ECLI:NL:RBLIM:2013:12408

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
03/700394-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en wederspannigheid door verdachte tegen ex-partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot zware mishandeling en wederspannigheid. De verdachte heeft op 27 juni 2013 in Born, gemeente Sittard-Geleen, zijn ex-partner met een mes in het bovenlichaam gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbare toestand, opzettelijk heeft gehandeld en daarmee de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de alcoholconsumptie van de verdachte en zijn psychische problemen. De verdachte is verder beschuldigd van wederspannigheid, omdat hij zich heeft verzet tegen de aanhouding door de politie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft een gevangenisstraf van 283 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en verplichte opname in een zorginstelling voor forensische psychiatrie. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700394-13
Datum uitspraak : 24 december 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Huis van Bewaring,
Keulsebaan 530 te Roermond.
Raadsvrouw is mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, advocaat te Heerlen.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2013.
De rechtbank heeft de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, ter terechtzitting gehoord. Ook is het slachtoffer, [slachtoffer], op deze terechtzitting als getuige gehoord.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2013 te Born, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2013 te Born, gemeente [geboorteplaats]-Geleen, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen althans eenmaal (telkens) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)lichaam heeft gestoken en/of die [slachtoffer] heeft geduwd en/of getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2013 in de gemeente Maastricht, toen de aldaar dienstdoende [brigadier 1] en/of [brigadier 2], (beiden) brigadier van politie regio Limburg Zuid, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem in te sluiten in een politiecel, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door zich opzettelijk gewelddadig provocerend en recalcitrant te gedragen en/of te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en) hem, verdachte, trachtten te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangifte en het verhoor van [slachtoffer], alsmede naar de medische verklaring betreffende het letsel van [slachtoffer], en naar het rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek. Uit dit rapport blijkt dat op het mes dat onder verdachte in beslag is genomen en waarmee verdachte [slachtoffer] heeft gestoken, DNA-materiaal van [slachtoffer] is aangetroffen.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht de ten laste gelegde wederspannigheid eveneens wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2013 dat door verbalisanten [brigadier 1] en [brigadier 2] is ondertekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, door [slachtoffer] met een mes te steken en haar te duwen.
Ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van de ten laste gelegde wederspannigheid heeft de raadsvrouw zich wat betreft
de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1
Op 27 juni 2013 kregen de verbalisanten opdracht naar de [adres] te rijden. Aldaar zou de bewoonster met een mes zijn neergestoken. Ter plaatse zagen de verbalisanten de hen ambtshalve bekende [slachtoffer] buiten staan. Zij zagen dat [slachtoffer] een snijwond aan haar rechterarm had en dat deze wond hevig bloedde. [slachtoffer] verklaarde dat haar ex-vriend, zijnde verdachte, haar had neergestoken en dat hij vermoedelijk bij het tankstation verderop zou zijn. Verdachte werd vervolgens bij het aldaar gelegen tankstation aangehouden en aan een veiligheidsfouillering onderworpen. Hierbij werd een mes in zijn rechterbroekzak aangetroffen. [2] Dit mes werd vervolgens in beslag genomen. [3] Op het mes werden bloedsporen aangetroffen die werden bemonsterd en voorzien een SIN-nummer. [4] Het Nederlands Forensisch Instituut heeft aan de hand van deze bloedsporen DNA-profielen bepaald. Na vergelijkend DNA-onderzoek bleek dat er op het mes bloed aanwezig was dat afkomstig was van [slachtoffer]. [5]
[slachtoffer] deed op 28 juni 2013 aangifte van zware mishandeling. Zij verklaarde dat zij samen [naam] haar ex-vriend, zijnde verdachte, op 27 juni 2013 in Heerlen was gaan ophalen en vervolgens met hen naar haar woning aan de [adres] was gereden. In de woning kreeg [slachtoffer] vervolgens ruzie met verdachte. Zij wilde dat hij - nadat hij een mes uit zijn broekzak had gehaald - haar woning verliet. Dit heeft verdachte ook gedaan. [slachtoffer] zag vervolgens dat verdachte achter [naam], die die avond ook in de woning was en met verdachte de woning had verlaten, aan rende. Verdachte had op dat moment een mes met een lemmet van ongeveer 10 cm in zijn handen. [slachtoffer] rende vervolgens achter verdachte aan, omdat ze niet wilde dat hij [naam] iets aan zou doen. Zij is tussen [naam] en verdachte ingesprongen en heeft verdachte een duw gegeven. Verdachte zette vervolgens twee of drie stappen in de richting van [slachtoffer] en maakte stekende bewegingen met het mes in haar richting. [6] Verdachte stak volgens [slachtoffer] met het mes van boven naar beneden in haar arm, in een neerwaartse steekbeweging. [7] Zij zag en voelde dat hij in haar bovenarm stak, waarna het bloed uit de wond stroomde. [8]
[slachtoffer] werd op 27 juni 2013 op de spoedeisende hulp door drs. C. de Hoog, arts, onderzocht. Geconstateerd werd dat zij een tweetal oppervlakkige steekwonden in de oksel had, daarnaast had zij op haar rechterschouder een oppervlakkige steekwond. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die bewuste avond, nadat hij bij zijn ex-vriendin thuis ruzie had gekregen en het huis uit was gezet, iemand met een mes heeft gestoken, maar hij weet niet meer wie hij toen heeft geraakt. Hij had die avond veel alcohol gedronken, en kan zich daarom niet veel meer herinneren.
