ECLI:NL:RBLIM:2013:12082

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
03/720952-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met een hakbijl op willekeurige voorbijganger in Maastricht

Op 20 december 2013 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2013 in Maastricht een willekeurige voorbijganger met een hakbijl heeft aangevallen. De verdachte, die thans gedetineerd is in het PPC Vught, stond terecht voor poging tot moord. Tijdens de zitting op 6 december 2013 werd de verdachte gehoord, evenals de officier van justitie en de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte had voorafgaand aan de aanval een hakbijl aangeschaft en verklaarde dat hij iemand wilde doden om zo een lange gevangenisstraf te krijgen, omdat hij vreesde dakloos te worden. De rechtbank achtte de poging tot moord wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van het slachtoffer en getuigenverklaringen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat hij wel strafbaar was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf van zeven jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die ernstig gewond was geraakt door de aanval. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/720952-13
Datum uitspraak : 20 december 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in het PPC Vught, Lunettenlaan 501 Vught.
Raadsvrouw is mr. S.M. Kurvers, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 6 december 2013.
De rechtbank heeft op 6 december 2013 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw. Tevens is de benadeelde partij [slachtoffer] in de gelegenheid gesteld zijn vordering toe te lichten.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een bijl op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een bijl op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft haar requisitoir op schrift gesteld en aan de rechtbank over gelegd.
Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de aangifte, de medische verklaringen en de bekennende verklaringen van de verdachte zelf. Uit de verklaringen van de verdachte valt tevens af te leiden dat hij met voorbedachten rade gehandeld heeft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1] De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en herhaald tijdens het onderzoek ter terechtzitting [2] ;
- de aangifte van [slachtoffer] [3] ;
- de getuigenverklaring van [getuige] [4] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 18 juni 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een bijl op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
Primair:
Poging tot moord.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is onderworpen aan een onderzoek naar zijn geestvermogens door een multidisciplinair team in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding van de bevindingen voortvloeiend uit dit onderzoek is er op 19 september 2013 een rapportage uitgebracht door het onderzoekend team.
De psycholoog I. Schilperoord omschrijft in dat rapport de problematiek van verdachte als een gecombineerd beeld met als pijlers een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven, een ernstige persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met borderline en vermijdende trekken, afhankelijkheid van alcohol en misbruik van cocaïne in gedwongen remissie.
De psychiater L.P. Heinsman stelt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven, alcoholafhankelijkheid en misbruik van cocaïne. Verder is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die bestaat uit een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met vermijdende en borderline trekken. Ook lijken er aanwijzingen te zijn dat verdachte lijdt aan een aandachttekortstoornis met hyperactiviteit en pathologisch gokken.
Zowel de psychiater als de psycholoog stellen vast dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling én een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hierbij gaat het om een ontwikkelingsstoornis in het autistische spectrum en een verstoord gelopen persoonlijkheidsontwikkeling als gevolg van vroege verwaarlozing. Vanuit de voorgeschiedenis komt een patroon naar voren van beperkingen in de sociale wederkerigheid en in de communicatieve vaardigheden. Hij heeft nauwelijks contact met zijn eigen gevoelswereld en voelt anderen slecht aan, waardoor zijn gewetensfuncties gebrekkig zijn.
In het tenlastegelegde feit is een patroon te zien van agressieve impulsen op het vlak van suïcidaliteit, agressie, seksualiteit en middelengebruik. Een gedragspatroon, waarbij verdachte zich overgeeft aan excessief gedrag om zo de controle over zijn denken en gedrag te hervinden. In de stappen die verdachte heeft gezet voorafgaand aan het tenlastegelegde, is de pervasieve ontwikkelingsproblematiek te herkennen. Genoemd kunnen worden de inschattingsfouten, het doorvoeren van denkfouten in zijn redeneren, zijn gevoeligheid voor overprikkeling, problemen in de contactsfeer en zijn afhankelijkheid van een duidelijke en overzichtelijke omgeving. Ook vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis komen de nodige kenmerken naar voren, zoals een gebrekkige zelfbeheersing, het actief wegmaken van gevoelens, een falende coping, woede, stemmingsklachten en suïcidaliteit.
Naar de mening van de psycholoog en de psychiater is het echter niet zo dat het denken en handelen van de betrokkene volledig werd bepaald door de bij hem vastgestelde stoornissen. Hij werd wel beperkt in zijn keuzevrijheid.
