ECLI:NL:RBLIM:2013:12758

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
C-04-112929 - HA ZA 11-631
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor beschadiging bij het slaan van een damwand in het kader van Maaswerken

In deze zaak vorderde de publiekrechtelijke rechtspersoon Staat der Nederlanden, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, schadevergoeding van de gemeente Venlo en Ploegam B.V. wegens schade aan een kabel die was beschadigd tijdens het slaan van een damwand. De werkzaamheden aan het project 'Maaswaard fase 2' waren uitgevoerd door Ploegam in opdracht van de gemeente. De rechtbank Limburg oordeelde dat zowel de gemeente als Ploegam onrechtmatig hadden gehandeld, maar dat de aansprakelijkheid van Ploegam op 0% moest worden gesteld. De rechtbank overwoog dat Rijkswaterstaat, als beheerder van de kabel, niet voldoende informatie had verstrekt over de diepteligging van de kabel, terwijl Ploegam op de hoogte was van de horizontale ligging. De rechtbank concludeerde dat de schade in gelijke mate was ontstaan door het nalaten van het noodzakelijke onderzoek door Ploegam en het nalaten van Rijkswaterstaat om informatie over de diepteligging te verschaffen. De vorderingen van Rijkswaterstaat werden afgewezen, en de proceskosten werden aan de zijde van Rijkswaterstaat toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 5 maart 2014
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/04/112929 / HA ZA 11-631 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van infrastructuur en milieu,
directoraat-generaal Rijkswaterstaat,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.C.M. Prasing-Remmé,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VENLO,
zetelend te Venlo,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.E. Franke,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLOEGAM B.V.,
gevestigd te Vinkel,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. H.J.J.M. van der Bruggen,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/04/118368 / HA ZA 12-289 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VENLO,
zetelend te Venlo,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.E. Franke,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLOEGAM B.V.,
gevestigd te Vinkel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.J.J.M. van der Bruggen.
Partijen zullen hierna Rijkswaterstaat (of: de staat), de gemeente en Ploegam genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2013.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In opdracht van de gemeente is het werk "Maaswaard fase 2" uitgevoerd, dat onderdeel is van werken ten behoeve van de verruiming van de rivier de Maas (hierna: het werk Maaswaard). Deze werkzaamheden zijn in november 2008 gestart en de oplevering heeft plaatsgevonden op 26 mei 2010.
3.2.
Het werk Maaswaard is in opdracht van de gemeente uitgevoerd door Ploegam.
3.3.
Rijkswaterstaat heeft in de Maas nabij de Professor Gelissensingel te Venlo een akoestische debietmeter. Deze debietmeter en de bijbehorende kabel (hierna: de kabel) dienden in het kader van het werk Maaswaard te worden verplaatst.
3.4.
In 2008 heeft Rijkswaterstaat in overleg met de gemeente een tracé vastgesteld voor de kabel (hierna: het eerste tracé). In verband met de aanwezigheid van een riool bleek dit tracé niet uitvoerbaar. Vervolgens is een tweede tracé vastgesteld (hierna: het tweede tracé), dat wat noordelijker is gelegen dan het eerste tracé.
3.5.
Op 29 september 2008 stuurt de heer [X] (van [bureau vergunningaanvraag], het bureau dat de vergunningaanvraag voor Rijkswaterstaat regelde) een e-mail aan de betrokken ambtenaar van de gemeente, de heer [ambtenaar van de gemeente] (hierna: [ambtenaar van de gemeente]), met het verzoek om goedkeuring van het tracé.
3.6.
Op 30 september 2008 stuurt [ambtenaar van de gemeente] een e-mail aan [X] met de volgende tekst: "
Middels deze mail geef ik namens de gemeente Venlo toestemming voor de aanleg van de kabel tbv ADM aansluiting conform bijgevoegd pdf tekening: Bijlagen III nieuw tracé ADM d.d. 23-9-2008."
Op de in het citaat genoemde pdf tekening staat ingetekend het tweede tracé.
3.7.
De nieuwe kabel wordt in opdracht van Rijkswaterstaat gelegd in november 2008 door Lomans Groep (hierna: Lomans). Voor Lomans trad in deze feitelijk onder andere op de heer [medewerker Lomans groep] (hierna: [medewerker Lomans groep]), destijds projectmanager bij Lomans.
De kabel is door gestuurde boring gelegd. Het feitelijke tracé van de kabel (hierna: het definitieve tracé) wijkt enigszins af van het geplande tweede tracé, (maar in een mate die voor de onderhavige zaak niet van belang is).
3.8.
