ECLI:NL:RBLIM:2013:12698

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
C-03-184471 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 2 oktober 2013 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. P. Hoekstra, de kantonrechter die zijn zaak behandelde. Verzoeker was van mening dat de rechter niet onpartijdig was, gebaseerd op eerdere ervaringen en een zogenaamd 'track record'. De rechter heeft op 5 oktober 2013 laten weten niet in de wraking te berusten en heeft een schriftelijke reactie ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 en 5 december 2013.

Verzoeker stelde dat de rechter, ondanks zijn ziekte, de comparitie had door laten gaan en dat hij onterecht was behandeld in zijn zaken. De rechter verdedigde zijn handelen door te stellen dat hij de zaak had overgenomen van een gepensioneerde kantonrechter en dat hij op basis van de informatie van de gedaagden had besloten om schriftelijk verder te procederen. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de rechter zorgvuldig gewogen.

De wrakingskamer oordeelde dat wraking een middel is om het recht op een onpartijdige rechter af te dwingen, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen feitelijke grondslag had voor zijn beschuldigingen en dat de beslissing van de rechter om schriftelijk vonnis te wijzen een procesrechtelijke beslissing was, zonder aanwijzingen van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 december 2013, waarbij de wrakingskamer de voortzetting van de hoofdzaak in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek bepaalde.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Datum uitspraak:
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/184471/ HA RK 13-125
Beschikking van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
mr. [verzoeker](hierna: verzoeker),
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van
mr. [verweerder], kantonrechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Op 2 oktober 2013 is door verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
De rechter heeft de wrakingskamer op 5 oktober 2013 bericht dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft een schriftelijke reactie ingezonden, waarvan een afschrift aan verzoeker is gezonden. Tevens heeft hij de wrakingskamer bericht dat hij gehoord wenst te worden.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft in verband met verhinderdata van verzoeker plaatsgevonden op twee data: op 3 december is verzoeker gehoord en op 5 december 2013 is de rechter gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoeker

Verzoeker stelt als volgt. Verzoeker is op 2 oktober 2013 in het kantongerecht te Heerlen bij de rolzitting om in een zaak uitstel te vragen. Na het vragen van uitstel refereert verzoeker aan een andere zaak waarin hij als gemachtigde optreedt. Hij vraagt de rechter naar de stand van zaken omtrent zijn verzoek om uitstel in die andere zaak. De rechter, die aanvankelijk de zaak niet voor de geest had, deelt daarop zijn beslissing in die andere zaak mee. Voor verzoeker wordt duidelijk dat zijn verzoek tot hervatting van de comparitie is afgewezen, dat er geen nader uitstel is verleend en dat de zaak inmiddels voor vonnis staat. Verzoeker besluit daarop de rechter te wraken, welk verzoek hij ter plaatse doet en later op die dag onderbouwt in een faxbericht aan de griffie.
Verzoeker voert voorts aan dat hij, na een eerdere ervaring met de rechter in een procedure met een andere cliënt, een zogenaamd ‘trackrecord’ heeft bijgehouden. Op basis hiervan concludeert hij dat de rechter in zijn, verzoekers, zaken al snel wat anders of korter door de bocht beslist dan in zaken van andere partijen, dit steeds in het nadeel van verzoeker. Hoewel dit optreden tot nu toe binnen de marges is gebleven, is de rechter thans buiten de marges van het acceptabele getreden door ondanks de ziekte van verzoeker de comparitie door te laten gaan, vervolgens ter zitting een verjaringsverweer te activeren en daarna te beslissen de zaak op de stukken af te doen, daarbij miskennend dat verzoeker een verzoek om uitstel heeft gedaan.

