dat [slachtoffer] geopereerd is aan deze fractuur.
Duidelijk is voorts dat het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht in [naam café] in Maastricht. Dit kan worden aangenomen op basis van zijn aangifte van 27 december 2011, waarin hij verklaard heeft dat hij in dat café een harde klap tegen zijn voorhoofd heeft gekregen.
Tot slot kan worden vastgesteld dat verdachte op 24 december 2011 ook in voornoemd café aanwezig is geweest. Dit heeft verdachte ter zitting immers niet betwist.
De rechtbank merkt het letsel van [slachtoffer] aan als zwaar lichamelijk letsel, nu een operatie aan de schedel van [slachtoffer] noodzakelijk was en uit de hiervoor genoemde brief van de chirurg kan door de rechtbank gevoeglijk worden aangenomen dat het herstel in elk geval maanden in beslag heeft genomen.3
De vraag is of er voldoende bewijs voorhanden is om de conclusie te trekken dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft geslagen en het letsel heeft toegebracht. Verdachte heeft dit nadrukkelijk ontkend. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aanwezig is geweest bij een duw- en trekpartij in [naam café]. Daarbij waren ook dispuutgenoten van verdachte betrokken, onder wie [getuige 1], aldus verdachte. Verdachte, die redelijk dichtbij heeft gestaan, sluit niet uit dat hij een soort afwerend gebaar heeft gemaakt. In elk geval was er geen sprake van een slaande beweging; verdachte heeft die avond naar eigen zeggen beslist niet geslagen.
De rechtbank is echter van oordeel dat aan deze ontkenning van verdachte voorbij moet worden gegaan. De rechtbank baseert dit op de verklaringen van [getuige 1] en van de medewerkers [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] van [naam café].
De rechtbank baseert haar oordeel op dit punt niet op de verklaringen van [slachtoffer]. De verklaringen van [slachtoffer] waarin hij verdachte specifiek heeft aangewezen, laat de rechtbank buiten beschouwing. Zij zijn namelijk pas op 16 februari 2012 en 7 mei 2012 afgelegd, terwijl voor [slachtoffer] op 27 december 2011 onduidelijk was wie de dader was.
Daarmee is niet gezegd dat [slachtoffer] in het geheel niet gezien heeft wie hem sloeg, maar de rechtbank is het met de raadsman eens dat de latere herkenning van verdachte als dader door [slachtoffer] met grote terughoudendheid moet worden bezien. Het is immers niet onmogelijk dat [slachtoffer] in zijn overtuiging onbewust beïnvloed is door de mededeling van medewerkers van [naam café] dat een persoon genaamd [verdachte], verdachte, hem geslagen zou hebben, waarna [slachtoffer] via internet gezocht heeft naar een foto van die persoon en vervolgens via Facebook op de site van het [politieke partij] een foto van verdachte heeft aangetroffen. Aan de herkenning die [slachtoffer] vervolgens meent te hebben gedaan, kan niet de betrouwbaarheid worden toegeschreven, die toegeschreven mag worden aan de resultaten van een door de politie gehanteerde en volgens strikte voorwaarden uitgevoerde fotoherkenning. Deze onzekerheid over de betrouwbaarheid van de herkenning brengt voor de rechtbank mee dat op dit punt de verklaring van [slachtoffer] niet bruikbaar is voor het bewijs.
Dit ligt anders ten aanzien van de herkenning van verdachte door de medewerkers [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] van [naam café] op camerabeelden die in het café zijn gemaakt. Deze beelden zijn weliswaar niet veiliggesteld ten behoeve van het opsporingsonderzoek, maar zij zijn door voornoemde medewerkers van het café bekeken en zij hebben over hun waarnemingen getuigenverklaringen afgelegd. Verder hebben zij ook ter plaatse een en ander meegekregen op 24 december 2011. Deze verklaringen houden, voor zover van belang voor de rechtbank, het volgende in.
Uitbater [getuige 2], die verdachte kent, heeft verklaard dat hij op 24 december 2011 ter plaatse een duw- en trekpartij heeft gezien. Bij het bekijken van de camerabeelden zag hij dat verdachte twee keer met zijn volle gewicht sloeg. Op de camerabeelden heeft hij alleen verdachte zien slaan. Voor zover hij wist, waren er geen andere incidenten geweest die avond.
