ECLI:NL:RBLIM:2013:4066

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
531311 CV EXPL 13-2300
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over ontruiming en schorsing tenuitvoerlegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft eiser, wonend te [adres], een verzoek ingediend bij de kantonrechter om de tenuitvoerlegging van een eerder verstekvonnis te schorsen. Dit vonnis, dat op 19 december 2012 was uitgesproken, had de ontbinding van de huurovereenkomst met de woningstichting Servatius tot gevolg, en eiste dat eiser zijn woning binnen twee weken zou ontruimen. Eiser stelde dat er sprake was van een evidente misslag in het vonnis van 12 juni 2013, waarin het verstekvonnis werd bekrachtigd, en dat er geen overlast meer was. Hij voerde aan dat de ontbinding niet gerechtvaardigd was en dat hij na ontruiming geen alternatieve huisvesting zou hebben, wat zou leiden tot een noodtoestand.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis en dat de tekortkomingen van eiser in het verleden niet ongedaan konden worden gemaakt door latere nakoming. De rechter benadrukte dat de omstandigheden die eiser aanvoerde, zoals zijn suikerziekte en het gebrek aan alternatieve huisvesting, niet nieuw waren en niet konden leiden tot een andere beslissing. Bovendien werd vastgesteld dat Servatius, als verhuurder, recht had op uitvoering van het vonnis, en dat er geen misbruik van bevoegdheid was aangetoond.

De rechter concludeerde dat de gevorderde voorziening moest worden afgewezen en dat eiser als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moest vergoeden, die aan de zijde van Servatius tot de datum van het vonnis waren begroot op € 400,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 531311 CV EXPL 13-2300
typ: RK

Vonnis in kort geding van 3 juli 2013

in de zaak van

[eiser],

wonend te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mw. mr. S. Jongen, advocaat te Maastricht;
tegen

de stichting Woningstichting servatius,

gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
gedaagde partij,
verder te noemen: Servatius,
gemachtigde: mr. N. Kooistra, advocaat te Maastricht.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 18 juni 2013 heeft [eiser] de kantonrechter als voorzieningenrechter verzocht datum en tijdstip de bepalen waartegen Servatius zou kunnen worden gedagvaard in kort geding voor het treffen van een of meer onmiddellijke voorziening(en) bij voorraad als bedoeld in artikel 254 Rv.
De kantonrechter heeft aan dit verzoek voldaan en tevens bepaald voor welke uiterste datum (21 juni 2013) het exploot van dagvaarding betekend diende te worden. Bij exploot van dagvaarding van 21 juni 2013 met producties heeft [eiser] Servatius in kort geding gedagvaard en opgeroepen voor de zitting van 1 juli 2013 te 10:30 uur.
Ter zitting is namens [eiser] verschenen mr. Ingelse voornoemd. Namens Servatius is verschenen mevrouw [werkneemster gedaagde], bijgestaan door mr. Kooistra voornoemd.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier schriftelijk aantekening gehouden.
Daarna is vonnis bepaald op heden.

