In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grond is voor de vordering van [eiseres] tot het treffen van een voorziening ter waarborging van de tijdige betaling van de kinderalimentatie door [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] in verzuim was met de betaling van de kinderalimentatie over de maanden juli en augustus 2012, maar heeft de vordering tot het treffen van een depot afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de wettelijke bepalingen voldoende waarborgen bieden voor de betaling van de onderhoudsbijdrage.
Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de afkoopwaarde van een levensverzekering die aan de hypotheek was gekoppeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afspraak tussen partijen over de afkoop van de levensverzekering bindend is, ongeacht of de verzekering daadwerkelijk aan de hypotheekschuld was gekoppeld. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld om aan [eiseres] een bedrag van € 3.475,- te betalen, wat de helft van de waarde van de levensverzekering vertegenwoordigt. De rechtbank heeft ook bepaald dat het beslag dat door [eiseres] was gelegd, gedeeltelijk wordt opgeheven, maar gehandhaafd blijft voor de vordering tot betaling van de helft van de waarde van de levensverzekering.
De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde] in reconventie tot opheffing van het beslag afgewezen, voor zover deze betrekking hadden op de onderhoudsbijdrage voor de kinderen, maar heeft wel bepaald dat het beslag op de levensverzekering gehandhaafd blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. W.J.J. Beurskens.