Portier [getuige 3] van [naam café] heeft verklaard dat het geen onrustige avond was en dat er op één incident na, die avond niets is gebeurd. Het incident betrof een ruzie, waar [getuige 3] naartoe is gegaan. Op het moment dat [getuige 3] erbij kwam, werd er niet geslagen, maar op de camerabeelden heeft hij gezien dat verdachte, die [getuige 3] beroepshalve kende, twee keer voluit sloeg.
Barvrouw [getuige 4], die verdachte kent, heeft verklaard dat zij op de beelden gezien heeft dat verdachte één keer heeft geslagen. Andere ruzies zijn er die avond volgens haar niet geweest.
Deze verklaringen leveren hard bewijs op dat verdachte in elk geval één keer heeft geslagen en dat zijn ontkenning niet geloofwaardig is. In dit verband wijst de rechtbank voorts op de verklaring van de betrokken dispuutgenoot van verdachte, [getuige 1]. Ook hij heeft verklaard dat verdachte die avond een klap gegeven heeft met de vlakke hand en dat het voor de rest een avond zonder noemenswaardige zaken was.
Verdachte heeft dus wel degelijk geslagen. Niet alleen hebben de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] verklaard dat verdachte op de beelden te zien was en dat zij op de beelden gezien hebben dat verdachte geslagen heeft, de getuige [getuige 1] heeft het zelfs direct waargenomen.
Daarnaast hebben zij allen uitdrukkelijk aangegeven dat er die avond/nacht geen ander incident is geweest. Dit laatste is relevant, omdat voornoemde getuigen verklaard hebben niet gezien te hebben of [slachtoffer], danwel iemand anders, ook daadwerkelijk werd geraakt door verdachte. Volgens [getuige 3] was dit ook niet te zien op de beelden. Uit de omstandigheid echter dat deze getuigen verklaren dat er geen ander incident is geweest op 24 december 2011, volgt voor de rechtbank dat het incident dat zij gezien en beschreven hebben, het incident is geweest waarbij [slachtoffer] gewond is geraakt.
Voor de rechtbank is namelijk niet aannemelijk geworden dat er buiten het bereik van de camera nog andere geweldshandelingen zijn gepleegd of dat er zich volledig andere incidenten hebben voorgedaan, waarbij [slachtoffer] geraakt zou kunnen zijn en specifiek dit letsel heeft kunnen oplopen, zoals de raadsman heeft aangevoerd.
De raadsman heeft in dit verband gewezen op de verklaring van de getuige [getuige 5] dat er twee jongens over en weer geslagen zouden hebben, hetgeen zou moeten duiden op een andere relevant te achten bron van geweld. Voor de rechtbank valt deze conclusie niet uit die verklaring te trekken. [getuige 5] heeft namelijk verklaard dat hij [slachtoffer] naar het toilet zag lopen, kort nadat een vechtpartij voorbij was. In het toilet zag [getuige 5] vervolgens dat [slachtoffer] een deuk in zijn voorhoofd had. Verder omschrijft hij in zijn verklaring één van de twee bij de vechtpartij betrokken jongens als een vrij groot persoon (langer dan 1.80 meter), hetgeen zeer wel betrekking kan hebben op verdachte, wiens lengte ook door de medewerkers van [naam café] als kenmerkend wordt aangeduid en wiens lengte blijkens een in het dossier op blz. 11 opgenomen afdruk van zijn identiteitskaart 1.96 meter is. Uit de verklaring kan derhalve eerder worden opgemaakt dat ook [getuige 5] refereert aan het incident waar de andere getuigen over spreken, dan dat er een ander geweldsincident is geweest. Zijn waarneming dat naast de lange jongen, nog een jongen geslagen heeft, wordt op geen enkele manier bevestigd uit andere bron. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen en dat [slachtoffer] door dit slaan zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
De raadsman heeft verder gewezen op verschillen in de getuigenverklaringen en aangevoerd dat de verklaringen niet getoetst kunnen worden aan het beeldmateriaal. Gelet daarop kunnen de verklaringen niet (overtuigend) bijdragen aan het bewijs, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Het enkele gegeven dat beelden niet zijn bewaard, tast de bewijswaarde of de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring niet aan. Daarvoor is meer nodig. Feiten en/of omstandigheden die aanleiding zouden moeten zijn om aan de kern van de inhoud (welke is dat verdachte heeft geslagen) en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 1] te twijfelen, zijn de rechtbank niet gebleken.
