7.5. Ingevolge het tweede lid van artikel 9.9, van de Wsf 2000, vindt de herziening plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Indien de ouders van de studerende of een van hen zich na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde woonadres als de studerende, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze inschrijving.
8. Bij de beoordeling van de aangevoerde beroepsgronden stelt de rechtbank voorop dat de onderhavige herziening van eisers studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiser belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000. De rechtbank wijst hierbij op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs
(Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5), waarin onder meer is vermeld dat de functionaris tijdens het huisbezoek grondig onderzoek doet naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
9. In geschil is of verweerder op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat eiser met ingang van 1 januari 2012 tot en met juli 2012 niet in aanmerking komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende wegens het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Ter onderbouwing van het standpunt, dat niet gebleken is dat eiser woonachtig was op het GBA-adres [GBA-adres eiser] te Bergen op Zoom, heeft verweerder op 25 april 2012 een onaangekondigde controle laten uitvoeren door twee controleurs van SV Land. Door eiser is allereerst de rechtmatigheid van de controle ter discussie gesteld. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
10. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat onvoldoende is gemotiveerd op grond van welke informatie verweerder aanleiding heeft gezien om een onderzoek in te stellen naar de vraag of eiser feitelijk woonachtig is op het GBA-adres. In dit verband heeft verweerder in het verweerschrift van 13 juli 2012 te kennen gegeven dat eisers situatie is onderzocht omdat eiser in een zogenoemd risicoprofiel valt. Ter zitting van 9 oktober 2013 is door verweerders gemachtigde in dit verband desgevraagd verklaard dat het risicoprofiel als selectiemiddel dient op basis waarvan verweerder in staat wordt gesteld om een efficiënte controle te laten plaatsvinden. Hierbij is uitdrukkelijk te kennen gegeven dat indien de studerende binnen het risicoprofiel valt, dit weliswaar aanleiding geeft om eerder dan in andere gevallen over te gaan tot controle door middel van een huisbezoek, maar dat daardoor geen sprake is van een redelijk vermoeden van misbruik en dat derhalve aan een weigering om aan een huisbezoek mee te werken op zichzelf geen consequenties zijn verbonden.
11. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder geen gebruik zou mogen maken van het risicoprofiel om prioriteiten te stellen in het kader van het toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. De rechtbank acht bij dit oordeel van belang dat in de Memorie van Toelichting van de Wsf 2000
(Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p.12)juist is aangegeven dat het DUO aan de hand van een risicoprofiel overgaat tot de gegevensuitwisseling als bedoeld in artikel 9.1b van de Wsf 2000. Bij het risicoprofiel dient het dan te gaan om combinaties van objectieve (gedrags-)kenmerken van de studerende zoals bijvoorbeeld leeftijd, onderwijssoort, woonsituatie en de (on-)logische combinatie van het GBA-adres van de studerende, het GBA-adres van de ouder(s) en de vestigingsplaats van de onderwijsinstelling.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat het door verweerder gehanteerde risicoprofiel is opgesteld op basis van objectieve criteria. Deze criteria betreffen immers onder ander de afstand tussen het woonadres van de studerende en diens ouders, de afstand tussen het eigen adres en dat van de onderwijsinstelling, het tijdstip waarop de studerende uitwonend is geworden of opnieuw bij zijn ouders is gaan wonen, de woonbestemming van het GBA-adres en het feit dat de studerende bij familieleden woont. De rechtbank kan zich vinden in deze criteria voor de beoordeling van verweerder om over te gaan tot het toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000, nu sprake is van objectieve criteria en sprake is van een risicoprofiel overeenkomstig de duidelijke bedoeling van de wetgever. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het gebruik van dit risicoprofiel in zijn algemeenheid ontoelaatbaar te achten.
In het onderhavige geval heeft verweerders gemachtigde ter zitting van 9 oktober 2013 aangegeven dat eiser op zeer korte afstand van zijn ouders woont. Daarnaast was eiser woonachtig bij een familielid, namelijk zijn zus, zodat voldaan is aan de criteria van het risicoprofiel.
