4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 27 juni 2013 kregen de verbalisanten opdracht naar de [adres] te rijden. Aldaar zou de bewoonster met een mes zijn neergestoken. Ter plaatse zagen de verbalisanten de hen ambtshalve bekende [slachtoffer] buiten staan. Zij zagen dat [slachtoffer] een snijwond aan haar rechterarm had en dat deze wond hevig bloedde. [slachtoffer] verklaarde dat haar ex-vriend, zijnde verdachte, haar had neergestoken en dat hij vermoedelijk bij het tankstation verderop zou zijn. Verdachte werd vervolgens bij het aldaar gelegen tankstation aangehouden en aan een veiligheidsfouillering onderworpen. Hierbij werd een mes in zijn rechterbroekzak aangetroffen.Dit mes werd vervolgens in beslag genomen.Op het mes werden bloedsporen aangetroffen die werden bemonsterd en voorzien een SIN-nummer.Het Nederlands Forensisch Instituut heeft aan de hand van deze bloedsporen DNA-profielen bepaald. Na vergelijkend DNA-onderzoek bleek dat er op het mes bloed aanwezig was dat afkomstig was van [slachtoffer].
[slachtoffer] deed op 28 juni 2013 aangifte van zware mishandeling. Zij verklaarde dat zij samen [naam] haar ex-vriend, zijnde verdachte, op 27 juni 2013 in Heerlen was gaan ophalen en vervolgens met hen naar haar woning aan de [adres] was gereden. In de woning kreeg [slachtoffer] vervolgens ruzie met verdachte. Zij wilde dat hij - nadat hij een mes uit zijn broekzak had gehaald - haar woning verliet. Dit heeft verdachte ook gedaan. [slachtoffer] zag vervolgens dat verdachte achter [naam], die die avond ook in de woning was en met verdachte de woning had verlaten, aan rende. Verdachte had op dat moment een mes met een lemmet van ongeveer 10 cm in zijn handen. [slachtoffer] rende vervolgens achter verdachte aan, omdat ze niet wilde dat hij [naam] iets aan zou doen. Zij is tussen [naam] en verdachte ingesprongen en heeft verdachte een duw gegeven. Verdachte zette vervolgens twee of drie stappen in de richting van [slachtoffer] en maakte stekende bewegingen met het mes in haar richting.Verdachte stak volgens [slachtoffer] met het mes van boven naar beneden in haar arm, in een neerwaartse steekbeweging.Zij zag en voelde dat hij in haar bovenarm stak, waarna het bloed uit de wond stroomde.
[slachtoffer] werd op 27 juni 2013 op de spoedeisende hulp door drs. C. de Hoog, arts, onderzocht. Geconstateerd werd dat zij een tweetal oppervlakkige steekwonden in de oksel had, daarnaast had zij op haar rechterschouder een oppervlakkige steekwond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die bewuste avond, nadat hij bij zijn ex-vriendin thuis ruzie had gekregen en het huis uit was gezet, iemand met een mes heeft gestoken, maar hij weet niet meer wie hij toen heeft geraakt. Hij had die avond veel alcohol gedronken, en kan zich daarom niet veel meer herinneren.
Poging tot zware mishandeling?
De vraag die de rechtbank in deze zaak onder andere moet beantwoorden is of voornoemde gedragingen van verdachte een poging tot zware mishandeling of (eenvoudige) mishandeling opleveren. De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van poging tot zware mishandeling bepleit, omdat verdachte volgens haar geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden, en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In dit verband neemt de rechtbank in haar overweging mee dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor de rechtbank staat op grond van de aangifte van [slachtoffer], de medische verklaring betreffende het letsel van [slachtoffer] en het onder verdachte in beslaggenomen mes met daarop bloed van [slachtoffer] alsmede de verklaring van verdachte vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in haar bovenlichaam heeft gestoken.
De rechtbank overweegt verder dat een mes een voorwerp is dat naar zijn aard geschikt is om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door met een mes in het bovenlichaam te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat vitale delen, zoals bijvoorbeeld (slag)aders, die zich in het bovenlichaam bevinden, beschadigd zouden worden, waardoor zwaar lichamelijk letsel het gevolg had kunnen zijn. Uit de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank het voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het met een mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] steken, zoals daarvan blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, een poging tot zware mishandeling oplevert. Zij acht het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2.
Op 27 juni 2013 bevonden verbalisanten [brigadier 1] en [brigadier 2], beiden brigadier van politie, zich in het cellencomplex van het politiebureau aan de Prins Bisschopsingel te Maastricht. Zij bevonden zich aldaar in verband met de insluiting van verdachte ter zake van poging tot doodslag. Verdachte werd door voornoemde verbalisanten naar zijn cel begeleid. Op de overloop maakte verdachte zich breed en wenste hij niet verder mee te lopen. De verbalisanten pakten verdachte vervolgens beet en trachtten hem naar boven te brengen. Hiertegen verzette verdachte zich door te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin de verbalisanten hem trachtten te brengen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het cellencomplex een hoop onzin heeft uitgeslagen en niet de liefste is geweest. Nu het proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd is op ambtseed is opgemaakt, en verdachte hetgeen aldaar staat ook niet ontkent, acht de rechtbank ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.