In deze zaak heeft eiseres, die studiefinanciering ontving op basis van een uitwonenden beurs, niet tijdig beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar waarbij haar bezwaar tegen de herziening van de uitwonende beurs ongegrond is verklaard. Hierdoor is het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft echter wel de vraag beoordeeld of eiseres ten tijde van belang feitelijk woonachtig was op het GBA-adres waarop zij stond ingeschreven. De rechtbank oordeelt dat de controle op de woonomstandigheden van eiseres rechtmatig was, ondanks dat deze plaatsvond na toestemming van een minderjarige medebewoner. De rechtbank concludeert dat eiseres niet feitelijk woonachtig was op het GBA-adres, wat leidt tot de conclusie dat de opgelegde boete van 50% van het te veel ontvangen bedrag aan studiefinanciering terecht is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. De hoogte van de boete is proportioneel en voldoet aan de eisen van de wet.