4.2De berekening op basis van de kasopstelling
Beginsaldo
Niet gebleken is dat [naam verdachte] begin 2005 als privépersoon een groot legaal bedrag contant ter beschikking had. Daarom wordt aangenomen dat het beginsaldo nihil was.
Door de raadsman is aangevoerd dat een bedrag van € 42.215,- als beginsaldo moet worden gehanteerd, zijnde het bedrag dat door de accountant van [naam verdachte] wordt genoemd aan liquide middelen per 31 december 2004 van het klussenbedrijf van [naam verdachte].
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet aannemelijk is geworden dat [naam verdachte] privé zoveel contant geld had. In dit verband is van belang dat de jaarrekening door de accountant is samengesteld op basis van door [naam verdachte] verstrekte gegevens. De jaarrekening is slechts voorzien van een samenstellingsverklaring, waarmee is aangegeven dat de door [naam verdachte] verstrekte gegevens niet nader door de accountant zijn gecontroleerd. Indien dit bedrag al daadwerkelijk contant beschikbaar zou zijn geweest voor het bedrijf, dan brengt dat niet automatisch mee dat het betrokken moet worden bij de onderhavige kasopstelling. De enkele stelling dat [naam verdachte] zakelijk en privé vermengde, is daarvoor onvoldoende.
In het rapport is bovendien duidelijk alleen rekening gehouden met contante privé inkomsten en uitgaven, niet met zakelijke. De vele bonnen die bij [naam verdachte] in beslag zijn genomen hebben namelijk betrekking op (bijvoorbeeld) de aankoop van (kinder)kleding, bioscoopbezoek, speelgoed en sieraden. Gelet op de bewijslastverdeling in ontnemingszaken had het op de weg van [naam verdachte] gelegen zijn stelling dat er privé meer kasgeld beschikbaar was, afkomstig uit zijn bedrijf, nader te onderbouwen. Bovendien, mocht [naam verdachte] begin 2005 daadwerkelijk privé over zoveel contant geld hebben beschikt, dan is door hem niet adequaat uitgelegd waarom hij desondanks op 14, 22 en 28 februari 2005 telkens € 250,- heeft opgenomen van zijn bankrekening bij een geldautomaat.
Legale contante inkomsten
Het rapport gaat uit van de verklaring van [naam verdachte] bij de politie dat hij maandelijks € 2.000,- contant uit de werkzaamheden in zijn bedrijf onttrok als privé-inkomsten.Deze inkomsten worden in het rapport aangemerkt als legale contante inkomsten. Over de onderzoeksperiode van 57 maanden betreft het een bedrag van € 114.000,-. De rechtbank neemt dit bedrag over, nu er geen aanleiding is te concluderen dat [naam verdachte] in het geheel geen of een ander (specifiek) bedrag aan inkomsten genoot uit zijn klussenbedrijf.
Daarnaast kan worden vastgesteld dat [naam verdachte] over legale contante inkomsten beschikte voor een bedrag van € 2.870,-, in de vorm van contante opnames van zijn bankrekening.
De legale contante inkomsten van [naam verdachte] bedroegen derhalve gedurende de gehele onderzoeksperiode: € 116.870,-.
Contante uitgaven
[naam verdachte] heeft privé vele contante uitgaven gedaan in de onderzochte periode. Deze bestonden uit stortingen per kas op zijn bankrekening en uit uitgaven voor privédoeleinden die blijken uit de vele bonnen die bij hem in beslag zijn genomen.
[naam verdachte] heeft in totaal € 162.810,- per kas gestort op zijn bankrekening.Aan contante privé-uitgaven heeft [naam verdachte] een bedrag van € 43.018,22 besteed. Uit de bonnen blijkt duidelijk dat er sprake is van privé-uitgaven. Het betreft onder andere de aankoop van (kinder)kleding, bioscoopbezoek, speelgoed en juwelen.
In totaal heeft [naam verdachte] privé derhalve € 205.828,22 contant uitgegeven (€ 162.810,- + € 43.018,22).
Ten aanzien van het bedrag aan contante uitgaven heeft de raadsman gewezen op betalingen van [naam verdachte] aan de belastingdienst (omzetbelasting). Deze betalingen moeten volgens de raadsman in mindering worden gebracht op het bedrag aan contante uitgaven, omdat [naam verdachte] deze bedrijfsverplichtingen privé heeft betaald. De rechtbank verwerpt dit verweer. De betalingen zijn immers giraal verricht vanaf de bankrekening van [naam verdachte] en alleen al daarom niet relevant bij een eenvoudige kasopstelling zoals in casu is gehanteerd.
Onverantwoorde contante uitgaven
[naam verdachte] heeft gelet op het voorgaande aanzienlijk meer contante privé-uitgaven gedaan, dan hij aan legale contante inkomsten had. Het verschil tussen de contante inkomsten die [naam verdachte] legaal beschikbaar had en de contante uitgaven bedraagt: € 116.870,- min € 205.828,22 = ─ € 88.958,22 (negatief). Dit leidt tot de conclusie dat [naam verdachte] € 88.958,22 aan contant geld heeft besteed dat niet op legale wijze is verkregen. Derhalve heeft dit bedrag te gelden als wederrechtelijk verkregen voordeel uit strafbare feiten, waaronder de feiten waarvoor [naam verdachte] is veroordeeld.
De raadsman heeft nog naar voren gebracht dat er mogelijk sprake is van schending van het beginsel dat geen voordeel kan worden ontnomen wegens feiten waarvan iemand is vrijgesproken, gelet op de Geerings-jurisprudentie. In casu zou dit mogelijk aan de orde zijn volgens de raadsman, omdat verdachte in de strafzaak is vrijgesproken van witwassen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In beginsel is in ontnemingszaken niet vereist dat specifiek wordt aangeduid welke andere strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel hebben opgeleverd, als duidelijk is dat een veroordeelde over onverklaard vermogen, in casu contant geld, beschikt (heeft). De ontnemingsvordering is bovendien ook niet gebaseerd op het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel uit witwassen, maar op een kasopstelling. De vrijspraak van het witwassen van specifieke goederen, zoals blijkt uit het vonnis, is dan ook niet relevant.
De rechtbank zal het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, derhalve vaststellen op € 88.958,22.