3.Standpunt van de rechter

De rechter merkt op dat hij de onderhavige zaak heeft overgenomen van een kantonrechter die met pensioen is gegaan. De zaak is door hem opgepakt en is naar de rol gegaan voor akte na tussenvonnis. Naar aanleiding van de daarop volgende reacties heeft de rechter besloten tot een comparitie op 10 juli 2013. Een half uur voor de zitting heeft de rechter het bericht van de griffie gekregen dat eiser (hier: verzoeker) verhinderd was wegens ziekte.
Gedaagden waren toen reeds aanwezig en de rechter heeft besloten om hen binnen te vragen en in te lichten over de door hem voorgenomen stappen in de zaak. Mede gelet op de door gedaagden verschafte informatie heeft hij gekozen voor een schriftelijk vervolg van de procedure. De redenen daarvoor heeft hij uiteengezet ten overstaan van gedaagden en neergelegd in het proces verbaal. De zaak is verwezen naar de rol van 21 augustus 2013 voor een akte aan de zijde van eiser (hier: verzoeker). Deze diende op 20 augustus 2013 een verzoek tot wraking in, dat kort daarna wegens ontbreken van gronden niet ontvankelijk is verklaard.
Eiser (hier: verzoeker) heeft daarop opnieuw de kans gekregen om een akte te nemen voor de zitting van 25 september 2013, hetgeen hij heeft nagelaten. De rolrechter heeft op die dag van eiser (hier: verzoeker) het verzoek gekregen om de comparitie te heropenen, om dit verzoek althans voor te leggen aan de rechter.
Alles afwegend heeft de rechter besloten om de zaak naar de rol te verwijzen voor vonnis, hetgeen voor 2 oktober 2013 aan partijen is medegedeeld. Toen verzoeker op 2 oktober kennis nam van deze beslissing heeft hij besloten de rechter te wraken.
Het in het wrakingsverzoek gestelde in verband met het ‘track record’ wordt door de rechter gemotiveerd weersproken.

4.De beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen – onder meer – ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 37, eerste lid, Rv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Voor zover verzoeker in zijn verzoek doelt op feiten die de zitting van 10 juli 2013 betreffen, zal de wrakingskamer deze buiten beoordeling laten, omdat het verzoek op dit onderdeel tardief is. Verzoeker had onmiddellijk na het bekend worden van de door hem geconstateerde feiten een verzoek moeten indienen.
Voor zover verzoeker in zijn verzoek doelt op feiten die de rolzitting van 25 september 2013 betreffen, zal de wrakingskamer deze eveneens buiten beoordeling laten, omdat de rechter tijdens die zitting niet als kantonrechter fungeerde. Daarmee ontbreekt de feitelijke grondslag aan dit deel van het verzoek.
Resteert de beslissing om schriftelijk vonnis te wijzen, te herleiden tot de rolzitting van 2 oktober 2013. De rechter heeft deze beslissing genomen nadat verzoeker had nagelaten op 25 september 2013 akte te nemen. In plaats daarvan heeft verzoeker een verzoek tot heropening van de comparitie gedaan, terwijl de beslissing van 10 juli inhield dat er eerst een schriftelijke ronde zou volgen en de weg naar de comparitie dus nog niet was afgesneden. De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter een zuiver procesrechtelijke beslissing is, die niet getuigt van vooringenomenheid.
In zijn verzoek tot wraking uit verzoeker een bijzonder zware beschuldiging aan het adres van de rechter. Verzoeker stelt immers dat op grond van een door hem bijgehouden 'track record' het optreden van de rechter getuigt van partijdigheid in subjectieve zin. Bij een dergelijk zware beschuldiging mag en moet van verzoeker worden verwacht dat hij hiervoor een onderbouwing levert die zodanige feiten en omstandigheden bevat dat daaruit blijkt van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor een oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert. De wrakingskamer is op grond van het verzoekschrift en de toelichting daarop ter zitting van oordeel dat verzoeker op geen enkele wijze een feitelijke invulling heeft gegeven aan zijn stelling.
Nu verzoeker in zijn verzoek ook anderszins geen feitelijke onderbouwing geeft, kan de wrakingskamer tot geen ander oordeel komen dan dat de verwijten iedere feitelijke grondslag ontberen. Het verzoek tot wraking moet dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer
- wijst het verzoek tot wraking van mr. P. Hoekstra af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. W.J.J. Beurskens en
mr. F.L.G. Geisel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
MJ