In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, stond de vraag centraal of de in Nederland wonende Duitse gedaagde verplicht was om een zorgverzekering af te sluiten. De eiseres, die als belastingadviseur optrad, vorderde betaling van een bedrag van € 2.917,32 van de gedaagde, die de door eiseres verrichte werkzaamheden niet had betaald. De gedaagde had eerder boetes ontvangen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) omdat zij en haar dochter in Nederland een zorgverzekering moesten afsluiten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de eiseres toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst uit opdracht, mede door inschakeling van een derde partij die ook wanprestatie had gepleegd.
De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende processtukken, waaronder conclusies van antwoord en een comparitie van partijen. De eiseres stelde dat de gedaagde niet had voldaan aan haar verplichtingen, terwijl de gedaagde aanvoerde dat zij niet verplicht was een Nederlandse zorgverzekering af te sluiten, omdat zij in Duitsland verzekerd was. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde wel degelijk verplicht was om een zorgverzekering af te sluiten, en dat het advies van de eiseres in eerste instantie niet onjuist was. De kantonrechter wees de vordering in conventie toe en wees de vordering in reconventie af, waarbij de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen om relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren in een civiele procedure. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet voldoende had aangetoond dat de eiseres tekort was geschoten in haar verplichtingen, en dat de gedaagde aansprakelijk was voor de kosten die voortvloeiden uit de inschakeling van de derde partij.