Poging tot zware mishandeling?
De vraag die de rechtbank in deze zaak onder andere moet beantwoorden is of voornoemde gedragingen van verdachte een poging tot zware mishandeling of (eenvoudige) mishandeling opleveren. De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van poging tot zware mishandeling bepleit, omdat verdachte volgens haar geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden, en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In dit verband neemt de rechtbank in haar overweging mee dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor de rechtbank staat op grond van de aangifte van [slachtoffer], de medische verklaring betreffende het letsel van [slachtoffer] en het onder verdachte in beslaggenomen mes met daarop bloed van [slachtoffer] alsmede de verklaring van verdachte vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in haar bovenlichaam heeft gestoken.
De rechtbank overweegt verder dat een mes een voorwerp is dat naar zijn aard geschikt is om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door met een mes in het bovenlichaam te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat vitale delen, zoals bijvoorbeeld (slag)aders, die zich in het bovenlichaam bevinden, beschadigd zouden worden, waardoor zwaar lichamelijk letsel het gevolg had kunnen zijn. Uit de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank het voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het met een mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] steken, zoals daarvan blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, een poging tot zware mishandeling oplevert. Zij acht het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2.
Op 27 juni 2013 bevonden verbalisanten [brigadier 1] en [brigadier 2], beiden brigadier van politie, zich in het cellencomplex van het politiebureau aan de Prins Bisschopsingel te Maastricht. Zij bevonden zich aldaar in verband met de insluiting van verdachte ter zake van poging tot doodslag. Verdachte werd door voornoemde verbalisanten naar zijn cel begeleid. Op de overloop maakte verdachte zich breed en wenste hij niet verder mee te lopen. De verbalisanten pakten verdachte vervolgens beet en trachtten hem naar boven te brengen. Hiertegen verzette verdachte zich door te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin de verbalisanten hem trachtten te brengen. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het cellencomplex een hoop onzin heeft uitgeslagen en niet de liefste is geweest. Nu het proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd is op ambtseed is opgemaakt, en verdachte hetgeen aldaar staat ook niet ontkent, acht de rechtbank ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 27 juni 2013 te Born, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 27 juni 2013 in de gemeente Maastricht, toen de aldaar dienstdoende [brigadier 1] en [brigadier 2], beiden brigadier van politie, verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, hadden vastgegrepen, teneinde hem in te sluiten in een politiecel, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin bovengenoemde opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtten te brengen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2:
wederspannigheid.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog, is naar aanleiding van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte een rapport uitgebracht. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en van een persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en antisociale trekken. Van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens was ook ten tijde van het plegen van het hierboven bewezen verklaarde, sprake. De psycholoog concludeert dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Met de conclusie van dit rapport, te weten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze over.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is
geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen waarvan 107 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht wordt verbonden, ook indien dat inhoudt een klinische behandeling, een daarop aansluitende ambulante behandeling en opname in een instelling voor begeleid wonen. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die nodig is om een klinische behandeling van verdachte te starten. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht wordt verbonden, ook indien dat inhoudt een klinische behandeling bij Trajectum/Boschoord of een soortgelijke instelling.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer], zijn ex-vriendin en aan wederspannigheid.
Zware mishandeling, zoals hierboven omschreven, is een ernstig strafbaar feit. In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is een oriëntatiepunt vastgesteld voor het bestraffen van zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. In het LOVS is geen oriëntatiepunt vastgesteld voor wederspannigheid.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffende strafblad, waaruit blijkt dat verdachte meermalen voor geweldsgerelateerde feiten is veroordeeld. In de onderhavige zaak is opnieuw sprake van geweldsgerelateerde feiten, de rechtbank zal daar dan ook ten nadele van verdachte rekening mee houden. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat aan verdachte in het verleden de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd naar aanleiding van door hem gepleegde geweldsdelicten.
De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht, waarbij klinische behandeling, en daarna toeleiding naar een al dan niet intensief beschermde woonvorm, een van de voorwaarden zou kunnen zijn.
