ECLI:NL:RBLIM:2013:12767

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
125596 / HA RK 13-125
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. Soeteman, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de meervoudige kamer van de Rechtbank Limburg, die zijn strafzaak behandelden. Het verzoek tot wraking is ingediend op basis van de stelling dat de rechters partijdig en vooringenomen waren, met name door de wijze waarop de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. L.P. Bosma, had gereageerd op een aanhoudingsverzoek van de verdediging. Verzoeker stelde dat zijn recht op aanwezigheid en hoor en wederhoor was geschonden tijdens de zitting op 27 september 2013, waar hij en zijn raadsman niet aanwezig konden zijn vanwege een samenloop met een civiele zaak. De wrakingskamer heeft het verzoek op 2 oktober 2013 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gewraakte rechters aanwezig waren. De rechters stelden dat het niet honoreren van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing was en geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar konden brengen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid, maar erkende dat de uitlatingen van de voorzitter de schijn van partijdigheid konden wekken. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking van de meervoudige kamer ongegrond verklaard, maar het verzoek tot wraking van de voorzitter, mr. L.P. Bosma, werd gegrond verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum uitspraak: 15 oktober 2013
Zaaknummer: 125596 / HA RK 13-125
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van
[verzoeker], (hierna: verzoeker), wonende te [woonplaats], [land],
gemachtigde: mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mrs. L.P. Bosma, M.J.A.G. van Baal en A.K. Kleine, rechters in deze rechtbank (hierna ook: de rechters).

Procesverloop

1.
Bij brief van 27 september 2013 heeft mr. Soeteman namens verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van de meervoudige kamer die de tegen verzoeker bij deze rechtbank aanhangige strafzaak, bekend onder parketnummer [parketnummer], behandelt.
2.
De rechters van de meervoudige kamer hebben de wrakingskamer laten weten niet in het wrakingsverzoek te berusten. Van de zijde van de meervoudige kamer is als schriftelijke reactie een chronologisch overzicht van de strafzaak van verzoeker, vergezeld van processen-verbaal en een brief van mr. Soeteman van 26 september 2013 ingestuurd. Afschrift van de schriftelijke reactie, zonder de bij partijen bekend veronderstelde bijlagen, is aan mr. Soeteman en aan de officier van justitie, mr. L.M.J. Ummels, gestuurd.
3.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 2 oktober 2013 ter openbare zitting behandeld. Bij deze behandeling is verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen. De rechters van de meervoudige kamer zijn verschenen, alsmede de officier van justitie mr. Ummels voornoemd.

De gronden van het wrakingsverzoek

4.
In het kader van verzoekers strafzaak, welke wordt behandeld op de locatie Roermond, zijn in overleg met partijen data voor de behandeling ter zitting vastgesteld op – voor zover voor het wrakingsverzoek relevant – 25 september 2013, 27 september 2013 en 2 oktober 2013. Bij de behandeling op 25 september 2013 is verzoeker de gelegenheid geboden uiterlijk donderdag 26 september 2013 nadere onderzoekswensen schriftelijk in te dienen, die op de zitting van 27 september 2013 zouden worden besproken. Bij brief van 26 september 2013, per fax ingezonden om 11.06 uur, heeft mr. Soeteman nadere onderzoekswensen ingediend. Daarbij heeft hij aangegeven vrijdagochtend 27 september 2013 niet aanwezig te zullen zijn, maar dat verzoeker wel aanwezig zal zijn en zo nodig een nadere toelichting zal geven.
Op 26 september 2013 om 15.10 uur is verzoeker een dagvaarding uitgereikt om op vrijdag 27 september 2013 om 8.00 uur in persoon of vertegenwoordigd door een advocaat te verschijnen op de zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Maastricht, alsdan zitting houdende op het Amerikaplein te Margraten. Verzoeker heeft tevergeefs de voorzieningenrechter verzocht dat tijdstip te wijzigen. Vervolgens heeft hij zich, ook zonder resultaat, gericht tot de strafsector en verzocht de verdere behandeling van zijn zaak uit te stellen tot 27 september 2013, 13.00 uur of 13.30 uur, dan wel tot de reeds geplande zitting van 2 oktober 2013. Via een medewerkster van de strafsector heeft de voorzitter van de meervoudige kamer een afwijzende reactie op het aanhoudingsverzoek gegeven. Voortgezette behandeling van verzoekers strafzaak heeft op de ochtend van 27 september 2013 plaatsgevonden. Verzoeker noch zijn raadsman zijn verschenen. Ter zitting heeft de rechtbank het aanhoudingsverzoek en de nadere onderzoekswensen van verzoeker afgewezen en is zij overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak, waarbij van een aantal in het proces-verbaal van die zitting genoemde stukken de korte inhoud is meegedeeld. Tot slot is medegedeeld dat de inhoudelijke behandeling met het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging zal worden voortgezet op 2 oktober 2013.
5.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat zijn aanwezigheidsrecht en het recht op hoor en wederhoor bij de behandeling ter zitting op 27 september 2013 zijn geschonden, terwijl een aanhouding tot 13.30 uur een eenvoudige, werkbare en niet-belastende oplossing had geboden en de meervoudige kamer ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het landelijk aanhoudingsprotocol. Uit het feit dat het verzoeker onmogelijk is gemaakt bij de behandeling op 27 september 2013 aanwezig te zijn en zijn recht op hoor en wederhoor uit te oefenen, is af te leiden dat de gewraakte rechters partijdig en vooringenomen zijn.
Tevens heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de aard en inhoud van de reactie van de voorzitter van de meervoudige kamer op zijn verzoek om aanhouding de schijn van partijdigheid op de meervoudige kamer, althans op diens voorzitter, laadt door de raadsman niet op zijn woord te geloven bij de melding van een kort geding de volgende ochtend om 8.00 uur en zich uit te laten met de woorden “Dat lijkt mij sterk”.