Gelet hierop adviseren zowel de psychiater en de psycholoog verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundigen daar waar zij zich uitspreken over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Een en ander komt ook overeen met het beeld dat de rechtbank van verdachte gekregen heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Zij neemt deze conclusie dan ook over. Dit betekent dat het bewezenverklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Verdachte is echter wel strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om een aantal omstandigheden in het voordeel van de verdachte te laten meewegen bij het bepalen van de straf. Zo heeft zij erop gewezen dat verdachte van meet af aan zijn volledige medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk onderzoek. Ook ter terechtzitting heeft hij getracht om inzicht te verschaffen in zijn denkbeelden, waarbij hij zichzelf niet gespaard heeft. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het door verdachte gepleegde delict een schreeuw om hulp was. Dit blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting en de inhoud van de rapportages. De deskundigen hebben geconludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Verdachte heeft zelf ook aangegeven dat hij open staat voor het traject van terbeschikkingstelling, zelfs met dwangverpleging. Tenslotte heeft de raadsvrouw er op gewezen dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar straffen die in soortgelijke zaken (poging tot moord) worden opgelegd gepleit voor een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 4 jaren met daarbij de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Tenslotte heeft de raadsvrouw aan de rechtbank verzocht om een advies zoals bedoeld in artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in het vonnis op te nemen, zodat verdachte zo snel mogelijk met zijn TBS-behandeling kan beginnen. Zij heeft de rechtbank daarbij in overweging gegeven om te bepalen dat verdachte na een derde of na de helft van zijn gevangenisstraf te hebben uitgezeten, kan beginnen met zijn behandeling.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Ten aanzien van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 18 juni 2013 om een uur of 8 ’s ochtends een man aangevallen met een hakbijl op de Servaesbrug in het centrum van Maastricht. Het slachtoffer heeft hij uit de vele voorbijgangers op dat moment vrijwel willekeurig gekozen.
Naar eigen zeggen was het de bedoeling van verdachte om iemand te doden. Verdachte was er namelijk van overtuigd dat hij dakloos zou worden. Om dat te voorkomen wilde hij een “zwaar delict” plegen, zodat hij zo lang mogelijk in de gevangenis zou komen. Een andere oplossing voor zijn probleem zag hij naar eigen zeggen niet. Hij heeft overwogen om zelfmoord te plegen, maar durfde dat uiteindelijke niet. In plaats daarvan vatte hij het plan op om iemand anders te vermoorden.
Ter uitvoering van dat plan, heeft hij enkele dagen eerder een hakbijl gekocht en hiermee in zijn woning geoefend. Ook heeft hij zijn plannen op papier opgeschreven, waarbij hij het woord ‘skullsplitter’ heeft gebruikt. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit papier diende als bevestiging dat hij iemand moest doden.
De uitvoering van verdachtes weerzinwekkende plan is vastgelegd door de camera’s van het stadstoezicht in het centrum van Maastricht. Deze beelden zijn ter terechtzitting getoond. De handelingen die verdachte ook in zijn verhoren heeft beschreven, zijn daarop te zien.
Zichtbaar is dat verdachte eerst in een inham van de brug, ogenschijnlijk rustig, in het zonnetje een sigaret heeft gerookt. Een aantal mensen loopt op dat moment voorbij. Vervolgens is te zien dat, zodra het slachtoffer de brug heeft betreden, verdachte hem van achteren nadert. Verdachte haalt dan met de hakbijl uit naar het nietsvermoedende slachtoffer. Hij hakt maar liefst achtmaal met kracht in op het hoofd/en of lichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer zakt op enig moment op de grond, maar ook dan gaat de verdachte nog door met het inhakken op het slachtoffer. Op te beelden is te zien dat verdachte dit ook met kracht doet. Hij heeft zijn bijl met beide handen vast.
Vervolgens is verdachte teruggelopen naar de stenen inham op de brug en is daar rustig blijven wachten, zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren.
De verdachte heeft, na het zien van de beelden op de zitting, verklaard dat hij er nog steeds emotioneel niets bij voelt. Het plegen van het delict heeft hij ervaren als een militaire operatie. Hij was volledig in zichzelf gekeerd en was volledig “in controle” over wat hem te doen stond, namelijk het plegen van een moord. Verdachte geeft aan dat hij eerst een sigaret heeft gerookt, waarbij hij in een soort trance verkeerde. Toen hij de sigaret had opgerookt, heeft hij het besluit genomen om de eerstvolgende voorbijganger neer te slaan, die geschikt was. Ernaar gevraagd wat hij bedoelt met een geschikt persoon, verklaarde verdachte dat hij iemand heeft uitgezocht die er zwak uitzag en zichzelf niet zou kunnen verdedigen.
De rechtbank is geschokt door de manier waarop verdachte een volkomen willekeurig en weerloos slachtoffer heeft aangevallen en de manier waarop hij hier (nog steeds) tegenaan kijkt. Het is moeilijk te bevatten dat iemand een willekeurig medemens doelbewust van het leven tracht te beroven en daar zelf beter van hoopt te worden.
Hetgeen het slachtoffer is overkomen gaat een ieders voorstellingsvermogen te boven. Het slachtoffer bevond zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats, waardoor hij het willoze instrument werd van een actie waarmee verdachte zich een plek in de gevangenis trachtte te verschaffen.
