ECLI:NL:RBLIM:2013:4154

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
C/03/164555 / FA RK 11-1112
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 juni 2013 uitspraak gedaan over de ontzegging van het recht van de vader op een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van zijn minderjarige kind. De moeder had verzocht om de omgangsregeling te wijzigen, omdat het contact tussen de vader en het kind ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind, door de negatieve invloed van de moeder en de spanningen rondom het contact met de vader, niet in staat was om een onbelast contact met de vader te hebben. Ondanks de inzet van hulpverlening, waaronder ondertoezichtstelling en omgangsbegeleiding, is het niet gelukt om een positieve ervaring voor het kind te creëren tijdens de contactmomenten met de vader. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder een grote rol heeft gespeeld in het mislukken van de contacten en dat de vader niet in staat is geweest om een goede band op te bouwen met het kind. De rechtbank heeft daarom besloten om de vader in de uitoefening van zijn recht op een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te ontzeggen voor de duur van één jaar. Dit besluit is genomen in het belang van het kind, dat momenteel behoefte heeft aan rust en duidelijkheid. De rechtbank heeft tevens aangegeven dat de vader en de moeder hulp moeten accepteren om de situatie te verbeteren, zodat in de toekomst mogelijk weer contact kan plaatsvinden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 juni 2013
Zaaknummer: C/03/164555 / FA RK 11-1112
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[naam verzoekster (de moeder)],
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats], gemeente Sittard-Geleen,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers,
en:
[naam wederpartij (de vader)],
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats].
Tevens worden als belanghebbenden in deze procedure aangemerkt:
- De raad voor de kinderbescherming, gevestigd te Maastricht,
verder te noemen: de raad,
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Sittard-Geleen,
verder te noemen: bureau jeugdzorg.
De zaak heeft betrekking op de minderjarige:
[naam minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [2003],
verder te noemen: [de minderjarige].

1.Het verder verloop van de procedure

Wederom gezien de stukken, waaronder ook een door deze rechtbank gegeven en op
13 november 2012 uitgesproken beschikking.
Bij brief, ingekomen op 11 februari 2013, heeft mr. Cuijpers de rechtbank nader bericht.
Bij brieven, ingekomen op 20 februari 2013 respectievelijk 6 maart 2013, heeft de vader gereageerd en nadere stukken ingediend.
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 19 april 2013, heeft bureau jeugdzorg verslag gedaan van haar bevindingen de afgelopen periode.
Bij brief, ingekomen op 3 mei 2013, heeft mr. Cuijpers nadere stukken ingediend.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 22 mei 2013.

