In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 24 december 2013, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag op [naam slachtoffer] op 8 juni 2013 in Maastricht. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. S. Weening, werd beschuldigd van het met een hakbijl slaan naar het hoofd en de borst van de aangever. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van een poging tot doodslag en dat de verdachte handelde uit zelfverdediging.
De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken partijen en getuigen zorgvuldig gewogen. De aangever had de verdachte eerder met gebalde vuist geslagen, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden, maar dat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging, wat het beroep op noodweerexces valideerde.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, [naam slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank gelastte de teruggave van de aansteker aan de aangever en onttrok de hakbijl aan het verkeer, gezien het gebruik ervan in de gepleegde feiten.