ECLI:NL:RBLIM:2013:4118

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
C/03/178156 / FA RK 13-209
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van buitenlandse adoptie en de gevolgen voor meerderjarigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot adoptie naar Nederlands recht van een meerderjarig kind, dat eerder in Colombia was geadopteerd. Verzoekers, een echtpaar, dienden op 29 januari 2013 een verzoekschrift in, maar de rechtbank oordeelde dat de adoptie naar Nederlands recht niet mogelijk was omdat het kind op het moment van het verzoek meerderjarig was. De rechtbank benadrukte dat adoptie van een meerderjarige volgens Nederlands recht uitgesloten is, en dat de wens van verzoekers om de juridische status van het kind te wijzigen niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank overwoog dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden, ondanks de onbillijkheden die verzoekers ervoeren door verkeerde informatie van overheidsorganen en rechtshulpverleners.

Daarnaast werd het subsidiaire verzoek om erkenning van de Colombiaanse adoptie behandeld. De rechtbank oordeelde dat de adoptie, die plaatsvond op 13 mei 1999, voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de procedure tot adoptie in Colombia met voldoende waarborgen was omkleed en dat de adoptie in Nederland erkend kan worden. De rechtbank gelastte de ambtenaar van de burgerlijke stand om de Colombiaanse adoptie als latere vermelding aan de akte van de burgerlijke stand toe te voegen. Het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind werd afgewezen, omdat het kind meerderjarig is en de erkenning van de adoptie geen verandering in de geslachtsnaam met zich meebrengt. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 18 juni 2013
Zaaknummer: C/03/178156 / FA RK 13-209
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven op het gemeenschappelijk verzoek van:
[verzoeker],
en:
[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats], [adres],
hierna afzonderlijk aangeduid als de man en de vrouw,
gezamenlijk ook aangeduid als verzoekers,
advocaat mr. M. Koomen, kantoorhoudend te Alkmaar.
Als belanghebbende, voor wat het subsidiair verzochte betreft, is tevens aangemerkt
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
hierna te noemen: de ambtenaar van de burgerlijke stand.

1.Verloop van de procedure

Verzoekers hebben op 29 januari 2013 een verzoekschrift tot adoptie naar Nederlands recht ingediend.
Bij brief van 13 februari 2013 is de ambtenaar van de burgerlijke stand, aanvankelijk als informant, in de gelegenheid gesteld schriftelijk zijn standpunt over het verzochte aan de rechtbank kenbaar te maken.
Bij brief van 26 maart 2013 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Bij brief van 29 mei 2013 hebben verzoekers het verzoek aangevuld en tevens een subsidiair verzoek ingediend.

2.Beoordeling

2.1.
Op [1994] is te [geboorteplaats] (Colombia) uit onbekende ouders geboren het kind, van het mannelijk geslacht, genaamd [naam minderjarige] (hierna: [de minderjarige]). Na verkregen beginseltoestemming voor het opnemen van een (tweede) buitenlands kind ter adoptie is [de minderjarige] door bemiddeling van Wereldkinderen op 14 april 1999 aan verzoekers toevertrouwd. Uit het als productie 6 overgelegde gewaarmerkt afschrift van de in de Spaanse taal gestelde uitspraak van de 'Juzgado Decimo de Familia' in Santafe de Bogota van 13 mei 1999 blijkt dat [de minderjarige] naar het recht van Colombia door verzoekers is geadopteerd en dientengevolge de geslachtsnaam [geslachtsnaam minderjarige] heeft gekregen. Vaststaat verder dat [de minderjarige] sinds zijn komst naar Nederland op [1999] door verzoekers is verzorgd en opgevoed. [de minderjarige] is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie als persoon die in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Adoptie naar Nederlands recht: het primaire verzoek
De rechtbank komt op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot het adoptieverzoek rechtsmacht toe. Verder is op grond van artikel 10:105, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht van toepassing op het verzoek. Daarmee staat de rechtbank voor de beoordeling van de vraag of wordt voldaan aan de gronden en voorwaarden voor adoptie zoals bedoeld in de artikelen 1:227 en 228 BW. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
In deze adoptiezaak stuit de adoptie af op de grond dat niet kan worden voldaan aan de in artikel 1:228 BW, lid 1, aanhef en onder a BW gestelde voorwaarde dat het te adopteren kind op de dag van het (eerste) verzoek minderjarig is. Adoptie van een meerderjarige is naar Nederlands recht uitgesloten. Vaststaat dat [de minderjarige], toen verzoekers op 29 januari 2013 het verzoekschrift tot adoptie van [de minderjarige] bij de rechtbank indienden, meerderjarig was.