De verschillen tussen de verklaringen acht de rechtbank ook niet van dien aard dat zij de kern van de waarnemingen raken en dat aan de verklaringen geen conclusies in het nadeel van verdachte mogen worden verbonden, omdat er te veel ruimte voor twijfel is. De medewerkers hebben kort na 24 december 2011 naar de beelden gekeken, maar zijn pas in april 2012 daarover gehoord. Dan valt het te verwachten dat deze verklaringen niet precies en op alle details met elkaar overeenkomen.
Voor de rechtbank is in deze zaak niet relevant dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] spreken over twee keer slaan en dat de getuigen [getuige 4] en [getuige 1] verdachte één keer hebben zien slaan. De officier van justitie heeft, gelet op de tekst van de tenlastelegging, kennelijk niet relevant geacht hoe vaak er is geslagen. Als uit de beelden zou blijken hoe vaak er precies is geslagen (één of twee keer), dan zou de rechtbank tot een zelfde bewezenverklaring (kunnen) komen. Ook kan in het midden blijven of er met de vlakke hand dan wel met de vuist is geslagen, omdat, wederom gelet op de tenlastelegging, dat onderscheid niet in de weg staat aan een bewezenverklaring.
Met de vaststelling dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen en [slachtoffer] daarmee zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dient zich de vervolgvraag aan wat dit alles juridisch oplevert.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan [slachtoffer]. Dit zou rechtstreeks volgen uit de manier waarop de klap door verdachte is uitgedeeld, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft bij wijze van subsidiair verweer naar voren gebracht dat deze vorm van opzet juist ontbreekt. Het handelen van verdachte, indien bewezen, kan in zijn visie hooguit een eenvoudige mishandeling opleveren.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden geacht dat er sprake is geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hiervoor bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Daarbij zij vooropgesteld dat de aard van de gevolgen, in dit geval het letsel van [slachtoffer], bij de beoordeling van het opzet in het strafrecht niet betrokken mag worden. Bezien moet worden in deze zaak of het opzet kan worden afgeleid uit het handelen van verdachte op 24 december 2011.
Volgens de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zou verdachte voluit geslagen hebben, maar in de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 1] heeft de rechtbank hiervoor geen bevestiging kunnen vinden. Dit zelfde geldt voor de verklaring van [getuige 1] dat er met de vlakke hand zou zijn geslagen. Evenmin kan de rechtbank aanvullend bewijs vinden voor de stelling van [slachtoffer] dat er sprake is geweest van een vuistslag. Derhalve kan niets met zekerheid worden afgeleid uit het dossier ten aanzien van de manier waarop of de kracht waarmee is geslagen, dat ten grondslag kan worden gelegd aan bewijs van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent dat de rechtbank bij gebrek aan aanknopingspunten ten aanzien van het opzet verdachte zal vrijspreken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde.
Wél is er in ieder geval sprake geweest van opzet op het toebrengen van letsel en/of pijn in algemene zin; dat opzet volgt rechtstreeks uit het maken van een slaande beweging en levert derhalve een eenvoudige mishandeling op. Deze eenvoudige mishandeling heeft zwaar lichamelijk letsel tot gevolg gehad, maar bewijs ontbreekt dat het opzet van verdachte (ook in voorwaardelijke zin) gericht was op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Bij deze bewezenverklaring is het gevolg, het zwaar lichamelijk letsel, een zogeheten geobjectiveerd gevolg; een gevolg dat wel is ingetreden, maar niet beoogd, niet bedoeld of zelfs niet verwacht werd door verdachte. Een gevolg dat hem, overigens, wel kan worden nagedragen; had hij de door hem wel gedane handeling niet verricht, was het niet beoogde, bedoelde of verwachte gevolg ook niet ingetreden.