2.De voortgang

2.1.
Het verzoek van de moeder
De moeder heeft verzocht de beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. 11 januari 2011 en de bekrachtiging van het Hof d.d. 9 augustus 2011, waarbij een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] werd vastgesteld, te wijzigen. In dat kader verzoekt de moeder het recht op omgang aan de vader te ontzeggen, dan wel een opdracht aan de raad of de gezinsvoogd [X] te geven om onderzoek te verrichten naar de ouderlijke verantwoordelijkheden en de opgelegde dwangsommen op te heffen. Bij het raadsonderzoek moet volgens de moeder met name onderzocht worden of de omgang aan de vader moet worden ontzegd, dan wel of de omgang dient plaats te vinden. Indien de omgang dient plaats te vinden verzoekt de moeder de opdracht aan de raad of de gezinsvoogd te geven dat zij onderzoeken op welke wijze deze omgang tussen de vader en [de minderjarige] veilig kan plaatsvinden en hoe hieraan invulling kan worden gegeven. De moeder voert daarbij onder meer aan dat [de minderjarige] zijn vader vier jaar niet gezien heeft.
2.2.
De beschikking van 13 november 2012
In de laatste beschikking van 13 november 2012 is de lopende omgangsregeling geschorst en is bepaald dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende één uur via Anacare begeleide omgang zal hebben met zijn vader. Bij goed verloop zou de begeleide omgang na drie maanden worden uitgebreid naar twee uur per twee weken. Beide ouders hebben ingestemd met begeleide omgang, waarbij de gezinsvoogd zou helpen om hier uitvoering aan te geven. De rechter gaf de ouders in genoemde beschikking mee dat [de minderjarige] recht heeft op een onbelast contact met beide ouders en daarbij recht heeft om op te groeien met een realistisch vaderbeeld. Nu [de minderjarige] enkel contact heeft met zijn moeder, diende zij hier op positieve wijze aan bij te dragen.
2.3.
De voortgang volgens bureau jeugdzorg
Uit de brief van 19 april 2013 van bureau jeugdzorg blijkt dat de afgelopen periode alles behalve soepel is verlopen. In eerste instantie bleken er, al voordat de bezoeken plaatsvonden, moeilijkheden rondom het tekenen van de zorgovereenkomst. De vader wilde deze zorgovereenkomst niet tekenen omdat daarin vast werd gelegd dat de moeder bij de bezoekmomenten aanwezig zou zijn. De moeder heeft vervolgens e-mail berichten, vanuit haar hart, naar de vader verzonden om vader te bewegen af te zien van omgang. De vader is daarmee naar de gezinsvoogd is gegaan, nu hij vond dat de moeder met deze mails trachtte de omgangsregeling te frustreren. Voorts heeft de vader op 16 maart 2013 een video ontvangen met een webcam opname van [de minderjarige] waarin hij de vader verzocht niet te komen naar de bezoekregeling die gepland stond op 18 maart 2013. De vader heeft toch besloten naar de bezoekregeling op 18 maart 2013 te gaan. Het tweede bezoek vond plaats op 15 april 2013.
Het plannen en het uitvoeren van de twee bezoeken is gepaard gegaan met veel spanning, irritatie, onmacht, emotie en onrust bij alle partijen. De moeder was bij de bezoeken aanwezig. [de minderjarige] heeft zich tijdens de bezoeken aan de moeder vastgeklampt en heeft in zijn hele houding en gedrag laten zien geen contact met zijn vader te willen. De vader sprak [de minderjarige] hier meermaals op aan. De vader liet weinig creativiteit zien om contact bij zijn zoon te ontlokken en hij bleef in zijn vraagstelling hangen in een negatieve benadering. Toen tijdens het tweede bezoek bleek dat de vader geen opening bij [de minderjarige] kon vinden, besloot de vader om het bezoek voortijdig te beëindigen. De vader heeft voorts besloten om niet op de volgende afspraken te verschijnen. De vader vond dat de aanwezigheid van de moeder niet bijdroeg aan een goed verloop van de bezoekregeling en de vader vond het onmogelijk om zo een band met [de minderjarige] op te bouwen. [de minderjarige] heeft bij de medewerkers van Anacare aangegeven dat het hem ‘gelukt’ is om niets tegen de vader te zeggen. Een voortzetting van de bezoeken droeg volgens BJZ niet bij aan het contactherstel tussen de vader en [de minderjarige].