Tussen verzoekers en [de minderjarige] is sprake van 'family life' als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Hoewel artikel 8 EVRM geen recht op adoptie garandeert, kan een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden een inbreuk opleveren op de door artikel 8 EVRM beschermde rechten. Alsdan moet wel sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die vanwege de ernstige gevolgen die de weigering van de adoptie voor hun bestaande gezinsleven heeft een terzijdestelling van een dwingendrechtelijke nationale bepaling rechtvaardigen.
Aangezien verzoekers stellen dat een weigering de adoptie toe te staan in de gegeven omstandigheden een ongeoorloofde inmenging oplevert in hun bestaande en door artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven, dient te worden beoordeeld of sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van een nationale dwingendrechtelijke bepaling tot weigering van de adoptie van een meerderjarige kan rechtvaardigen, zoals verzoekers betogen.
Verzoekers achten in dat verband van doorslaggevende betekenis dat zij pas na het bereiken van de meerderjarige leeftijd van [de minderjarige] tot de conclusie zijn gekomen dat zij door overheidsorganen en rechtshulpverleners jarenlang consequent verkeerd zijn voorgelicht over de juridische status van [de minderjarige] en dat hen daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Daartoe hebben zij de navolgende feiten en omstandigheden aangevoerd:
  • verzoekers zijn op 19 december 1980 in de gemeente Brunssum met elkaar gehuwd;
  • verzoekers hebben op [1995] hun eerste kind [Y], geboren te [geboorteplaats] (Colombia) geadopteerd; de adoptie van [Y] heeft (wel) overeenkomstig het Nederlandse recht plaatsgevonden;
  • sinds 26 mei 1999, na eerder verkregen beginseltoestemming voor het opnemen van een tweede buitenlands kind ter adoptie, leeft [de minderjarige] met verzoekers en zijn oudere broer [Y] in gezinsverband samen; er bestaat een hechte familie- en gezinsband;
  • de Vreemdelingenpolitie heeft destijds de procedure tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor [de minderjarige] afgebroken nadat de gemeente Brunssum had medegedeeld dat de adoptie van [de minderjarige] in overeenstemming was met het Haags Adoptieverdrag 1993;
  • [de minderjarige] is door de gemeente Brunssum in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven, weliswaar met een andere achternaam dan zijn oudere broer, maar met vermelding van de Nederlandse nationaliteit;
  • de gemeente Brunssum heeft verzoekers niet eerder dan 9 januari 2008 erover geïnformeerd dat destijds een fout is gemaakt en dat de gemeente heeft verzuimd de Colombiaanse adoptieuitspraak en de Colombiaanse geboorteakte van [de minderjarige] in te laten schrijven in het adoptieregister te Den Haag;
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag, die in de onjuist gebleken veronderstelling verkeerde dat het een verdragsadoptie betrof, heeft geweigerd de Colombiaanse adoptie uitspraak en de Colombiaanse geboorteakte alsnog in te schrijven in het daarvoor in aanmerking komende register;
  • verzoekers hebben zich vervolgens tot hun rechtsbijstandverzekeraar DAS gewend, die de gemeente Brunssum op 1 oktober 2010 aansprakelijk heeft gesteld en die heeft geëist dat er een 'omzetting' moest komen;
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag heeft verzoekers bij brief van 28 december 2011 bericht dat inschrijving van een buitenlandse akte niet verplicht is en dat aan niet-inschrijving geen rechtgevolgen zijn verbonden;
  • verzoekers hebben die brief, die zij niet begrepen, in handen gesteld van de rechtsbijstandverzekeraar DAS, die verzoekers bij brief van 14 augustus 2012, toen [de minderjarige] al meerderjarig was, heeft geadviseerd een advocaat in de arm te nemen voor het (alsnog) volgen van de reguliere adoptieprocedure;
  • het verzoekschrift tot adoptie is op 29 januari 2013 ingediend, derhalve bijna tien maanden nadat [de minderjarige] meerderjarig is geworden;
  • de adoptie van [de minderjarige] strekt verder dan een kinderbeschermingsmaatregel en grijpt diep in in het afstammingsrecht; door de adoptie trachten verzoekers alsnog de juridische status van [de minderjarige] in overeenstemming te brengen met de sociale en emotionele werkelijkheid van hun gezinsleven;
  • bij [de minderjarige] is bovendien sprake van ernstige psychische problematiek, die verband houdt zowel met autisme als met het adoptieverleden; een langdurig therapeutisch traject heeft een broos herstel te weeg gebracht maar verzoekers vrezen een terugval bij afwijzing van het verzoek tot adoptie.
