ECLI:NL:RBLIM:2013:1161

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
04 AWB-13_5053 en 13_5054
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod wegens ongeloofwaardige bekering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Iraanse vrouw geboren op 17 september 1986, had op 13 juni 2012 een aanvraag ingediend, die eerder was afgewezen op basis van ongeloofwaardigheid van haar asielrelaas. Na een eerdere vernietiging van deze afwijzing door de rechtbank, diende eiseres op 12 februari 2013 opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen. De Staatsecretaris oordeelde dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die haar aanvraag konden rechtvaardigen, en dat haar bekering tot het christendom ongeloofwaardig was.

Eiseres voerde in beroep aan dat de door haar ingebrachte stukken, waaronder een doopcertificaat en verklaringen van getuigen, als nieuwe feiten moesten worden beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verklaringen van de getuige-deskundige, die stelde dat een radicale bekering binnen twee maanden kan plaatsvinden, niet voldoende waren gemotiveerd door de Staatsecretaris. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende was gemotiveerd, waardoor het in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatsecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De proceskosten werden vastgesteld op € 944,-, die door de Staatsecretaris aan de rechtsbijstandverlener moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/5053 en AWB 13/5054
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.M. Heuvelmans),
en

de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen. Tevens heeft verweerder eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep laten instellen bij deze rechtbank. Voorts is de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te treffen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de procedure van haar echtgenoot (AWB 13/5048 en AWB 13/5051) plaatsgevonden op 14 maart 2013. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Tevens waren ter zitting aanwezig prof. dr. [naam], getuige-deskundige, en de heer [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door diens gemachtigde
Na de zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst; in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.
In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.
Eiseres, geboren op 17 september 1986 en de Iraanse nationaliteit bezittende, heeft op 13 juni 2012 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 21 juni 2012 afgewezen omdat – kort gezegd – het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is geacht.
3.
Het tegen dit besluit door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, van 1 november 2012 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Thans is nog geen uitspraak gedaan op het door eiseres ingediende hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
4.
Op 12 februari 2013 heeft eiseres wederom een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij het thans bestreden besluit afgewezen, omdat eiseres geen rechtens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Haar bekering tot het christendom, te weten de Pinkstergemeente, acht verweerder ongeloofwaardig.
5.
Eiseres heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de door haar ingebrachte stukken wel degelijk als nova dienen te worden aangemerkt en dat verweerder deze stukken inhoudelijk dient te toetsen. Eiseres heeft haar bekering tot de Pinkstergemeente aannemelijk gemaakt gelet op haar verklaringen en de door haar overgelegde documenten. Voorts bestrijdt eiseres het aan haar opgelegde inreisverbod. Zij is tevens hoogzwanger.
6.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
7.
Artikel 4:6 van de Awb geeft voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemene rechtsbeginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem). De bepaling verleent het bestuur de bevoegdheid om een herhaalde aanvraag, waaraan geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, doch laat het vrij om inhoudelijk over een dergelijke aanvraag te beslissen.
8.
Voormeld algemeen beginsel geldt ook voor de rechtspraak: buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen, kan eenzelfde geschil niet nogmaals aan de rechter worden voorgelegd. Daarbij geldt dat de wet voor de rechtspraak, anders dan voor het bestuur, niet voorziet in discretie, noch anderszins in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode open staat.
9.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova, enkelvoud novum) zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
10.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere beslissing en de overwegingen waarop die rust, kan afdoen.
11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de onderhavige aanvraag, gelet op de overeenkomsten met de aanvraag van 13 juni 2012 aan te merken als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Derhalve treedt de voorzieningenrechter direct in de vraag of aan de aanvraag die geleid heeft tot het bestreden besluit, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
12.
Eiseres heeft in dat kader aangevoerd dat als novum dient te worden aangemerkt de omstandigheid dat hij zich in Nederland heeft bekeerd tot de Pinkstergemeente. Eiseres heeft ter onderbouwing van deze stelling een viertal documenten overgelegd, te weten een doopcertificaat Pinkstergemeente Jozua te Nijmegen van 28 oktober 2012, een deelnamecertificaat Alpha-cursus, afgegeven door Pinkstergemeente Jozua Nijmegen van