Het definitieve tracé betreft de horizontale ligging (in de zin van de locatie op een kaart). Waar het gaat om de diepteligging van de kabel wordt ook gesproken over de verticale ligging. Van de verticale ligging is een tekening gemaakt door Klever B.V. gedateerd 20 november 2008 met tekening nummer 1108-33-B01, welke tekening in ieder geval in het bezit was van Rijkswaterstaat.
3.9.
Het definitieve tracé is bij brief van 9 april 2009 door Technip-EPG B.V. namens de staat aan de gemeente bevestigt. Bij deze brief zijn twee tekeningen gevoegd van respectievelijk de horizontale ligging van de nieuwe kabel (tekeningnummer 91.004/31005) en de (in deze zaak verder niet ter zake doende) ligging van het meetkruis van de debietmeter (tekeningnummer 91.004/31009). Niet bijgevoegd was de onder 3.8 genoemde tekening van de verticale ligging.
3.10.
In het kader van het werk Maaswaard is in september 2009 een damwand geslagen. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd door een onderaannemer van Ploegam ter uitvoering van de opdracht die de gemeente aan haar aannemer Ploegam had verstrekt. Voor Ploegam trad in deze feitelijk onder andere op de heer [uitvoerder Ploegam], uitvoerder (hierna: [uitvoerder Ploegam]).
3.11.
De bovenbedoelde damwand doorkruist het definitieve tracé van de kabel.
3.12.
Ten tijde van het slaan van de damwand was Ploegam op de hoogte van de horizontale ligging van de kabel.
3.13.
Bij het slaan van de damwand is de kabel beschadigd.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
De staat vordert samengevat - veroordeling van de gemeente en Ploegam tot betaling van € 55.229,69, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
De gemeente en Ploegam voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4.
De gemeente vordert - samengevat - dat Ploegam wordt veroordeeld om aan de gemeente te betalen al hetgeen waartoe de gemeente in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van Ploegam in de kosten van de vrijwaring. In reconventie stelt Ploegam voorwaardelijk een gelijkluidende vordering in tegen de gemeente.
4.5.
Ploegam en de gemeente voeren in respectievelijk conventie en reconventie verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1.
Rijkswaterstaat vordert in deze procedure hoofdelijke veroordeling van de gemeente en Ploegam tot vergoeding van schade als gevolg van de beschadiging van de kabel. Volgens Rijkswaterstaat hebben zowel de gemeente als Ploegam onrechtmatig gehandeld tegenover Rijkswaterstaat. De rechtbank zal deze vorderingen hieronder nader bespreken.
5.2.
Het verwijt dat Rijkswaterstaat aan de gemeente maakt is dat de gemeente haar aannemer Ploegam niet heeft geïnformeerd over de ligging van de kabel.
De rechtbank is van oordeel dat dit verwijt de vordering jegens de gemeente niet kan dragen. Vaststaat dat de gemeente niet door Rijkswaterstaat is geïnformeerd over de verticale ligging, zodat moet worden aangenomen dat dit verwijt aan de gemeente moet worden betrokken op de horizontale ligging. Vaststaat dat Ploegam vóór uitvoering van de werkzaamheden op de hoogte was van de horizontale ligging. Alleen al om die reden kan geen causaal verbond worden aangenomen in de zin van artikel 6:162 BW tussen de verweten gedraging en de gestelde schade. Indien de gemeente Ploegam zou hebben geïnformeerd (wat zij overigens stelt ook te hebben gedaan) dan zou dat aan de informatiepositie van Ploegam niets hebben bijgedragen: hoe dan ook was Ploegam voor aanvang van de werkzaamheden op de hoogte van de horizontale ligging van de kabel. Reeds op die grond moet worden geoordeeld dat de gemeente niet aansprakelijk is jegens Rijkswaterstaat uit hoofde van onrechtmatige daad.
5.3.
Het verwijt dat Rijkswaterstaat aan Ploegam maakt is dat Ploegam geen eigen onderzoek heeft gedaan naar de locatie van de kabel.
Vaststaat dat Ploegam ten tijde van het slaan van de damwand op de hoogte was van de horizontale ligging van de kabel en daarin ligt dan ook kennelijk niet het verwijt. Het verwijt heeft betrekking op de verticale ligging (de diepteligging). Ploegam heeft gesteld dat zij voor aanvang van haar werkzaamheden op de hoogte was van de horizontale ligging van de kabel, doordat dit tijdens een gesprek in maart/april 2009 tussen [medewerker Lomans groep] en [uitvoerder Ploegam] aan Ploegam is medegedeeld. Dat deze informatie in dit gesprek is verstrekt is niet betwist en staat dus vast. Verder stelt Ploegam dat bij diezelfde gelegenheid is gesproken over de diepteligging van de kabel en dat [medewerker Lomans groep] heeft gezegd dat de kabel in ieder geval diep genoeg zou liggen. Dat in dit gesprek ook de diepteligging aan de orde is gekomen is betwist en staat derhalve niet vast.