Voornoemde omstandigheden in aanmerking aangenomen komt de rechtbank tot het oordeel dat de op zichzelf zeer begrijpelijke wens van verzoekers om, met toepassing van artikel 8 EVRM, alsnog naar Nederlands recht tot een geldige adoptie te komen van [de minderjarige], niet kan worden gehonoreerd. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de door verzoekers ervaren onbillijkheden is zij van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van de in het kader van de toetsing aan artikel 8 EVRM noodzakelijke zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan een dwingendrechtelijke bepaling als artikel 1:228, lid 1, aanhef en sub a BW terzijde zou kunnen worden gesteld. Verzoekers voelen zich door overheidsorganen en rechtshulpverleners jarenlang consequent verkeerd voorgelicht over de juridische status van [de minderjarige] en zij vinden dat hen daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn die conclusies onvoldoende om het dwingerechtelijk vereiste dat het te adopteren kind minderjarig dient te zijn, te passeren. Weliswaar heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag erop gewezen dat er, naar hem ambtshalve bekend is, bij de beoordeling van de voor erkenning van buitenlandse adopties noodzakelijke documenten vaak misverstanden en onduidelijkheden ontstaan in de fase waarin een land pas is toegetreden tot het Haags Adoptieverdrag 1993, maar die onduidelijkheid in de aanloopfase is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een zeer bijzondere omstandigheid aan te nemen. Bovendien heeft in deze procedure te gelden dat voor verzoekers in ieder geval op 9 januari 2008 duidelijk was dat zij fout waren geïnformeerd over de juridische status van [de minderjarige]. Op dat tijdstip hadden zij nog vier jaren om de juridische status van [de minderjarige] in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid van hun gezinsleven. Dat de door verzoekers daartoe in de arm genomen rechtshulpverlener kennelijk niet adequaat en weinig voortvarend te werk is gegaan, vormt onvoldoende grond om een dwingendrechtelijke bepaling zoals artikel 1:228 BW terzijde te stellen.
Ook de overige door verzoekers in het verzoekschrift naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kunnen de terzijdestelling van artikel 1:228, lid 1, aanhef en sub a BW niet rechtvaardigen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verzoekers hebben verzuimd concreet aan te geven welke gevolgen de weigering van de adoptie voor hun bestaande gezinsleven heeft, zodat sprake is van een ongeoorloofde inmenging in hun 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM. De in dat kader aangevoerde maar niet met feiten onderbouwde stelling dat bij [de minderjarige] sprake is van ernstige psychische problematiek, die mede verband houdt met het adoptieverleden, en de vrees voor een terugval bij afwijzing van het verzoek tot adoptie is daarvoor onvoldoende en hetzelfde geldt voor verzoekers wens de juridische status van [de minderjarige] alsnog in overeenstemming te brengen met de sinds jaar en dag bestaande sociale en emotionele werkelijkheid van hun gezinsleven.
Uit het voorgaande volgt dat het primaire verzoek tot adoptie dient te worden afgewezen.
2.3.
Erkenning van de Colombiaanse adoptie in Nederland: het aangevulde subsidiaire verzoek
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek om voor recht te verklaren dat aan de voorwaarden voor erkenning van de adoptie naar Colombiaans recht van [de minderjarige] door verzoekers is voldaan, overweegt de rechtbank als volgt.
Het Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie van 29 mei 1993, Trb. 1996, 94 (hierna: Haags Adoptieverdrag 1993), knoopt blijkens artikel 41 aan bij het tijdstip van het verzoek tot adoptie. Ten tijde van de adoptie van [de minderjarige] door verzoekers was Colombia (nog) niet aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag 1993, zodat het verdrag niet op de onderhavige adoptie van toepassing is. Ook de Wet conflictenrecht adoptie (hierna: Wca), van kracht sinds 1 januari 2004, en blijkens de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk alleen van toepassing op de erkenning van adopties die op of na de inwerkingtreding van de wet in het buitensland tot stand zijn gekomen, mist toepassing. Dat betekent dat, teneinde te kunnen beoordelen of de in Colombia tot stand gekomen adoptie van [de minderjarige] in Nederland voor erkenning in aanmerking komt, moet worden teruggevallen op de ongeschreven regels van het commune Nederlandse internationaal privaatrecht zoals die golden vóór de aansluiting van Colombia bij het Haags Adoptieverdrag 1993 en voor inwerkingtreding van de Wca.