Verdachte heeft volgens de psycholoog middelen nodig om in voor hem te weinig gestructureerde en daarmee onoverzichtelijke situaties overzicht te kunnen ervaren c.q. stress te verminderen door zich te onttrekken aan de chaos. Hij is bekend met de effecten van alcohol op zijn functioneren, maar kan gezien de meervoudige chronische problematiek niet in staat geacht worden hier zelfstandig bij weg te blijven. Verdachte heeft zich tot op heden voornamelijk slecht begeleidbaar opgesteld, vanuit zijn overtuiging dat hij geen hulp nodig had. Thans lijkt bij hem het besef doorgedrongen dat hij alleen niet in staat is zijn leven adequaat vorm te geven. Het is van groot belang hierop aan te sluiten met het hulpaanbod om interventies gericht op vermindering van recidivegevaar enige kans te geven. De insteek zal moeten zijn een behandeling voor zijn middelenproblematiek. Gedurende deze behandeling zal als vanzelf de persoonlijkheidspathologie onderwerp blijken en kan betrokkene de mogelijkheid aangereikt krijgen situaties anders te benaderen, veiligheid te leren ontlenen aan structuur en kan hij leren hoe hij binnen relaties een evenwicht kan bereiken. Omdat de combinatie van cognitieve zwakte en de persoonlijkheidsproblematiek het nodige vergt van een behandelinstelling, wordt geadviseerd verdachte aan te melden bij een instelling die hierin veel ervaring heeft en in staat geacht kan worden verdachte adequaat te begeleiden en gemotiveerd te houden. Concreet wordt hierbij door de psycholoog gedacht aan een de instelling Trajectum te Boschoord, waar gefaseerdheid in behandeling mogelijk is en toe geleid kan worden naar een al dan niet intensief beschermde woonvorm aansluitend op het klinische traject.
De reclassering heeft aangegeven dat verdachte behandelbaar is en bereid is om mee te werken aan reclasseringscontact en een behandeling. Dit is ter terechtzitting door verdachte bevestigd. Uit de ter terechtzitting afgelegde aanvullende verklaring van F. Mak van de reclassering, blijkt dat door het NIFP-IFZ nog geen indicatiestelling is afgegeven voor behandeling van verdachte binnen Trajectum te Boschoord. De verwachting is echter dat deze voor 24 december 2013 wordt afgegeven. Daarna zal een intake plaatsvinden en bij akkoordbevinding zal verdachte op een wachtlijst worden geplaatst. In de tussenliggende periode kan verdachte in een overbruggingskliniek verblijven.
Volgens de reclassering zou de klinische behandeling bij Trajectum gevolgd moeten worden door een ambulante behandeling en opname in een beschermde woonvorm. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden en blijven melden zolang als nodig is.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte een fiks deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke zin krijgt opgelegd, enerzijds om te voorkomen dat hij in de toekomst nog strafbare feiten zal plegen, anderzijds om te voorkomen dat verdachte zich zal onttrekken aan de behandelingen die de rechtbank nodig acht.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 283 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Aan deze voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich moet melden bij de reclassering en verplicht wordt om zich op basis van een door het NIFP afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in een nader door het NIFP te bepalen zorginstelling, bij voorkeur Trajectum te Boschoord. Aansluitend op deze klinische behandeling dient verdachte zich op ambulante basis te laten behandelen en te verblijven in een beschermde woonvorm. Verdachte zal zich gedurende de proeftijd moeten melden bij de reclassering en zich moeten houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling(en) door of namens de instelling/behandelaren en de reclassering zullen worden gegeven.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 184 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de GGZ Reclassering Limburg, ook als dat inhoudt dat verdachte verplicht wordt zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in een nader door het NIFP te bepalen zorginstelling voor Forensische psychiatrie (bij voorkeur Trajectum te Boschoord), gevolgd door een ambulante behandeling bij een instelling voor forensische psychiatrie en te verblijven in een instelling voor beschermd wonen, een en ander gedurende maximaal de periode van de proeftijd, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaren en de reclassering zolang deze instelling en de reclassering dit noodzakelijk achten;
  • zich meldt bij GGZ reclassering Limburg en gedurende de door GGZ reclassering Limburg bepaalde periode blijft melden bij die instelling, zo frequent en zolang als deze instelling dat nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2013.
Buiten staat
mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700394-13
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 24 december 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Huis van Bewaring,
Keulsebaan 530 te Roermond.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 10 december 2013 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal dit proces-verbaal, dat is vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw is mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, advocaat te Heerlen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013068776 d.d. 9 juli 213, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 68 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aanhouding d.d. 27 juni 2013, p. 14 en 15.
3.Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 27 juni 2013, p. 26.
4.Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 27 juni 2013, SIN-nummer: AAFY2593NL.
5.Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een delict gepleegd in Born op 27 juni 2013 van het NFI, d.d. 2 augustus 2013.
6.Proces-verbaal aangifte d.d. 28 juni 2013, p. 37 en 38.
7.Proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 29 juni 2013, p. 43.
8.Proces-verbaal aangifte d.d. 28 juni 2013, p. 38.
9.Medische gegevens betreffende [slachtoffer], p. 40 en 41.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2013, opgemaakt door [brigadier 1] en [brigadier 2], p. 68.