3. De verklaringen ter zitting

3.1.
Bureau jeugdzorg
Bureau jeugdzorg heeft ter zitting te kennen gegeven dat er veel inspanningen verricht zijn door verschillende instanties en partijen om contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader te verwezenlijken. [de minderjarige] blijft echter aangeven dat hij geen contact wil en het is niet gelukt op een goede invulling te geven aan de vier contactmomenten die waren afgesproken. In overleg met de gedragswetenschapper is besloten dat een voorzetting van de contactmomenten geen meerwaarde biedt om tot een contactherstel te komen. [de minderjarige] zit letterlijk knel en hoe harder aan hem getrokken wordt hoe meer hij wordt beschadigd. Bureau jeugdzorg stelt dat een ontzegging van het omgangsrecht rust zal brengen bij [de minderjarige]. In die periode zal moeten blijken of de problemen bij [de minderjarige] inderdaad zijn ontstaan door de spanningen rondom het contact met de vader. Wanneer dit zo is, zal bij een ontzegging van het omgangsrecht de gezondheid van [de minderjarige] met sprongen vooruit moeten gaan.
3.2.
De raad
De raadsvertegenwoordiger ziet geen middel meer dat kan worden ingezet dat [de minderjarige] kan helpen een positieve beleving te krijgen ten aanzien van contact met zijn vader. Dit doel is onder de huidige omstandigheden niet meer haalbaar. Vanuit de ervaring van de raad hadden de contacten zoals ze zijn uitgevoerd, met de moeder erbij, niet op deze manier moeten plaatsvinden. Het is voor [de minderjarige] immers te moeilijk om in een ruimte te zijn met twee ouders die strijd voeren met elkaar. Hij heeft zo geen ruimte gekregen tot onbelast contact. De raadsvertegenwoordiger geeft daarbij aan dat niet te verwachten is dat deze ouders in de nabije toekomst een onbelast contact kunnen realiseren, waarbij [de minderjarige] van de ene naar de andere ouder wordt gebracht. De psychosomatische klachten die [de minderjarige] vertoonde zijn verergerd. [de minderjarige] mag niet meer verder worden blootgesteld aan het spanningsveld waar hij nu al vele jaren mee wordt geconfronteerd.
3.3.
De vader
De vader heeft ter zitting zijn visie ten aanzien van de afgelopen periode kenbaar gemaakt. De bezoekregeling zoals deze door Anacare en bureau jeugdzorg aan hem is voorgelegd heeft hij, onder protest, geaccepteerd. Het werd voor [de minderjarige] veiliger geacht dat de moeder bij de bezoeken aanwezig was en als de vader hier niet mee zou instemmen zouden de contacten geen doorgang vinden. De vader geeft aan dat [de minderjarige] door de moeder wordt tegengehouden om een goed contact met hem op te bouwen. Zij probeert alles aan te pakken om contact tussen hen tegen te houden. Wanneer een regeling is afgesproken bestookt de moeder de vader met verwijtende en dreigende mails en berichten waarin zij aangeeft waarom de omgang geen doorgang moet vinden. Dit geeft geen blijk van het nakomen van de verplichting van de moeder om een goed contact van [de minderjarige] met de vader te bevorderen. De vader heeft tot slot zijn wanhoop uitgesproken. Hij begrijpt totaal niet waarom [de minderjarige] een muur tegen hem heeft opgebouwd. Hij heeft [de minderjarige] in zeven jaar tijd negen keer gezien, steeds onder begeleiding van anderen. De vader vindt het onbegrijpelijk en snapt niet dat niet wordt onderzocht waar de weerstand van [de minderjarige] vandaan komt. De moeder doet er alles aan om de omgang tegen te houden en dit lukt haar nog steeds.
3.4.
De moeder
Mr. M. Geradts heeft als vervangend kantoorgenoot van mr. D.M.J.M.G. Cuijpers het standpunt van de vader weersproken. De moeder manipuleert [de minderjarige] niet en zij heeft overal aan meegewerkt. [de minderjarige] wilde dat zijn moeder bij de bezoekregeling aanwezig was en haar aanwezigheid is voor zijn veiligheid belangrijk geacht. De moeder heeft tijdens de bezoekmomenten getracht om contact tussen [de minderjarige] en de vader te realiseren, maar [de minderjarige] heeft zich vooral op de moeder gericht. De vader heeft [de minderjarige] tijdens de contacten belast met vragen die niet goed voor [de minderjarige] zijn en het is jammer dat de vader zelf de handdoek in de ring heeft gegooid. Hij had de kans om [de minderjarige] te laten zien dat hij hem wilde zien maar hij is afgehaakt. [de minderjarige] heeft zoveel klachten dat hij niet vrijelijk kan leven en naar school kan gaan. De kinderpsycholoog geeft aan dat de stress moet stoppen. De omgang moet worden opgeschort. Wanneer [de minderjarige] in de toekomst wil weten wie zijn vader is, zal de moeder contact niet in de weg staan.
De moeder voert aanvullend aan dat zij daadwerkelijk geprobeerd heeft om [de minderjarige] in gesprek te laten komen met de vader tijdens de bezoekmomenten, maar dat de vader steeds in een negatieve houding verviel. De moeder heeft de e-mails en de brief van [de minderjarige] doorgestuurd omdat ze vond dat de vader moest weten hoe [de minderjarige] er tegenover stond. Het webcamfilmpje heeft [de minderjarige] zelf gemaakt en gestuurd buiten medeweten van de moeder. Het was niet de beslissing van de moeder dat zij bij de bezoekmomenten aanwezig zou zijn. Zij wilde liever niet naar binnen bij Anacare, uit angst dat de vader klachten zou indienen. De moeder denkt dat [de minderjarige] bang is voor de vader en zij ziet [de minderjarige] blokkeren tijdens het contactmoment. De moeder denkt dat [de minderjarige] in het verleden een erge ervaring heeft gehad met zijn vader, maar dat hij dit niet onder woorden kan brengen en het enkel onbewust nog weet. Volgens de moeder is de vader voornamelijk bezig met strijdvoering en zij gelooft niet dat de vader oprecht contact wil met zijn zoon.