3 februari 2013, een verklaring van de heer [naam], secretaris Pinkstergemeente Jozua Nijmegen van 5 februari 2013 en een verklaring van de heer [naam], pastoraal werker Pinkstergemeente Jozua Gemeente en vrijwilligerscoördinator Stichting Gave voor Nijmegen e.o. van 6 februari 2013.
13.
De voorzieningenrechter oordeelt allereerst dat niet op voorhand is uitgesloten dat de gestelde bekering van eiseres kan afdoen aan het eerdere besluit van 21 juni 2012 en de overwegingen waarop dat berust, zodat voornoemde documenten beschouwd moeten worden als een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De voorzieningenrechter zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit op dit punt in de licht van de daartegen aangevoerde gronden.
14.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bekering van eiseres tot het christendom, te weten de Pinkstergemeente, niet geloofwaardig wordt geacht. Hiertoe heeft verweerder van belang geacht dat eiseres heeft verklaard dat zij op 26 augustus 2012 voor het eerst samen met haar echtgenoot naar de kerk is gegaan en dat zij slechts twee maanden na deze eerste kennismaking tot christen is gedoopt. Voorts acht verweerder het bevreemdingwekkend dat eiseres van 19 september 2012 tot 23 januari 2013 deelneemt aan een Alpha-cursus. Verwacht mag worden dat iemand zich eerst verdiept in alle facetten en aspecten van het nieuwe geloof alvorens over te gaan tot de doopplechtigheid. Tijdens deze cursus komen fundamentele aspecten van het geloof aan bod. Niet valt in te zien dat eiseres een weloverwogen keuze kan maken voor het christendom en al heeft kunnen overgaan tot de doopplechtigheid. Daarbij wordt meegenomen dat eiseres tijdens het gehoor in het kader van haar eerste asielaanvraag heeft verklaard dat zij haar (eerdere) geloof, de Islam, nog praktiseert en dat zij van haar geloof houdt. Verweerder acht het bevreemdingwekkend dat iemand, in dit geval eiseres, in twee maanden tijd afziet van haar eigen geloof en al een daadwerkelijke en oprechte gevoelde diepgewortelde overtuiging heeft voor een ander geloof.
15.
Eiseres heeft verklaard dat zij wel op deze termijn van twee maanden heeft kunnen afzien van haar eerdere geloof en een daadwerkelijke en oprechte gevoelde diepgewortelde overtuiging heeft voor het christendom, zijnde de Pinkstergemeente. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft de getuige-deskundige, prof. dr. [naam], hoogleraar aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven, ter zitting toegelicht dat sprake kan zijn van daadwerkelijke en oprechte gevoelde diepgewortelde overtuiging voor het christendom en een bekering die door middel van het ondergaan van het doopsel is voltooid. Een bekering kan al bij eerste aanraking met het geloof plaatsvinden, een zogenaamde radicale bekering. Van belang is of een persoon zijn leven en mentaliteit verandert. Een Alpha-cursus is slechts een middel van evangelisatie en staat formeel los van de doop. Daarbij is een Alpha-cursus een manier om extra te verdiepen in het geloof. Verder hebben eiseres en de getuige-deskundige gewezen op de aanwezigheid ter zitting van de heer [naam], de voorganger van de Pinkstergemeente waar eiseres onder valt en de brief die hij heeft geschreven. Niet enkel moet worden gelet op de verklaringen die een persoon heeft gegeven over de bekering, ook moet gekeken worden naar de verklaringen en de overtuiging van de voorganger dan wel de oudste(n) van een gemeente.
16.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, mede gelet op de verklaringen van de getuige-deskundige, zijn standpunt dat de bekering van eiseres ongeloofwaardig wordt geacht onvoldoende gemotiveerd. Zo verklaart de getuige-deskundige dat een (radicale) bekering daadwerkelijk binnen twee maanden kan plaatsvinden en dat Alpha-studie en doop formeel niet in verband staan tot elkaar. Dit brengt met zich dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldige wijze is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert zodat strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
17.
Gelet op dit oordeel overweegt de voorzieningenrechter voorts onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2011 (LJN BR5419) dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door de asielaanvraag van eiseres in het kader van de algemene asielprocedure af te wijzen.
18.
Het beroep is reeds, gelet op het vorenstaande, gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen nadere bespreking. De voorzieningenrechter geeft verweerder in overweging bij zijn nieuw te nemen besluit op de aanvraag ook te betrekken dat de Afdeling het eerdergenoemde hoger beroep van een Iraanse vreemdeling die zich heeft bekeerd tot het christendom heeft aangehouden en dat eiseres haar land van herkomst illegaal is uitgereisd.
19.
Gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot het beroep in de hoofdzaak is overwogen, bestaat er geen aanleiding (meer) tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek dient daarom te worden afgewezen.
20.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 944,-, te vergoeden aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.V.L. Heuts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.H. Bosgoed, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 maart 2013.
w.g. A. Bosgoed w.g. Heuts
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 maart 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.