7.3.1.Ten aanzien van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 18 juni 2013 om een uur of 8 ’s ochtends een man aangevallen met een hakbijl op de Servaesbrug in het centrum van Maastricht. Het slachtoffer heeft hij uit de vele voorbijgangers op dat moment vrijwel willekeurig gekozen.
Naar eigen zeggen was het de bedoeling van verdachte om iemand te doden. Verdachte was er namelijk van overtuigd dat hij dakloos zou worden. Om dat te voorkomen wilde hij een “zwaar delict” plegen, zodat hij zo lang mogelijk in de gevangenis zou komen. Een andere oplossing voor zijn probleem zag hij naar eigen zeggen niet. Hij heeft overwogen om zelfmoord te plegen, maar durfde dat uiteindelijke niet. In plaats daarvan vatte hij het plan op om iemand anders te vermoorden.
Ter uitvoering van dat plan, heeft hij enkele dagen eerder een hakbijl gekocht en hiermee in zijn woning geoefend. Ook heeft hij zijn plannen op papier opgeschreven, waarbij hij het woord ‘skullsplitter’ heeft gebruikt. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit papier diende als bevestiging dat hij iemand moest doden.
De uitvoering van verdachtes weerzinwekkende plan is vastgelegd door de camera’s van het stadstoezicht in het centrum van Maastricht. Deze beelden zijn ter terechtzitting getoond. De handelingen die verdachte ook in zijn verhoren heeft beschreven, zijn daarop te zien.
Zichtbaar is dat verdachte eerst in een inham van de brug, ogenschijnlijk rustig, in het zonnetje een sigaret heeft gerookt. Een aantal mensen loopt op dat moment voorbij. Vervolgens is te zien dat, zodra het slachtoffer de brug heeft betreden, verdachte hem van achteren nadert. Verdachte haalt dan met de hakbijl uit naar het nietsvermoedende slachtoffer. Hij hakt maar liefst achtmaal met kracht in op het hoofd/en of lichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer zakt op enig moment op de grond, maar ook dan gaat de verdachte nog door met het inhakken op het slachtoffer. Op te beelden is te zien dat verdachte dit ook met kracht doet. Hij heeft zijn bijl met beide handen vast.
Vervolgens is verdachte teruggelopen naar de stenen inham op de brug en is daar rustig blijven wachten, zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren.
De verdachte heeft, na het zien van de beelden op de zitting, verklaard dat hij er nog steeds emotioneel niets bij voelt. Het plegen van het delict heeft hij ervaren als een militaire operatie. Hij was volledig in zichzelf gekeerd en was volledig “in controle” over wat hem te doen stond, namelijk het plegen van een moord. Verdachte geeft aan dat hij eerst een sigaret heeft gerookt, waarbij hij in een soort trance verkeerde. Toen hij de sigaret had opgerookt, heeft hij het besluit genomen om de eerstvolgende voorbijganger neer te slaan, die geschikt was. Ernaar gevraagd wat hij bedoelt met een geschikt persoon, verklaarde verdachte dat hij iemand heeft uitgezocht die er zwak uitzag en zichzelf niet zou kunnen verdedigen.
De rechtbank is geschokt door de manier waarop verdachte een volkomen willekeurig en weerloos slachtoffer heeft aangevallen en de manier waarop hij hier (nog steeds) tegenaan kijkt. Het is moeilijk te bevatten dat iemand een willekeurig medemens doelbewust van het leven tracht te beroven en daar zelf beter van hoopt te worden.
Hetgeen het slachtoffer is overkomen gaat een ieders voorstellingsvermogen te boven. Het slachtoffer bevond zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats, waardoor hij het willoze instrument werd van een actie waarmee verdachte zich een plek in de gevangenis trachtte te verschaffen.
Uit de rapportages over de psychische gesteldheid van de verdachte volgt dat het delict aan de verdachte verminderd is toe te rekenen. Met dat gegeven houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Verdachte had een beeld in zijn hoofd, dat volstrekt niet in overeenstemming was met de objectieve werkelijkheid en heeft daarnaar gehandeld. Zijn denken en handelen werd echter volgens de deskundigen niet volledig bepaald door zijn stoornissen. Dat betekent dat verdachte voor een gedeelte strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn daad en dus, naast de eventuele oplegging van een maatregel, ook straf verdient.
Bij het bepalen van deze straf heeft de rechtbank niet alleen rekening gehouden met het strafblad van verdachte, maar ook met hetgeen verdachte zelf en de deskundigen hebben verteld over eerdere gewelddadigheden van verdachte. Zo heeft verdachte in het verleden meermalen huisdieren (honden en katten) gedood en is heeft hij ook geweld gebruikt tegen zijn eigen dochtertje. Kennelijk is er sprake van een stijgende lijn van gewelddadige delicten. Richtte verdachte zijn gevoelens van frustratie en onmacht tot nu toe nog (voornamelijk) op dieren, nu heeft verdachte een medemens uiterst gewelddadig aangevallen.