Uit de rapportages over de psychische gesteldheid van de verdachte volgt dat het delict aan de verdachte verminderd is toe te rekenen. Met dat gegeven houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Verdachte had een beeld in zijn hoofd, dat volstrekt niet in overeenstemming was met de objectieve werkelijkheid en heeft daarnaar gehandeld. Zijn denken en handelen werd echter volgens de deskundigen niet volledig bepaald door zijn stoornissen. Dat betekent dat verdachte voor een gedeelte strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn daad en dus, naast de eventuele oplegging van een maatregel, ook straf verdient.
Bij het bepalen van deze straf heeft de rechtbank niet alleen rekening gehouden met het strafblad van verdachte, maar ook met hetgeen verdachte zelf en de deskundigen hebben verteld over eerdere gewelddadigheden van verdachte. Zo heeft verdachte in het verleden meermalen huisdieren (honden en katten) gedood en is heeft hij ook geweld gebruikt tegen zijn eigen dochtertje. Kennelijk is er sprake van een stijgende lijn van gewelddadige delicten. Richtte verdachte zijn gevoelens van frustratie en onmacht tot nu toe nog (voornamelijk) op dieren, nu heeft verdachte een medemens uiterst gewelddadig aangevallen.
Ook rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij voorafgaand aan zijn laffe daad maar liefst 24 blikken bier heeft genuttigd, terwijl hij zich wel bewust was van de invloed van alcohol op zijn functioneren. Daarnaast heeft de verdachte zijn daad zorgvuldig geregisseerd, om het gestelde doel te verwezenlijken. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte zich telkens beroept op het feit dat hij psychisch niet goed functioneert en zich achter dit gegeven verschuilt, wanneer zijn handelen wordt besproken.
Alles overwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan de straf die de officier van justitie geëist heeft. Met name het leed dat bij het slachtoffer teweeg is gebracht en het gewelddadig karakter van het feit leiden tot dit oordeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van een delict als dit lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Het slachtoffer heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat dit ook zijn geval zo is. Nog altijd ondervindt hij dagelijks last van wat er gebeurd is.
Daarnaast houdt de rechtbank nadrukkelijk rekening met de maatschappelijke onrust die dit feit heeft veroorzaakt. Het feit is immers gepleegd op een ochtend midden in het centrum in Maastricht waar vele mensen liepen die, net als het slachtoffer, op weg naar hun werk waren en die, waren zij in de ogen van verdachte ook “geschikt” geweest, net zo goed slachtoffer hadden kunnen worden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeven jaar passend en geboden.
De omstandigheden die de raadsvrouw heeft aangevoerd vormen geen reden om een lagere straf op te leggen.
Verdachte heeft inderdaad alle medewerking verleend aan het strafrechtelijk onderzoek, maar het was dan ook zijn primaire doel om een lange gevangenisstraf te krijgen. Weliswaar is gebleken dat het delict ook een schreeuw om hulp was, maar verdachte heeft daarbij een volkomen willekeurig en onschuldig slachtoffer ernstig toegetakeld met de bedoeling om deze persoon te doden. Naast het aanbieden van hulp voor de vastgestelde problematiek van verdachte, acht de rechtbank dan ook vanuit punitief oogpunt een langere gevangenisstraf aangewezen.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
zevenjaren passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest.
7.3.2.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel
De psychiater en de psycholoog hebben in de eerdergenoemde rapportage vastgesteld dat bij de klinische risicotaxatie de pervasieve ontwikkelingsproblematiek, de persoonlijkheidsstoornis en het middelengebruik als belangrijkste risicofactoren naar voren komen. Wanneer zich opnieuw een situatie voordoet waarin verdachte structuur en overzicht verliest, vastloopt in sociale situaties en overprikkeld raakt, kan hij opnieuw tot grenzeloos gedrag komen. Door het gebrek aan empathie, is er nauwelijks sprake van een emotionele rem op mogelijk agressief gedrag.
De deskundigen stellen dat op basis van zowel klinische als gestructureerde risicotaxatie, dat zonder behandeling, de kans op herhaling van ernstig gewelddadig gedrag voor de middellange en langere termijn als matig tot hoog ingeschat moet worden.
Het huidige feit kenmerkt zich door ernstig en disproportioneel gewelddadig gedrag. Het maakt deel uit van een bestaand gedragspatroon, waarin de laatste jaren een verscherping van de ernst naar voren komt. Daarbij is eerdere klinische behandeling onvoldoende effectief gebleken. De gebleken problemen met de invulling van adequaat toezicht maken dat onder de huidige omstandigheden een ambulant toezicht als ontoereikend wordt ingeschat.
