ECLI:NL:RBLIM:2013:4198

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
03-700194-11 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling); 99-000150-24; 329-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens niet-naleving van voorwaarden

Op 10 juli 2013 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie, die was ingediend op 17 mei 2013, onverwijld was ingediend conform artikel 15i, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde had zich niet gehouden aan de voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling waren verbonden, waaronder een meldingsplicht en deelname aan een arbeidsvaardighedentraining. Ondanks herhaalde uitnodigingen was de veroordeelde niet verschenen op de meldplicht en had hij ook niet deelgenomen aan de trainingsbijeenkomsten. De rechtbank concludeerde dat er geen gegronde redenen waren aangevoerd voor deze niet-naleving. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer was gelegd, alsnog volledig moet worden ondergaan. De beslissing werd genomen in een openbare terechtzitting, waarbij de raadsman van de veroordeelde, mr. R. Mahovic, aanwezig was, maar de veroordeelde zelf niet. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante wetgeving en de omstandigheden van de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700194-11 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
V.i.-zaaknummer: 99-000150-24
Repertoriumnummer: 329/13
Datum uitspraak: 10 juli 2013
Tegenspraak ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken, op een vordering van de officier van justitie in het arrondissement Limburg.
De vordering houdt in dat de rechtbank een last geeft tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 284 dagen ten aanzien van
[veroordeelde],
geboren te [geboortedatum en plaats]
zonder GBA-adres,
wellicht verblijvende te[verblijfplaats]
hierna te noemen: de veroordeelde.
Raadsman is mr. R. Mahovic, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens de openbare terechtzitting van 26 juni 2013.
Ter terechtzitting zijn de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde gehoord. De veroordeelde is niet in persoon ter terechtzitting verschenen, hoewel hij daartoe behoorlijk is opgeroepen.
De opgeroepen getuige, dan wel deskundige, [getuige/deskundige], reclasseringswerker, is met bericht van verhindering niet ter terechtzitting verschenen.

2.De beoordeling

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij de vordering handhaaft, nu de veroordeelde zich, naar zijn mening, te weinig moeite heeft getroost om zich aan de hem gestelde voorwaarden te houden. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op de achtergrond van de zaak met bovenvermeld parketnummer, op de in die zaak opgelegde gevangenisstraf en op het strafblad van de veroordeelde, dat blijk geeft van een groot recidivepatroon, ook in het recente verleden.
2.2
Het standpunt van de veroordeelde
Primair heeft de raadsman van de veroordeelde zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht, nu de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet onverwijld bij de rechtbank is ingediend. Om die reden dient het openbaar ministerie in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde zich in feite slechts aan één voorwaarde, te weten de deelname aan de arbeidsvaardighedentraining, niet heeft gehouden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de veroordeelde wellicht niet helemaal van de voorwaarden op de hoogte was, nu niet vaststaat dat hij hiervan iets op papier heeft gekregen. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Uit het dossier blijkt dat reclasseringswerker [getuige/deskundige] op 17 mei 2013 telefonisch contact had met een medewerker van de Centrale Voorziening Voorwaardelijke Invrijheidstelling (hierna te noemen: CVVI) – een onderdeel van het openbaar ministerie – nadat het rapport ‘overtreding bijzondere voorwaarden’ d.d. 26 april 2013 op 2 mei 2013 in JD-Online was geplaatst. Naar aanleiding van dit telefonisch contact stuurde hij een e-mail naar de CVVI, waarin hij het verloop van het reclasseringscontact vanaf 26 april 2013 weergaf. Kennelijk was dit verloop van belang voor de door het openbaar ministerie te nemen beslissing.
Bij e-mail van 17 mei 2013 berichtte het CVVI aan het arrondissementsparket Limburg dat er sprake was van overtreding van de bijzondere voorwaarden. In dit bericht werd gerefereerd aan een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dateert eveneens van 17 mei 2013. Uit de dagbepaling van de rechtbank d.d. 5 juni 2013 blijkt dat de vordering van de officier van justitie op laatstgenoemde datum ter griffie van de rechtbank is ingekomen. De rechtbank bepaalde toen dat de zaak ter zitting van 26 juni 2013 zou worden behandeld, hetgeen uiteindelijk ook is gebeurd. Gelet op deze gang van zaken, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat het begrip ‘onverwijld’ dient te worden bezien tegen de achtergrond van de mogelijke consequenties voor de veroordeelde, is de rechtbank van oordeel dat de vordering conform het bepaalde in artikel 15i, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht onverwijld bij de rechtbank is ingediend. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
De inhoudelijke beoordeling
Gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de datum waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld 27 februari 2013 is en dat de periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling werd verleend 284 dagen betreft.
Volgens het Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 8 oktober 2012 diende de veroordeelde zich te houden aan één algemene voorwaarde en drie bijzondere voorwaarden. De algemene voorwaarde betrof het niet plegen van een strafbaar feit. De bijzondere voorwaarden bestonden uit – kort weergegeven –:
  • een meldingsplicht, mede inhoudende dat de veroordeelde zich diende te melden bij de reclassering, zo vaak als door de toezichthouder noodzakelijk werd geacht, en zich diende te houden aan aanwijzingen en opdrachten van de toezichthouder;
  • een behandeling bij de forensische ambulante verslavingszorg van Mondriaan of een soortgelijke instelling en, indien geïndiceerd, een korte klinische opname;
  • deelname en het met goed gevolg afronden van de arbeidsvaardighedentraining.
Na twee geannuleerde afspraken vond de eerste afspraak tussen de reclassering en de veroordeelde plaats op 12 maart 2013.
In het rapport ‘overtreding bijzondere voorwaarden’ van 26 april 2013 wordt onder meer vermeld dat:
  • de veroordeelde volledig op de hoogte was van de bijzondere voorwaarden die in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling aan hem zijn gesteld, nu de reclassering hem hierover uitvoerig mondeling heeft geïnformeerd;
  • de veroordeelde op de meldplicht van 26 april 2013 zonder kennisgeving niet is verschenen, terwijl hij diverse keren op de hoogte is gesteld van datum en tijdstip van de meldplicht;
  • de veroordeelde zonder afmelding niet is verschenen op de eerste en tweede trainingsbijeenkomst van de arbeidsvaardighedentraining op 23 respectievelijk 25 april 2013, terwijl hij hiervan nadrukkelijk op de hoogte is gesteld.
In haar rapport adviseert de reclassering om de veroordeelde de resterende termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling in detentie te laten verblijven.
Voorts blijkt uit het e-mailbericht van [getuige/deskundige] aan de CVVI d.d. 17 mei 2013, dat de veroordeelde op 26 april 2013, 3 mei 2013 en 13 mei 2013, ondanks schriftelijke uitnodiging, zonder kennisgeving niet is verschenen op de meldplicht.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde diverse aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd, terwijl enige (gegronde) reden hiervoor door of namens de veroordeelde niet is aangevoerd. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

3.De beslissing

De rechtbank
- wijst de vordering van de officier van justitie toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Aldus gegeven door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. J. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2013.