Het standpunt van de rechters

6.
De rechters hebben zich op het standpunt gesteld dat het niet honoreren van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing is, waarover in hoger beroep geoordeeld kan worden, maar die geen grond voor wraking oplevert.

Het standpunt van de officier van justitie

7.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging zich zelf in de situatie heeft gebracht dat de rechtbank de onderzoekswensen zou afwijzen en verder zou gaan met de behandeling buiten aanwezigheid van de raadsman. Dat feit heeft zich voorgedaan en de rechtbank is vervolgens verder gegaan met de inhoudelijke behandeling van de zaak. Verzoeker had zich bij het kort geding kunnen laten vertegenwoordigen of bij de strafzaak. Als de verdediging zich zelf in de positie brengt dat dit niet meer ondervangen kan worden, dan is daarmee dat risico aanvaard. De betekenis en strekking van de woorden “Dat lijkt mij sterk.” is uit zijn verband getrokken en leidt niet tot schending van de onpartijdigheid, aldus de officier van justitie.

De beoordeling van het verzoek

8.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de – ook objectief gerechtvaardigde – conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
9.
Allereerst stelt de wrakingskamer vast dat er sprake is van een ongelukkige gang van zaken binnen één en dezelfde rechtbank, op twee locaties, waarbij door een civiele rechter op donderdag 26 september 2013 een op zich ongebruikelijk tijdstip is vastgesteld voor de behandeling van een kort geding waarbij verzoeker een groot belang had, te weten op vrijdagmorgen 27 september 2013 om 8.00 uur op locatie te Margraten, terwijl (de voortzetting van) de behandeling van de strafzaak van verzoeker door de thans gewraakte meervoudige kamer reeds was gepland voor diezelfde ochtend om 9.00 uur in Roermond. Verzoeker heeft gedaan wat hij kon doen om één van beide zaken naar een ander tijdstip te verzetten. De wrakingskamer stelt vast dat de communicatie van de zijde van de rechtbank Limburg hierover de kwestie meer op scherp heeft gesteld dan heeft bijgedragen aan een oplossing. Het is te betreuren dat hierin niet is gekomen tot een voor alle betrokkenen bevredigende oplossing.
10.
Wat de inhoud van het wrakingsverzoek betreft stelt de wrakingskamer vast dat de beslissing van de meervoudige kamer om de voortgezette behandeling van verzoekers zaak op 27 september 2013 om 9.00 uur niet te verdagen naar een ander tijdstip dan wel een andere dag, een beslissing is die, en daarop is door de rechters ook gewezen, vanuit proceseconomie kan worden verantwoord. Een dergelijke procesbeslissing levert in beginsel, en los van de inhoudelijke beoordeling van de juistheid daarvan, geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Dit is alleen anders indien een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid).
11.
In de weigering om de behandeling aan te houden en de motivering daarvan, als verwoord in het proces-verbaal van de zitting van 27 september 2013, ziet de wrakingskamer geen aanwijzing voor vooringenomenheid, laat staan een zwaarwegende aanwijzing daarvoor. Uit de weergave in het proces-verbaal blijkt van het juiste kader voor de weging van de gestelde omstandigheden en voor de beslissing op het aanhoudingsverzoek door de voltallige kamer. De wrakingskamer merkt op dat de raadsman geacht kan worden te weten dat de meervoudige kamer en niet de voorzitter individueel een beslissing neemt op een aanhoudingsverzoek. De uitlatingen van de voorzitter daags ervoor kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een definitieve beslissing van de voltallige kamer op dat verzoek. Bij de beslissing om de behandeling niet aan te houden heeft de meervoudige kamer in aanmerking genomen dat de data van behandeling van verzoekers strafzaak al vele maanden eerder in overleg met de verdediging zijn vastgelegd en het aan de verdachte is prioriteiten te stellen, terwijl hij zich zowel bij de strafzaak als bij de civiele zaak heeft kunnen doen vertegenwoordigen. Dat er door verzoeker in samenspraak met zijn raadsman al was ingestemd met afwezigheid van laatstgenoemde op vrijdagochtend 27 september 2013 en dat als gevolg daarvan verzoeker in nood kwam bij de samenloop met het civiele kort geding, kan de rechtbank, en wel concreet de meervoudige kamer, niet worden tegengeworpen.
12.