De rechtbank is van oordeel dat het voor de uitkomst van deze procedure niet uitmaakt of in rechte wel of niet komt vast te staan dat [medewerker Lomans groep] de beweerde uitspraak over de diepteligging heeft gedaan. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (hierna: WION) als uitgangspunt is gekozen dat op de beheerder (hier: Rijkswaterstaat) de verplichting rust informatie te verstrekken over de ligging van haar kabels. Dit uitgangspunt is neergelegd in met name artikel 10 WION. Dit artikel verplicht evenwel niet tot het verstrekken van informatie over de diepteligging van een kabel. Dat betekent echter niet dat de verantwoordelijkheid ten aanzien van het vaststellen van die diepteligging daarmee niet bij de beheerder maar bij de grondroerder zou liggen. De grondroerder (hier: Ploegam) dient zijn werkzaamheden zorgvuldig te verrichten. In dat kader dient de grondroerder onderzoek te doen naar de ligging van kabels, waarvoor de WION procedureregels geeft ten aanzien van de horizontale ligging. Als uitgangspunt voor een zorgvuldig uitvoeren van de werkzaamheden - welk uitgangspunt kan worden vastgesteld op basis van normen uit de branche (zoals bijvoorbeeld vervat in de Richtlijn zorgvuldig graafproces van de stichting CROW) alsmede op basis van normen ontwikkeld in de jurisprudentie over graafschade van voor de inwerkingtreding van de WION - heeft ten aanzien van de diepteligging te gelden dat daartoe in beginsel proefsleuven gegraven moeten worden en als dat om praktische redenen niet mogelijk is - zoals hier het geval is vanwege de diepte waarop de kabel was gelegen - dan dient de grondroerder contact op te nemen met de beheerder. Op die beheerder rust vervolgens de plicht zoveel als mogelijk informatie te verstrekken ten aanzien van die diepteligging. Als uitgangspunt geldt dan dat de grondroerder mag uitgaan van de juistheid van de door de beheerder verstrekte gegevens. Een kanttekening die daarbij moet worden gemaakt is dat de grondroerder niet mag gaan graven als er onvoldoende of onduidelijke informatie aanwezig is met betrekking tot de diepteligging.
Toegepast op de onderhavige situatie ziet het beeld er dan als volgt uit.
Vaststaat dat Rijkswaterstaat ten tijde van het gesprek tussen [medewerker Lomans groep] en [uitvoerder Ploegam] in maart/april 2009 beschikte over informatie met betrekking tot de diepteligging van de kabel. (De rechtbank merkt hetgeen [medewerker Lomans groep] als werknemer van de aannemer van de Rijkswaterstaat heeft gezegd tegen [uitvoerder Ploegam] aan als mededelingen van Rijkswaterstaat aan Ploegam, waarvan partijen gegeven hun stellingen kennelijk ook alle zijn uitgegaan.) Van die diepteligging is een tekening gemaakt gedateerd 20 november 2008 (zie onder de vaststaande feiten 3.8). Vaststaat dat Rijkswaterstaat deze tekening niet aan Ploegam heeft gegeven.
Ter comparitie is door Rijkswaterstaat de stelling herhaald dat in het gesprek tussen [medewerker Lomans groep] en [uitvoerder Ploegam] niet is gesproken over de diepteligging en daaraan is toegevoegd dat [uitvoerder Ploegam] in dat gesprek ook niet heeft gevraagd naar een tekening van de diepteligging, maar dat deze zou zijn gegeven indien daar door [uitvoerder Ploegam] om was gevraagd.
De rechtbank is in het licht van het vorenoverwogene van oordeel dat er geen sprake kan zijn van schadeplichtigheid van Ploegam jegens Rijkswaterstaat ongeacht of [medewerker Lomans groep] wel of niet de betwiste uitspraak over de diepteligging heeft gedaan. De redenering daartoe is de volgende.
(Mogelijkheid A). Indien [medewerker Lomans groep] de gestelde uitspraak over de diepteligging zou hebben gedaan dan zou van aansprakelijkheid van Ploegam geen sprake kunnen zijn, omdat als uitgangspunt heeft te gelden dat de grondroerder mag uitgaan van de juistheid van de door de beheerder verstrekte gegevens. Op dit uitgangspunt zou in het onderhavige geval dan ook niets af te dingen zijn, omdat immers vaststaat dat Rijkswaterstaat beschikte over een tekening van de diepteligging waarmee vaststaat dat Rijkswaterstaat eenvoudig had kunnen tonen of het slaan van de damwand een probleem zou kunnen opleveren of niet.