MOTIVERING

a.
de vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, staat tussen partijen - voor zover relevant - het navolgende vast:
  • [eiser] huurde vanaf 21 september 2009 van Servatius de woning gelegen aan de [adres];
  • bij verstekvonnis van 19 december 2012 heeft de kantonrechter te Maastricht de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden en [eiser] veroordeeld om de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen;
  • bij vonnis van 12 juni 2013 met registratienummer 509569 CV EXPL 13-343 is genoemd verstekvonnis bekrachtigd;
  • Servatius heeft aan een deurwaarder opdracht gegeven om het vonnis te betekenen en de ontruiming aan te zeggen en is niet bereid om de tenuitvoerlegging van het vonnis op te schorten tot er een beslissing in hoger beroep is gegeven.
de vordering
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert [eiser] de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 19 december 2012 bij wijze van “voorlopige” (bedoeld is: onmiddellijke) voorziening te schorsen in afwachting van de uitslag van het hoger beroep, met veroordeling van Servatius in de kosten van het geding.
het geschil
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] primair aan dat in het vonnis van 12 juni 2013 sprake is van een evidente misslag. Er was immers al geruime tijd geen sprake meer van overlast. De tekortkoming, voor zover daar al sprake van was, kon daarom gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding dan ook niet rechtvaardigen. Daarnaast heeft de kantonrechter verzuimd een overweging te wijden aan de gevolgen van de ontbinding van [eiser].
Subsidiair voert hij aan dat er sprake is van na het vonnis bekend geworden feiten waardoor - bij executie van het vonnis - bij [eiser] een noodtoestand ontstaat en onverwijlde tenuitvoerlegging daarom niet kan worden aanvaard. [eiser] zal na ontruiming geen alternatieve huisvesting hebben. Zijn familie kan hem niet opvangen. Bovendien heeft hij suikerziekte en dat gaat niet samen met een leven “op straat”.
Meer subsidiair voert [eiser] aan dat Servatius misbruik maakt van haar (executie)bevoegdheid nu zij geen belang heeft om ontruiming op korte termijn te verwezenlijken.
Servatius heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna - voor zover nodig - ingegaan zal worden.
de beoordeling
Het door [eiser] gestelde spoedeisend belang wordt aannemelijk geacht.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd dient met redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een eventueel nog aanhangig te maken bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren gebracht is.
Van een evidente misslag in het vonnis van 12 juni 2013 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat - zo daar al sprake van is - er recentelijk geen overlast door [eiser] is veroorzaakt, maakt niet dat de tekortkoming - gelegen in de vastgestelde eerdere overlast - reeds daarmee van dermate geringe betekenis is dat die de ontbinding niet kan rechtvaardigen. Dat overlast die “in het verleden” heeft plaatsgevonden niet kan leiden tot ontbinding - zoals [eiser] aanvoert - is onjuist en volgt ook geenszins uit de jurisprudentie waar hij in dit kader naar verwijst (rechtbank Almelo, sector kanton 15 juni 2011, LJN BQ8609 en rechtbank Almelo, sector kanton, 4 oktober 2011 LJN BT7254). In het vonnis van 12 juni 2013 is terecht en in lijn met bestendige jurisprudentie ter zake overwogen dat een tekortkoming in de nakoming in het verleden niet ongedaan kan worden gemaakt door latere nakoming. Dat de kantonrechter in het vonnis een overweging had moeten wijden aan de gevolgen die de ontbinding en de ontruiming voor [eiser] met zich brengt - te weten dat hij “op straat” komt te staan, is onvoldoende onderbouwd, nu hij nalaat zelfs maar te stellen dat hij zulks in de procedure die tot dat vonnis heeft geleid naar voren gebracht heeft. Daarmee staat niet vast dat er voor de kantonrechter aanleiding bestond om daaromtrent een specifieke overweging te maken, nu het hem niet toegestaan was om de vraag of sprake was van de “tenzij’-exceptie in artikel 6:265 lid 1 BW ambtshalve te toetsen. Daar komt nog bij dat [eiser] zijn stelling dienaangaande zelfs in déze procedure niet met stukken onderbouwd heeft.
Evenmin is gebleken van na het vonnis bekend geworden feiten waardoor bij onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis een noodtoestand zou ontstaan. Dat [eiser] na ontruiming geen alternatieve huisvesting zal hebben is een omstandigheid die - wat daar ook verder van zij - reeds in de eerdere procedure naar voren gebracht had kunnen worden. [eiser] legt in ieder geval niet uit dat dit een omstandigheid is die pas na het vonnis van 12 juni 2013 is ontstaan. Dat zijn familie hem niet kan opvangen - eveneens: wat daar ook verder van zij - maakt dit niet anders, nog daargelaten dat Ait Saoud niet uitlegt hoe het mogelijk is dat hem dat pas na 12 juni 2013 is gebleken.
Dat [eiser] suikerziekte heeft was, zoals ter zitting zelfs erkend is, was hem al reeds ten tijde van de eerdere procedure bekend zodat dit evenmin als een nieuw feit aangemerkt kan worden, nog daargelaten dat uit de in het geding gebrachte medische verklaring (productie 5 bij exploot) allerminst blijkt dat bij ontruiming een noodsituatie zal ontstaan.
Ook de meer subsidiaire grondslag faalt. Servatius beschikt over een executoriale titel en is daarmee gerechtigd tot uitvoering van het vonnis van 12 juni 2013 over te gaan. Niet valt in te zien waarom gebruikmaking van die bevoegdheid als misbruik aangemerkt kan worden, mede in het licht bezien van hetgeen hiervoor reeds is overwogen.
Het bovenstaand leidt tot het oordeel dat de gevorderde voorziening afgewezen dient te worden.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Servatius tot de datum van dit vonnis begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.

BESLISSING

Wijst de gevorderde voorziening af.
Veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Servatius tot de datum van dit vonnis begroot op € 400,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.