De wrakingskamer gaat gelet op het voorgaande dan ook niet mee in de stelling van verzoeker dat het voor rekening van de rechtbank komt dat verzoeker bij (een onderdeel van de inhoudelijke) behandeling van zijn strafzaak niet aanwezig heeft kunnen zijn en dat verzoekers recht op aanwezigheid bij de behandeling en de effectuering van het recht op hoor en wederhoor door toedoen van de rechtbank is geschonden. De wrakingskamer is niet gebleken van een doelbewuste belemmering van verzoekers recht op aanwezigheid dan wel schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Daarin ziet de wrakingskamer dan ook geen aanwijzing voor vooringenomenheid.
13.
Verzoeker heeft voorts een beroep gedaan op schending van het beginsel van hoor en wederhoor met betrekking tot het feit dat de rechtbank na afwijzing van de nadere onderzoekswensen verder is gegaan met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak buiten aanwezigheid van verzoeker of zijn raadsman. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker en zijn raadsman zich bewust waren van de mogelijkheid van afwijzing van de nadere onderzoekswensen, in welk geval de rechtbank dan verder zou kunnen gaan met de inhoudelijke behandeling. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker en zijn raadsman kennelijk niet zijn overvallen door deze vervolgstap in de zaaksbehandeling door de rechtbank. Ook in zoverre is de wrakingskamer van oordeel dat het feit dat verzoeker het recht op hoor en wederhoor bij deze processtap niet heeft kunnen effectueren, zich niet door toedoen van de rechtbank heeft gemanifesteerd. Hierin ziet de wrakingskamer evenmin een aanwijzing voor vooringenomenheid.
14.
De wrakingskamer komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er geen grond is voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de gewraakte rechters van de meervoudige kamer. Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom in zoverre moet worden afgewezen.
15.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking mede ten grondslag gelegd dat er sprake is van de schijn van partijdigheid van de meervoudige kamer, althans van diens voorzitter, door de wijze waarop donderdagmiddag 26 september 2013 door de voorzitter is gereageerd op het aanhoudingsverzoek. Aangezien op een aanhoudingsverzoek door de voltallige kamer dient te worden beslist, zoals ook is gedaan op vrijdagochtend 27 september 2013, stelt de wrakingskamer vast dat de uitlatingen van de voorzitter voor zijn rekening en risico komen, en niet de meervoudige kamer betreffen.
De raadsman van verzoeker heeft de dagvaarding voor het civiele kort geding bekend gemaakt bij de voorzitter van de meervoudige kamer en de betekende dagvaarding ook per fax toegestuurd. De voorzitter heeft op de kennisname van het genoemde tijdstip van behandeling, vrijdag 27 september 2013 om 8.00 uur te Margraten, gereageerd met de woorden “Dat lijkt mij sterk”. Naar aanleiding van deze reactie heeft de raadsman van verzoeker een tweede faxbericht verstuurd met een herhaling van het aanhoudingsverzoek, waarop niet is gereageerd. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de voorzitter bevestigd dat hij zich aldus heeft uitgelaten en hij heeft daarbij aangegeven niet de faxberichten onder ogen te hebben gehad omdat hij afwezig was.
16.
De wrakingskamer is van oordeel dat het bezigen van de woorden “Dat lijkt mij sterk” in de gegeven omstandigheden de indruk wekt dat de voorzitter de raadsman van verzoeker niet geloofwaardig acht. Het niet kennisnemen van bijbehorende stukken en het reageren zonder volledig te zijn geïnformeerd, dient voor rekening te komen van de voorzitter, en is geen disculpatiegrond.
Hiermee is voldaan aan het subjectieve criterium voor rechterlijke partijdigheid nu er sprake is van zodanig gedrag van de voorzitter, dat de vrees van verzoeker dat het deze hierdoor aan onpartijdigheid ontbreekt objectief gerechtvaardigd is. Hierin is grond gelegen voor toewijzing van het verzoek tot wraking voor zover dat geacht kan worden betrekking te hebben op de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. L.P. Bosma.

Beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking van de meervoudige kamer, in de samenstelling van mrs. L.P. Bosma, M.J.A.G. van Baal en A.K. Kleine, ongegrond en wijst het verzoek in zoverre af;
  • verklaart het verzoek tot wraking van mr. L.P. Bosma, voorzitter van de meervoudige kamer, gegrond en wijst het verzoek in zoverre toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers (voorzitter), mr. F. Oelmeijer en mr. J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.