(Mogelijkheid B). Indien [medewerker Lomans groep] die uitspraak niet zou hebben gedaan dan zou van schadeplichtigheid van Ploegam ook geen sprake kunnen zijn. In dat geval zou wel sprake zijn van een situatie waarin Ploegam een verwijt gemaakt zou kunnen worden omdat in dat geval immers in het geheel niet door Ploegam zou zijn gekeken naar de diepteligging. Dat zou in beginsel een onrechtmatige gedraging opleveren als bedoeld in artikel 6:162 BW. Dat zou dan echter toch niet leiden tot schadeplichtigheid. Als immers in het bovenbedoelde gesprek niet zou zijn gesproken over de diepteligging - wat Rijkswaterstaat stelt - dan zou de situatie zo moeten worden gewaardeerd dat (1) op Rijkswaterstaat als beheerder van de kabel de verplichting rust om alle nodige informatie te verstrekken, dat (2) bij Rijkswaterstaat een tekening voorhanden was waarop de diepteligging was afgebeeld, dat (3) bij Rijkswaterstaat bekend was dat de damwand de kabel zou kruisen (zie productie 15 bij dagvaarding), zodat moet worden aangenomen dat (4) op Rijkswaterstaat de verplichting rustte om op welke manier dan ook - hetzij rechtstreeks hetzij via de gemeente - op eigen initiatief informatie te verschaffen aan de grondroerder omtrent de diepteligging. De door Rijkswaterstaat ter comparitie naar voren gebrachte visie, inhoudende dat de tekening zou zijn verstrekt als daarnaar was gevraagd, miskent ten eerste het uitgangspunt dat de beheerder als kenner bij uitstek van de ligging van de kabel daaromtrent informatie dient te verschaffen en ten tweede de omstandigheid dat juist op Rijkswaterstaat als onderdeel van de overheid de verplichting rust bij haar optreden het zorgvuldigheidbeginsel in acht te nemen. Anders gezegd: juist waar de staat door middel van een wet in formele zin aan beheerders een informatieplicht oplegt (de WION) dient waar diezelfde staat de rol van beheerder vervuld (hier: Rijkswaterstaat) en daarbij optreedt jegens een burger (hier: Ploegam) te worden aangenomen dat alle redelijkerwijze voor de graafwerkzaamheden voorhanden relevante informatie spontaan moet worden verstrekt. Dat is hier niet gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat om die reden dan moet worden geoordeeld dat de schade in gelijke mate is ontstaan door zowel het nalaten van het noodzakelijke onderzoek door Ploegam als door het nalaten spontaan informatie over de diepteligging te verschaffen door Rijkswaterstaat. Gelet op de onderscheiden rollen van beide partijen in het maatschappelijk verkeer (overheidsinstantie en private onderneming) alsmede de onderscheiden ernst van de over en weer gemaakte fouten (de mededelingsplicht weegt zwaarder dan de onderzoeksplicht), is de rechtbank van oordeel dat dan uiteindelijk plaats is voor een zodanige billijkheidscorrectie van de uit de causaliteitsvraag voortvloeiende aansprakelijkheidsverdeling, dat uiteindelijk de aansprakelijkheid van Ploegam moet worden gesteld op 0%.
5.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de vorderingen van Rijkswaterstaat voor afwijzing gereed liggen en dat bewijsverrichtingen ten aanzien van de betwiste stelling van Ploegam omtrent de inhoud van het gesprek tussen [medewerker Lomans groep] en [uitvoerder Ploegam] verder achterwege kan blijven.
5.5.
Rijkswaterstaat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.6.
De kosten aan de zijde van de gemeente worden – inclusief het incident - begroot op:
- griffierecht € 1.744,00
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punten× tarief € 894,00)
Totaal € 4.426,00
5.7.
De kosten aan de zijde van Ploegam worden begroot op:
- griffierecht € 1.744,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.532,00
in de vrijwaringszaak
5.8.
Reeds omdat in de hoofdzaak geen veroordeling zal volgen, dient de vordering in de vrijwaringszaak te worden afgewezen.
Doordat in de hoofdzaak geen veroordeling zal volgen, wordt bovendien de voorwaarde niet vervuld die is verbonden aan de in de vrijwaringszaak in reconventie ingestelde vordering, zodat deze verder buiten beschouwing kan blijven.
5.9.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ploegam worden begroot op:
- salaris advocaat €
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 1.788,00

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt Rijkswaterstaat in de kosten van de hoofdzaak en het incident, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 4.426,00, en aan de zijde van Ploegam tot op heden begroot op € 3.532,00,
6.3.
veroordeelt de gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Ploegam, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
6.5.
wijst de vordering af,
6.6.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van Ploegam tot op heden begroot op € 1.788,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW,
6.7.
veroordeelt de gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.8.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: RK