In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. Soeteman, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de meervoudige kamer van de Rechtbank Limburg, die zijn strafzaak behandelden. Het verzoek tot wraking is ingediend op basis van de stelling dat de rechters partijdig en vooringenomen waren, met name door de wijze waarop de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. L.P. Bosma, had gereageerd op een aanhoudingsverzoek van de verdediging. Verzoeker stelde dat zijn recht op aanwezigheid en hoor en wederhoor was geschonden tijdens de zitting op 27 september 2013, waar hij en zijn raadsman niet aanwezig konden zijn vanwege een samenloop met een civiele zaak. De wrakingskamer heeft het verzoek op 2 oktober 2013 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gewraakte rechters aanwezig waren. De rechters stelden dat het niet honoreren van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing was en geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar konden brengen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid, maar erkende dat de uitlatingen van de voorzitter de schijn van partijdigheid konden wekken. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking van de meervoudige kamer ongegrond verklaard, maar het verzoek tot wraking van de voorzitter, mr. L.P. Bosma, werd gegrond verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.