4.Beoordeling

Op 1 januari 2013 is in werking getreden de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart).
Ingevolge artikel CII, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart, gaan zaken die op 31 december 2012 bij de rechtbank Maastricht aanhangig waren op 1 januari 2013 van rechtswege over naar de rechtbank Limburg. Ingevolge artikel CIVA, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart worden, voor zover hier van belang, verzoekschriften en andere processtukken in aanhangige of aanhangig te maken zaken, tot kennisneming waarvan op 31 december 2012 de rechtbank Maastricht bevoegd was, met ingang van
1 januari 2013 aangemerkt als processtukken in zaken tot kennisneming waarvan bevoegd is de rechtbank Limburg.
Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Nu het verzoek na 1 maart 2009 is ingediend leest de rechtbank het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling als een verzoek tot wijziging van een regeling in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253a, tweede lid, aanhef en sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge deze wettelijke bepaling kan de rechtbank een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke regeling een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken kan omvatten, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om contact met het kind te hebben.
Krachtens het vierde lid van artikel 1:253a van het BW is, voor zover hier van belang, artikel 1:377a derde lid van het BW van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 1:377a, derde lid, van het BW ontzegt de rechtbank op verzoek, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank ontzegt het recht op een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken slechts indien (voor zover hier relevant) contact ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van een kind dan wel indien contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank is, met de raad, van oordeel dat er thans sprake is van een situatie waarin contact tussen [de minderjarige] en de vader, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] dan wel in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] waardoor een ontzegging in de uitoefening van het recht op vaststelling van een zorgregeling inmiddels onvermijdelijk is geworden. Het belang van [de minderjarige] is momenteel veeleer gebaat bij duidelijkheid en rust door het ontzeggen van de vader in de uitoefening van zijn recht op vaststelling van een zorg- en contactregeling met [de minderjarige].
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de rechtbank niet heeft kunnen constateren dat de vader kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact met [de minderjarige]. Wel is inmiddels duidelijk gebleken dat [de minderjarige] zodanig knel zit en dat het niet met hulp van een gezinsvoogd of de door Anacare ingezette hulpverlening en begeleide herstelcontacten, gelukt is om [de minderjarige] ruimte te geven tot een positieve ervaring in contact met zijn vader. Dat dit niet gelukt is, heeft naar het oordeel van de rechtbank vooral te maken met de rol die de volwassenen rondom [de minderjarige] hierin gespeeld hebben en niet zozeer met problematiek bij [de minderjarige] zelf.
De rol van de moeder in het niet te realiseren contact tussen [de minderjarige] en de vader is naar het oordeel van de rechtbank omvangrijk. De moeder stelt weliswaar open te staan voor vaststelling van een zorg- en contactregeling maar in laat in haar acties, in de door haarzelf overgelegde producties en ook in haar reactie op het mislukken van de contacten vooral zien dat zij omgang wil voorkomen. Zo zoekt de moeder geen oplossing voor het probleem dat [de minderjarige] zijn vader niet wil leren kennen. Integendeel, de stappen die de moeder heeft ondernomen, lijken er voornamelijk op gericht te zijn om de angst van [de minderjarige] voor de vader te voeden. Het is echter nooit aangetoond dat er iets tussen vader en [de minderjarige] is voorgevallen, waardoor [de minderjarige] bang zou moeten zijn voor zijn vader. De rechtbank acht het betreurenswaardig dat, hoewel de moeder tijdens de zitting van 8 november 2012 heeft ingestemd met een begeleide omgangsregeling, zij vervolgens de vader boze e-mails heeft gestuurd, met daarin wederom de nodige verwijten aan de persoon van vader en een smeekbede om in het belang van [de minderjarige] niet op de bezoekmomenten te verschijnen. Dat de gezinsvoogd deze e-mails beschrijft als berichten vanuit het hart, acht de rechtbank overigens onbegrijpelijk. Daarnaast heeft de moeder, tegen het advies van de gezinsvoogd in, een door [de minderjarige] geschreven en met lugubere afbeeldingen verrijkte brief, waaruit duidelijk de woede over, de afwijzing van en de angst van [de minderjarige] voor zijn vader blijkt, aan de vader verstuurd. Gelet op de voorliggende omstandigheden kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder door deze brief in het geding te brengen geen ander doel heeft beoogd dan de vader te kwetsen. Daarbij acht de rechtbank het zorgelijk dat de moeder [de minderjarige] kennelijk niet heeft geremd in deze verontrustende gedachten over zijn vader, zoals in een gezonde opvoedingssituatie van een ouder zou mogen worden verwacht, maar dat de brief door de moeder is benut als munitie van haar eigen gelijk. In de loop van de procedure heeft de moeder voorts diverse argumenten genoemd waarom er geen contact tussen [de minderjarige] en de vader zou moeten zijn. In dat kader heeft zij de vader - onder overlegging van diverse producties - van tal van ernstige zaken beschuldigd. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat [de minderjarige] hierdoor in ernstige mate is beïnvloed in zijn opvattingen over de vader. In dit kader is het illustratief dat [de minderjarige] op school opgewekt, enthousiast en heel positief tot in details heeft verteld op welke wijze hij persoonlijk eraan heeft bijgedragen dat het contact met de vader na het tweede contactmoment op 15 mei 2013, voorlopig werd getorpedeerd.