Uit de memorie van toelichting behorende bij de Wca (TK 2001/ 2002 28 457, nr. 3, pag. 4) en de daarin weergegeven ontwikkeling van het conflictenrecht ter zake van adoptie in Nederland blijkt dat het ongeschreven Nederlandse recht ter zake van de erkenning van buitenlandse adopties in het kort en voor zover hier van belang als volgt kan worden omschreven: hebben de partijen bij de adoptie een verschillende nationaliteit, dan wordt de adoptie veelal getoetst aan de vereisten van de betrokken nationale rechtsstelsels. Dat betekent dat een in het buitenland uitgesproken adoptie waarbij een adoptant met de Nederlandse nationaliteit partij is, niet werd erkend tenzij (ook) aan alle vereisten voor adoptie naar Nederlands recht is voldaan, met als resultaat dat naast de buitenlandse ook een Nederlandse adoptieprocedure moest worden gevolgd (de adoptie dubbelop). Een dergelijke ‘adoptie dubbelop’ heeft voor wat betreft [de minderjarige] in Nederland nooit plaatsgevonden.
Uit de parlementaire stukken komt verder naar voren dat deze conflictenrechtelijke toets in de aanloop naar de totstandkoming van de Wca in toenemende mate werd losgelaten. In plaats daarvan viel in de lagere rechtspraak bij het formuleren van de buiten het Haags Adoptieverdrag 1993 te hanteren criteria voor erkenning van buitenlandse adopties een kentering te bespeuren, die leidde tot een wijziging en verruiming van het regime ten opzichte van hetgeen tot dusver naar ongeschreven recht gebruikelijk was. Die kentering kwam erop neer dat, naarmate de inwerkingtreding van de Wca naderde, door lagere rechters steeds vaker aansluiting werd gezocht bij de criteria van die wet die, voor zover hier van belang, voorzag in een erkenningsprocedure voor niet onder het Haags Adoptieverdrag 1993 vallende buitenlandse adopties door personen die in Nederland gewone verblijfplaats hebben en waarbij het niet langer ter zake doet of in geval van adoptie door Nederlandse adoptanten op grond van de regels van het ter plaatse geldende internationaal privaatrecht een ander recht is toegepast dan het Nederlandse. De conflictenrechtelijke toets werd ingeruild voor een procedurele toets: een in het buitenland uitgesproken adoptie komt voor erkenning in Nederland in aanmerking indien de rechter tot de overtuiging komt dat de procedure tot adoptie in het buitenland met voldoende waarborgen omkleed is geweest.
Tegen de achtergrond van deze onmiskenbare ontwikkeling in de richting van een ruimer erkenningsbeleid, welke ontwikkeling ten tijde van de adoptie van [de minderjarige] in Colombia reeds in gang was gezet, zal de rechtbank toepassing geven aan de destijds geldende ongeschreven regels van Nederlands internationaal privaatrecht voor de erkenning van buitenlandse adopties zoals deze golden voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wca én ten tijde van de adoptie van [de minderjarige] in Colombia. Op grond van die ongeschreven regels kan de rechtbank een in het buitenland uitgesproken adoptie erkennen indien zij tot de overtuiging komt, dat de procedure tot adoptie in het buitenland met voldoende waarborgen omkleed is geweest.