Ook rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij voorafgaand aan zijn laffe daad maar liefst 24 blikken bier heeft genuttigd, terwijl hij zich wel bewust was van de invloed van alcohol op zijn functioneren. Daarnaast heeft de verdachte zijn daad zorgvuldig geregisseerd, om het gestelde doel te verwezenlijken. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte zich telkens beroept op het feit dat hij psychisch niet goed functioneert en zich achter dit gegeven verschuilt, wanneer zijn handelen wordt besproken.
Alles overwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan de straf die de officier van justitie geëist heeft. Met name het leed dat bij het slachtoffer teweeg is gebracht en het gewelddadig karakter van het feit leiden tot dit oordeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van een delict als dit lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Het slachtoffer heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat dit ook zijn geval zo is. Nog altijd ondervindt hij dagelijks last van wat er gebeurd is.
Daarnaast houdt de rechtbank nadrukkelijk rekening met de maatschappelijke onrust die dit feit heeft veroorzaakt. Het feit is immers gepleegd op een ochtend midden in het centrum in Maastricht waar vele mensen liepen die, net als het slachtoffer, op weg naar hun werk waren en die, waren zij in de ogen van verdachte ook “geschikt” geweest, net zo goed slachtoffer hadden kunnen worden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeven jaar passend en geboden.
De omstandigheden die de raadsvrouw heeft aangevoerd vormen geen reden om een lagere straf op te leggen.
Verdachte heeft inderdaad alle medewerking verleend aan het strafrechtelijk onderzoek, maar het was dan ook zijn primaire doel om een lange gevangenisstraf te krijgen. Weliswaar is gebleken dat het delict ook een schreeuw om hulp was, maar verdachte heeft daarbij een volkomen willekeurig en onschuldig slachtoffer ernstig toegetakeld met de bedoeling om deze persoon te doden. Naast het aanbieden van hulp voor de vastgestelde problematiek van verdachte, acht de rechtbank dan ook vanuit punitief oogpunt een langere gevangenisstraf aangewezen.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
zevenjaren passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest.
7.3.2.Ten aanzien van de op te leggen maatregel
De psychiater en de psycholoog hebben in de eerdergenoemde rapportage vastgesteld dat bij de klinische risicotaxatie de pervasieve ontwikkelingsproblematiek, de persoonlijkheidsstoornis en het middelengebruik als belangrijkste risicofactoren naar voren komen. Wanneer zich opnieuw een situatie voordoet waarin verdachte structuur en overzicht verliest, vastloopt in sociale situaties en overprikkeld raakt, kan hij opnieuw tot grenzeloos gedrag komen. Door het gebrek aan empathie, is er nauwelijks sprake van een emotionele rem op mogelijk agressief gedrag.
De deskundigen stellen dat op basis van zowel klinische als gestructureerde risicotaxatie, dat zonder behandeling, de kans op herhaling van ernstig gewelddadig gedrag voor de middellange en langere termijn als matig tot hoog ingeschat moet worden.
Het huidige feit kenmerkt zich door ernstig en disproportioneel gewelddadig gedrag. Het maakt deel uit van een bestaand gedragspatroon, waarin de laatste jaren een verscherping van de ernst naar voren komt. Daarbij is eerdere klinische behandeling onvoldoende effectief gebleken. De gebleken problemen met de invulling van adequaat toezicht maken dat onder de huidige omstandigheden een ambulant toezicht als ontoereikend wordt ingeschat.
Gelet op de aard en de ernst van het tenlastegelegde, de ernst van de geconstateerde psychische stoornissen bij verdachte en de doorwerking daarvan in het tenlastegelegde feit, de kans op herhaling en de geschatte onhaalbaarheid van praktisch uitvoerbare alternatieven, adviseren de deskundigen om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging op te leggen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en rapportage van het Pieter Baan Centrum concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen, de terbeschikkingstelling van verdachte eist. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan: het bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en was gericht tegen of veroorzaakte gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Nu uit de Pieter Baan Centrum-rapportage volgt dat er gevaar bestaat voor recidive en andere behandelalternatieven als onhaalbaar ingeschat worden, is naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend en geboden.
De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevelen, voor de duur van twee jaren.
De rechtbank ziet geen reden om, zoals de raadsvrouw heeft verzocht, te bepalen dat de TBS-behandeling al na een derde of na de helft van de gevangenisstraf dient te beginnen. De belangen van de samenleving en het slachtoffer bij genoegdoening zijn zwaarwegender dan het belang van de verdachte bij een spoedige aanvang van zijn behandeling.