ECLI:NL:RBLIM:2013:4245

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
C04/04/122938 / BZ RK 13/385
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot voorwaardelijk ontslag uit psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 10 juli 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorwaardelijk ontslag van betrokkene, die in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft op basis van een maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Betrokkene, geboren in 1962 en momenteel verblijvende in de Vincent van Gogh kliniek te Venray, had op 21 mei 2013 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, waarin zij vroeg om haar (voorwaardelijk) ontslag uit de kliniek. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing door de geneesheer-directeur van de kliniek, die betrokkene had behandeld voor een bipolaire I stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van betrokkene, haar advocaat en verschillende deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters.

De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een bipolaire I stoornis, met een recente manische episode en ernstige psychotische kenmerken. De rechtbank heeft de noodzaak van de gedwongen opname bevestigd, gezien het risico op polytroop delinquente gedragsontwikkeling en het gevaar voor zowel betrokkene als haar omgeving. De rechtbank oordeelde dat er geen voorwaardelijk ontslag kon worden verleend totdat er adequate ambulante nazorg was geregeld. De rechtbank heeft het verzoek tot ontslag afgewezen, met de overweging dat de gronden voor de gedwongen opname nog steeds aanwezig zijn. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank Limburg, bestaande uit drie rechters, en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/04/122938 / BZ RK 13/385
Beschikking van 10 juli 2013 betreffende de wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)
in de zaak van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1962,
wonende [adres], [woonplaats],
verblijvende in de Vincent van Gogh kliniek voor ggz te Venray.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 21 mei 2013 is een verzoekschrift van de officier van justitie ter griffie van de rechtbank binnengekomen, waarin de beslissing van deze rechtbank gevraagd wordt op een door betrokkene oorspronkelijk tot de geneesheer-directeur van genoemd psychiatrisch ziekenhuis gericht schriftelijk verzoek om (voorwaardelijk) ontslag uit die kliniek.
1.2.
Bij het verzoekschrift zijn stukken overgelegd.
1.3.
Betrokkene, bijgestaan door haar advocaat mr. J.A.J.M.I. van Laake, en de gz-psycholoog [gz-psycholoog] zijn op 5 juni 2013in de kliniek gehoord door
mr. R.H.A.M. Beaumont in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris in de rechtbank Limburg. De psychiater [psychiater 1] is toen door de rechter-commissaris telefonisch gehoord.
1.4.
Op verzoek van betrokkene en haar advocaat is de zaak vervolgens voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer voor behandeling van burgerlijke zaken van de rechtbank Limburg.
1.5.
Op 27 juni 2013 heeft de behandeling door de meervoudige kamer plaatsgevonden. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat mr. J.A.J.M.I. van Laake;
  • de psychiater mevrouw [psychiater 2], hoofdbehandelaar van betrokkene, die tevens ter zitting de geneesheer-directeur van de Vincent van Goghkliniek [geneesheer-directeur] vervangt;
  • de heer [partner betrokkene], de partner van betrokkene.

2.De vaststellingen en overwegingen

2.1.
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch (meervoudige strafkamer) van 14 december 2012 is betrokkene met de maatregel ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar.
Betrokkene verblijft thans in het kader van de tenuitvoerlegging van die maatregel in de forensische trainings unit (FTU) van voornoemde Vincent van Goghkliniek te Venray, waar zij wordt behandeld vanwege een bipolaire I stoornis.
2.2.
Betrokkene heeft op 2 mei 2013 op grond van de artikelen 49, lid 1 juncto 51, lid 1, van de Wet BOPZ schriftelijk aan de geneesheer-directeur van voormelde kliniek verzocht haar (voorwaardelijk) ontslag uit de kliniek te willen verlenen.
2.3.
Omdat de geneesheer-directeur van de kliniek niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn op dit schriftelijk verzoek van betrokkene heeft geantwoord, heeft de advocaat van betrokkene op 18 mei 2013 de officier van justitie bij het parket Limburg op grond van artikel 49, lid 3, van de Wet BOPZ schriftelijk verzocht de beslissing van de rechter te verzoeken.
2.4.
Blijkens een aan betrokkene gerichte brief van 24 mei 2013, afkomstig van de geneesheer-directeur van voornoemde kliniek, heeft de geneesheer-directeur het (voorwaardelijk) ontslagverzoek van betrokkene alsnog gemotiveerd afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De officier van justitie heeft op grond van artikel 49, lid 5, juncto artikel 51 van de wet Bopz de beslissing van de rechtbank gevraagd op het door betrokkene ingediende verzoek om (voorwaardelijk) ontslag uit voornoemd psychiatrisch ziekenhuis.
3.2.
Betrokkene betwist dat zij door de ziekte waaraan zij lijdt nog langer een zodanig gevaar vormt voor zichzelf of haar omgeving, dat dit gevaar niet door personen of instellingen buiten het ziekenhuis, dan wel door het stellen van voorwaarden, verbonden aan een voorwaardelijk ontslag, kan worden afgewend. Betrokkene heeft daartoe onder andere aangevoerd dat zij reeds alle vrijheden heeft en nog slechts vier nachten per week in de kliniek slaapt. Zij zou daar ook geen therapie meer volgen, maar veruit de meeste dagen overdag thuis doorbrengen. Zij heeft uit eigen beweging onlangs contact opgenomen met de GGZ te Oss met het verzoek of die instelling haar tijdens een eventueel voorwaardelijk ontslag zou kunnen en willen begeleiden. Zij is voorts bereid alle voorwaarden, aan haar eventuele ontslag te verbinden, na te komen.