Op basis van de overgelegde stukken heeft de rechtbank die overtuiging gekregen. Er bestaat dan ook geen aanleiding de adoptie erkenning te onthouden vanwege de aard of inhoud van de in Colombia gevolgde procedure. De adoptie heeft plaatsgevonden via bemiddeling van 'Wereldkinderen' en bij de in het geding gebrachte stukken bevindt zich ook de voor de adoptie ten gunste van verzoekers afgegeven beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie. Uit het als productie 6 overgelegde gewaarmerkt afschrift van de in de Spaanse taal gestelde uitspraak van de 'Juzgado Decimo de Familia' van 13 mei 1999, die is te beschouwen als een beslissing van een ter plaatse bevoegde autoriteit, blijkt dat [de minderjarige] naar het recht van Colombia door verzoekers is geadopteerd en bij die gelegenheid overeenkomstig het Colombiaanse recht de geslachtsnaam [geslachtsnaam minderjarige] heeft gekregen. Uit de uitspraak blijkt bovendien dat aan de adoptie een behoorlijk onderzoek en een behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de uitspraak blijkt dat de minderjarige [de minderjarige] bij resolutie in staat van verlating is verklaard en dat die resolutie naar behoren onherroepelijk is geworden, dat het Colombiaans Instituut voor het Welzijn van het Gezin heeft bepaald dat [de minderjarige] voor adoptie in aanmerking komt en dat verzoekers voldoen aan de aan adoptanten op grond van het Colombiaanse recht te stellen voorwaarden. Daarnaast blijkt uit de uitspraak dat de bloedverwantschap tussen [de minderjarige] en zijn familieleden ophoudt te bestaan. Ook de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft bij brief van 26 maart 2013 toegelicht dat de Colombiaanse adoptieprocedure voor wat betreft de voorwaarden (behoorlijk onderzoek en behoorlijke rechtspleging, toestemming natuurlijke ouders en het belang van het kind) kan worden vergeleken met de Nederlandse adoptieprocedure. Bovendien heeft de Colombiaanse adoptie dezelfde gevolgen als een “sterke” adoptie in Nederland. De erkenning van die adoptiebeslissing kan niet op de enkele grond dat Nederlands recht niet is toegepast, vanwege strijd met de openbare orde worden geweigerd. Dat de erkenning van de Colombiaanse beslissing anderszins kennelijk in strijd met de openbare orde komt, heeft de rechtbank aan de hand van de uit de stukken blijkende feiten en omstandigheden niet kunnen vaststellen. Dat de adoptie kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft, en dat op die grond de erkenning zou moeten worden onthouden, is evenmin gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de uitspraak van de 'Juzgado Decimo de Familia' van 13 mei 1999 voor erkenning in Nederland vatbaar is, zodat het subsidiaire verzoek om een verklaring voor recht zoals bedoeld in artikel 1:26 BW toewijsbaar is.
De rechtbank zal tevens op de voet van artikel 1:26a BW ambtshalve gelasten dat de Colombiaanse adoptie als latere vermelding aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand wordt toegevoegd.
2.4.
Vaststellen geboortegegevens of inschrijving geboorteakte ?
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft toegelicht dat de geboorteakte met nummer [X] een zogenaamde herregistratie van de geboorte van [de minderjarige] betreft, waarop niet alle oorspronkelijke geboortegegevens zijn terug te vinden. Een dergelijke akte komt niet voor inschrijving in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand aanmerking. Die bezwaren gelden niet voor de kopie van de geboorteakte met nummer [Z], ervan uitgaande dat de authentieke akte overeenkomstig het Apostilleverdrag van alle benodigde apostilles danwel legalisaties is voorzien. De rechtbank zal derhalve de inschrijving van die geboorteakte in de daarvoor in aanmerking komend registers van de burgerlijke stand gelasten.
De rechtbank zal gelasten dat deze akte wordt ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente Den Haag.
2.5.
Wijziging geslachtsnaam
Het verzoek om de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen, stuit reeds af op het feit dat [de minderjarige] meerderjarig is. De keuzemogelijkheid van artikel 1:5, lid 3, BW staat verzoekers niet ter beschikking nu het hier om de erkenning van een adoptie gaat en niet om het uitspreken ervan. Uitgangspunt is dan ook dat de erkenning van de Colombiaanse adoptie geen verandering brengt in de geslachtsnaam [geslachtsnaam minderjarige] van [de minderjarige], die hij bij gelegenheid van de adoptie heeft gekregen, waarmee hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en waarvan hij zich zijn hele leven bedient. Voor het geval [de minderjarige] die geslachtsnaam zou willen wijzigen, zal hij daarvoor een andere weg moeten bewandelen. Het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam zal dan ook worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat de bij ‘Juzgado Decimo de Familia' van 13 mei 1999 (waarvan een kopie aan deze beschikking is gehecht), naar het recht van Colombia tot stand gekomen adoptie van [geslachtsnaam minderjarige], oorspronkelijk genaamd [naam minderjarige], van het mannelijk geslacht, geboren op [1994] te [geboorteplaats] (Colombia) door de echtelieden [verzoeker] en [verzoekster], beiden thans wonend te [woonplaats], [adres], overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag een latere vermelding van de Colombiaanse adoptie aan de (in te schrijven) akte van geboorte toe te voegen;
gelast de inschrijving van de oorspronkelijke Colombiaanse akte van geboorte (met nummer [Z]) in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag;
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
NL
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.