Vermeld dient te worden dat de vader naar het oordeel van de rechtbank evenmin handig heeft geopereerd bij de begeleide bezoekmomenten. Zijn negatieve benadering van [de minderjarige] tijdens de bezoekmomenten was in de gegeven setting echter niet volledig aan hem te wijten. [de minderjarige] heeft een sterke loyaliteit naar en afhankelijkheid van de moeder en hij weet dat ouders verwikkeld zijn in een tot op het bot verharde strijd met elkaar rondom zijn persoontje. Tijdens de begeleide bezoekmomenten bevond de moeder zich in dezelfde ruimte, met [de minderjarige] aan haar vastgeklampt en de vader tegenover hen. De stiefvader zat stand-by op de gang. De vader heeft krampachtig geprobeerd om een gesprek te voeren met [de minderjarige], maar in de gegeven setting kon naar het oordeel van de rechtbank de kans op dialoog tussen de vader en [de minderjarige] vooraf al nagenoeg op nihil worden geschat. Uit de verklaringen van de ouders en Anacare zelf blijkt daarnaast dat de hulpverlening tijdens de begeleide bezoekmomenten zeer op de achtergrond bleef. Indien het zo is, dat de medewerker van Anacare niet of nauwelijks aanwijzingen heeft gegeven of de stuntelende vader te hulp is geschoten, op het moment dat de situatie uitzichtloos bleek, is dit op zijn minst onhandig. Het lijkt erop dat de hulpverlening in deze zaak, dus Anacare maar ook de gezinsvoogd, in het kamp van de moeder terecht zijn gekomen, hetgeen de situatie voor de vader des te uitzichtlozer en onmogelijk maakt. De rechtbank stelt daarbij de vraag of Anacare als instelling voldoende geëquipeerd was om de begeleide bezoekmomenten in goede banen te leiden.
Gelet op vorenstaande kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat contact met de vader voor [de minderjarige] op dit moment niet in het belang van laatstgenoemde is. [de minderjarige] wordt dermate belast door de strijd tussen de ouders dat het thans onmogelijk is om een positief contact met de vader op te bouwen. De basis voor de relatie met zijn vader is zodanig verstoord dat dit vragen oproept over de schade die daarmee reeds is toegebracht aan zijn identiteitsontwikkeling. De identiteit van een kind wordt gevormd door beide ouders. Wanneer een van beide ouders wordt gediskwalificeerd als ouder of als persoon in het bijzijn van of tegenover het kind, dan wordt daarmee benadrukt dat een deel van de identiteit van het kind afkeurenswaardig is. Dit levert onherroepelijk schade op voor de ontwikkeling van het kind naar en ver ná zijn meerderjarigheid. De strijd van de moeder tegen de vader is daarmee ook een strijd tegen het kind zelf. De rechtbank stelt zich derhalve de vraag in hoeverre het nog in het belang is van [de minderjarige] om in de huidige gezinsomstandigheden op te groeien. De rechtbank acht het hoogst noodzakelijk dat – eventueel met tussenkomst van de gezinsvoogd – hulp voor [de minderjarige] wordt ingezet om deze situatie ten goede te keren. [de minderjarige] moet begeleiding krijgen, zodat hij wellicht in de toekomst wel een band met de vader durft op te bouwen en hij niet hoeft te leven met angst voor zijn vader. Daarnaast acht de rechtbank het aanbevelenswaardig dat de moeder hulpverlening voor zichzelf aanvaardt, zodat voorkomen kan worden dat [de minderjarige] nog verder belast wordt met de negatieve emoties van de moeder rondom vader. De moeder moet leren hoe zij [de minderjarige] de ruimte kan gunnen om een onbelast contact met zijn vader te hebben. Tot slot is het voor de vader raadzaam dat hij leert om contact met [de minderjarige] op een pedagogisch verantwoorde wijze vorm te geven.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat, nu beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen een permanente beëindiging van de contactregeling niet mogelijk is. Op grond van jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (decision van 19 juni 2003, application no. 46165/99) en van de Hoge Raad (27 februari 2009, LJN BG5045) is elke beslissing tot ontzegging van het recht op contact aan een ouder met gezag van tijdelijke aard in die zin dat de ouder wiens verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een zorg- en contactregeling te doen vaststellen. Gelet op vorenstaande dient – in het belang van [de minderjarige] – het komende jaar in het licht te staan van voornoemde hulpverlening.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijzigt de beschikking van de rechtbank te Maastricht d.d. 11 januari 2011 met zaaknummer 154963 / FA RK 10-1417 en ontzegt de vader in de uitoefening van het recht op een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2003] voor de duur van één jaar;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. van Blaricum, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
VS
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.