In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft eiser, wonend te [adres], een verzoek ingediend bij de kantonrechter om de tenuitvoerlegging van een eerder verstekvonnis te schorsen. Dit vonnis, dat op 19 december 2012 was uitgesproken, had de ontbinding van de huurovereenkomst met de woningstichting Servatius tot gevolg, en eiste dat eiser zijn woning binnen twee weken zou ontruimen. Eiser stelde dat er sprake was van een evidente misslag in het vonnis van 12 juni 2013, waarin het verstekvonnis werd bekrachtigd, en dat er geen overlast meer was. Hij voerde aan dat de ontbinding niet gerechtvaardigd was en dat hij na ontruiming geen alternatieve huisvesting zou hebben, wat zou leiden tot een noodtoestand.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis en dat de tekortkomingen van eiser in het verleden niet ongedaan konden worden gemaakt door latere nakoming. De rechter benadrukte dat de omstandigheden die eiser aanvoerde, zoals zijn suikerziekte en het gebrek aan alternatieve huisvesting, niet nieuw waren en niet konden leiden tot een andere beslissing. Bovendien werd vastgesteld dat Servatius, als verhuurder, recht had op uitvoering van het vonnis, en dat er geen misbruik van bevoegdheid was aangetoond.
De rechter concludeerde dat de gevorderde voorziening moest worden afgewezen en dat eiser als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moest vergoeden, die aan de zijde van Servatius tot de datum van het vonnis waren begroot op € 400,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.