4.Het standpunt van de geneesheer-directeur, de psychiaters en de psycholoog

4.1.
De geneesheer-directeur heeft bij monde van de ter zitting aanwezige psychiater mevrouw [psychiater 2], tevens behandelaar van betrokkene, volhard bij zijn standpunt, zoals verwoord in zijn aan betrokkene gerichte brief van 24 mei 2013. Hij heeft daarin gesteld dat betrokkene op basis van de uitspraak van de strafkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 december 2012 in het ziekenhuis wordt behandeld vanwege een bipolaire I stoornis, laatste episode manisch, met ernstige psychotische kenmerken en een persoonlijkheidsstoornis NAO, dat de bipolaire stoornissen van betrokkene chronisch recidiverend van aard zijn en dat op dit moment sprake is van ziekte-activiteit met daaraan gekoppeld een groot risico voor polytroop delinquente gedragsontwikkelingen, inclusief gevaar voor betrokkene en haar omgeving. Hij is daarom van mening dat het verzoek van betrokkene dient te worden afgewezen.
4.2.
Deze conclusies komen overeen met hetgeen de psychiater [psychiater 1] in zijn brief van 23 mei 2013 aan voornoemde geneesheer-directeur heeft bericht naar aanleiding van zijn onderzoek van betrokkene op verzoek van voornoemde geneesheer-directeur. De psychiater signaleert in zijn brief weliswaar dat het weer goed gaat met betrokkene, doch dat haar ziektebesef nog steeds wat beperkt is. Hij acht het, kort samengevat, momenteel medisch nog niet verantwoord om de maatregel op te heffen.
4.3.
De behandelaars van betrokkene, de psychiater mevrouw [psychiater 2] en de psycholoog mevrouw [gz-psycholoog], hebben beiden de verwachting uitgesproken dat betrokkene op korte termijn met voorwaardelijk ontslag zal kunnen gaan, omdat het met betrokkene betrekkelijk goed gaat, doch dat daarvoor zonder meer noodzakelijk is dat er in dat kader voldoende nazorg is geregeld. Hoewel men daarmee reeds aan de slag is gegaan, is die nazorg thans nog niet gerealiseerd. Complicerende factor daarbij is dat betrokkene een van de delicten, naar aanleiding waarvan de maatregel is opgelegd, ten aanzien van de GGZ te Oss heeft begaan, waardoor deze instelling wellicht niet langer bereid en in staat is betrokkene te begeleiden. Desondanks heeft betrokkene de GGZ te Oss onlangs zonder overleg met haar behandelaars eigener beweging bezocht met de vrij dwingend gestelde vraag om medewerking aan haar nazorgplan. Dit heeft bij de betrokkene instelling voor enige consternatie gezorgd. Er moet dan ook gezocht worden naar een andere instelling in de regio, waarin betrokkene woonachtig is, die bereid is betrokkene in een voorwaardelijk kader te begeleiden. De psychiater mevrouw [psychiater 2] heeft ter zitting nog gesteld dat betrokkene momenteel nog steeds chaotisch en verward kan zijn en geprikkeld in haar reacties. Zonder ontslagvoorzieningen en de vereiste nazorg kan dit thuis ook een ernstig risico opleveren.

5.De beoordeling van het verzoek.

5.1.
De rechtbank dient in deze procedure de vraag te beantwoorden of de gedwongen opname van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis dient voort te duren. De rechtbank dient in volle omvang te onderzoeken of, beoordeeld naar het tijdstip van de (fictieve) afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis op het ontslagverzoek van betrokkene, de gronden voor de vrijheidsbeneming, die een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis met zich meebrengt, nog aanwezig zijn. De rechtbank dient tevens naar de actuele stand van zaken een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming.
5.2.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van wat er ter zitting naar voren is gekomen vast, dat betrokkene lijdt aan een bipolaire I stoornis, waardoor betrokkene laatstelijk een manische episode heeft doorgemaakt met ernstige psychotische kenmerken, benevens aan een persoonlijkheidsstoornis NAO. Nu er sprake is van aanwezige ziekte-activiteit, bestaat er bij betrokkene een groot risico op polytroop delinquente gedragsontwikkeling met gevaar voor zowel betrokkene als haar omgeving, aangezien de stoornissen van betrokkene chronisch recidiverend van aard zijn. De rechtbank acht het noodzakelijk dat betrokkene daartoe een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis ondergaat, zoals dit ook ten tijde van de (fictieve) weigering van haar (voorwaardelijke) ontslag door de geneesheer-directeur het geval was. Van een voorwaardelijk ontslag kan naar het oordeel van de rechtbank in elk geval niet eerder sprake zijn dan vanaf het moment dat ambulante nazorg afdoende is geregeld en beveiliging biedt tegen de bestaande gevaarscriteria voor betrokkene en haar omgeving. Op basis van wat de psychiater mevrouw [psychiater 2] ter zitting naar voren heeft gebracht, stelt de rechtbank vast dat het mogelijk is om op korte termijn naar een voorwaardelijk ontslag van betrokkene toe te werken. Nu deze noodzakelijke ambulante nazorg thans in elk geval nog niet is gerealiseerd, heeft naar het oordeel van de rechtbank de geneesheer-directeur van het voornoemde psychiatrische ziekenhuis terecht het verzoek van betrokkene niet ingewilligd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook thans de gronden voor een gedwongen opname van betrokkene nog aanwezig. De rechtbank zal het ontslagverzoek daarom dan ook afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het ontslagverzoek van [betrokkene] af.
Deze beschikking is gegeven op 10 juli 2013 door mrs. R.H.A.M. Beaumont, E.J.M. Boogaard-Derix en F. Oelmeijer, allen lid van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van de rechtbank Limburg en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.