Gelet op de aard en de ernst van het tenlastegelegde, de ernst van de geconstateerde psychische stoornissen bij verdachte en de doorwerking daarvan in het tenlastegelegde feit, de kans op herhaling en de geschatte onhaalbaarheid van praktisch uitvoerbare alternatieven, adviseren de deskundigen om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging op te leggen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en rapportage van het Pieter Baan Centrum concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen, de terbeschikkingstelling van verdachte eist. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan: het bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en was gericht tegen of veroorzaakte gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Nu uit de Pieter Baan Centrum-rapportage volgt dat er gevaar bestaat voor recidive en andere behandelalternatieven als onhaalbaar ingeschat worden, is naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend en geboden.
De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevelen, voor de duur van twee jaren.
De rechtbank ziet geen reden om, zoals de raadsvrouw heeft verzocht, te bepalen dat de TBS-behandeling al na een derde of na de helft van de gevangenisstraf dient te beginnen. De belangen van de samenleving en het slachtoffer bij genoegdoening zijn zwaarwegender dan het belang van de verdachte bij een spoedige aanvang van zijn behandeling.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 9.874,50 ter zake van het tenlastegelegde.
Het gevorderde bedrag bestaat uit € 1.874,50 voor materiële schade en € 8.000,00 voor immateriële schade.
Daarnaast vordert [slachtoffer] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de vordering voor immateriële schade onderbouwd is met een verwijzing naar de ANWB-smartengeldgids. In de casus waarnaar verwezen wordt, is bij de bepaling van de hoogte van de immateriële schade al rekening gehouden met het verblijf in het ziekenhuis. Gelet hierop, stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat de posten met betrekking tot de daggeldvergoedingen dienen te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij ervoor gepleit om het gevorderde bedrag voor immateriële schade te matigen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade is toegebracht door bewezen verklaarde strafbare feit.
[slachtoffer] is als volledig willekeurig slachtoffer meermalen met een hakbijl op zijn hoofd geslagen, waarbij de verdachte het opzet had om hem te doden. Verdachte heeft [slachtoffer] ernstig verwond, waarbij deze nog immer de gevolgen – lichamelijke beperkingen onder andere ten aanzien van zicht en gehoor – ondervindt.
Het bedrag dat wordt gevorderd voor immateriële schade is als zodanig niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag, € 8.000,00 geheel moet worden toegewezen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor materiële schade kan worden toegewezen, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘eigen risico CZ’, ‘aanschafkosten nieuwe bril’ en ‘reiskosten’. De rechtbank zal dus een bedrag van € 740,50 toewijzen ter vergoeding van materiële schade, nu voldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten door [slachtoffer] als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde zijn gemaakt.
De posten ‘daggeldvergoeding ziekenhuis’ en ‘daggeldvergoeding Adelante’ zijn daarentegen opgevoerd als forfaitaire bedragen. De rechtbank overweegt dat deze vergoedingen het feitelijk karakter hebben van een immateriële schadevergoeding.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat [slachtoffer] door het verblijf in zowel het ziekenhuis als ook in de revalidatiekliniek extra kosten heeft gemaakt, dienen deze kosten nader onderbouwd te worden.
Het in dit stadium aanhouden van onderzoek ter terechtzitting om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering op deze punten nader toe te lichten, levert echter naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom bepaalt de rechtbank ambtshalve dat de benadeelde partij in zijn vordering, voor zover deze ziet op de daggeldvergoedingen voor het verblijf in het ziekenhuis en het verblijf in Adelante, niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

9.Het beslag

Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gelijktijdig met haar requisitoir een beslaglijst overgelegd. Zij heeft gevorderd om ten aanzien van de op deze beslaglijst onder nummer 47 genoemde goederen, zijnde een drietal kledingstukken toebehorend aan het slachtoffer [slachtoffer], te beslissen tot teruggave aan [slachtoffer]. Dit op uitdrukkelijke wens van het slachtoffer zelf.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht, de teruggave aan [slachtoffer] gelasten van een drietal kledingstukken met goednummer PL2410-2013064571-2217405.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 36f, 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege, voor de duur van 2 jaren;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres slachtoffer], te betalen een bedrag van
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering, met betrekking tot de posten daggeldvergoeding ziekenhuis en daggeldvergoeding Adelante, niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave van de 3 inbeslaggenomen kledingstukken, met goednummer PL2410-2013064571-2217405, aan [slachtoffer], [adres slachtoffer].
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. E.H.A.F.M. Krol en
mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
20 december 2013.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/720952-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van
20 december 2013in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in het PPC Vught te Vught.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 6 december 2013 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw is mr. S.M. Kurvers, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2410 2013064571 d.d. 8 juli 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting op 6 december 2013.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juni 2013, pagina 74-75.
4.Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige] d.d. 18 juni 2013, pagina 132-133.