12. Voor wat betreft de beroepsgrond, dat verweerder had dienen te volstaan met een minder ingrijpend middel dan het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek, overweegt de rechtbank dat die beroepsgrond niet slaagt. Redengevend voor dit oordeel acht de rechtbank de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BW1069), waarin is overwogen dat de wet er niet aan in de weg staat dat verweerder aan de hand van de feitelijke situatie beziet of de studerende die zich heeft laten inschrijven op een GBA-adres daar ook feitelijk woonachtig is. Daarbij ziet de rechtbank geen aanleiding eiser te volgen in zijn betoog dat verweerder met een minder vergaand middel had dienen te volstaan, zoals het uitnodigen van eiser voor een gehoor dat zo nodig kan worden gevolgd door een huisbezoek. Gelet op het doel dat is beoogd met het huisbezoek, namelijk vaststellen of de feitelijke situatie in overeenstemming is met de situatie zoals die bekend is in de GBA, is de rechtbank van oordeel dat dit doel niet, althans in aanzienlijk mindere mate, kan worden bereikt door middel van het houden van een gehoor met de studerende. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat zij geen aanleiding ziet om in het onderhavige geval de jurisprudentie van de Raad in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb), waarin is geoordeeld dat bij het ontbreken van een redelijk vermoeden in beginsel niet direct tot een onaangekondigd huisbezoek mag worden overgegaan van toepassing te achten. Op een onderzoek als het onderhavige is naar het oordeel van de rechtbank voormelde jurisprudentie niet van toepassing te achten, nu anders dan in het kader van de toepassing van de Wwb, reeds het enkele feit dat een student zou worden uitgenodigd voor een gesprek hem mogelijk op het spoor zet dat het daarbij gaat om zijn woonsituatie en dat die situatie dan op eenvoudige wijze anders is in te stellen dan die in overeenstemming is met de werkelijkheid. 13. Op grond van de voorgaande overwegingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder toepassing mocht geven aan het risicoprofiel en bij eiser een huisbezoek heeft mogen houden. Met betrekking tot de beroepsgronden over de resultaten van het huisbezoek wordt als volgt overwogen.
14. De bevindingen van het huisbezoek dat op 25 april 2012 door twee controleurs van SV Land is afgelegd, zijn neergelegd in een rapportage, opgemaakt op [datum rapportage]. Uit deze rapportage blijkt dat eiser ten tijde van de controle niet aanwezig was. De deur werd geopend door de hoofdbewoonster, tevens de zus van eiser. Zij heeft de controleurs, nadat deze zich hadden gelegitimeerd en het doel van het bezoek hadden uitgelegd, desgevraagd binnengelaten. De zus van eiser alsmede haar man hebben aan de controleurs de kamer van eiser laten zien. Daar troffen zij een (kinder)bed aan, met daarop dekens, een trui en een mp3-speler. Er lag een blauw en rood dekbed op het matras en dit was strak gespannen. Volgens eisers zus laat eiser zijn bed altijd zo achter. Verder troffen de controleurs op die kamer een schoolmap van het jaar 2010/2011 aan. Eisers zus heeft verder een aantal poststukken laten zien die geadresseerd waren aan het oude postadres van eiser, [oude postadres eiser] te Bergen op Zoom. Er werden geen schoolboeken aangetroffen. De kleding van eiser zouden in de kast van diens zwager liggen en de zwager heeft die klerenkast ook laten zien. De controleurs konden geen verschil ontdekken qua stijl en kledingmaat. De controleurs hebben naar de zus en echtgenoot uitgesproken dat zij niet de indruk hadden dat er een jongeman van 21 woonachtig was op de eerder getoonde kamer, hetgeen de zus en echtgenoot begrepen.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de rapportage van
[datum rapportage], voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van de controle feitelijk niet woonachtig was op het GBA-adres. De rapportage bevat geen aanwijzingen dat de kamer die aan eiser zou toebehoren door hem ook feitelijk wordt bewoond. Eisers stelling, dat er ten tijde van de controle sprake was van een interne verhuizing en dat de getoonde kamer sinds kort aan het neefje van eiser zou toebehoren en dat zijn spullen op een andere kamer stonden, vindt op geen enkele wijze steun in de rapportage van [datum rapportage]. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de controleurs jegens de zus van eiser en haar echtgenoot hebben aangegeven dat zij niet de indruk hadden dat er een jongeman woonachtig was in de getoonde kamer. Indien die kamer aan het neefje van eiser toebehoorde, had van de zus van eiser en haar echtgenoot verwacht mogen worden dat zij dat op dat moment kenbaar zouden maken. Zij hebben over de getoonde kamer echter verklaard dat het de oude kamer van hun zoon betrof. Verder is de rechtbank van oordeel dat van de hoofdbewoonster mag worden verwacht dat zij ervan op de hoogte is welke kamer aan de student toebehoort. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling of er sprake is van feitelijk bewoning van het GBA-adres in het onderhavige geval terecht van belang heeft geacht dat eiser en zijn zus tegenstrijdig verklaren over het bed dat in de getoonde kamer stond. Nog daargelaten of het bed een kinderbed was, maakte het een onbeslapen indruk vanwege de dekens die erg strak waren opgevouwen. Eiser verklaart dat zijn zus zijn bed opmaakt op het moment dat hij daar zelf niet aan toekomt en zo zou dat ook op de dag van de controle zijn geweest. Deze verklaring vindt echter ook geen steun in de rapportage van [datum rapportage]. Door de zus van eiser is immers verklaard dat eiser zijn dekens altijd zo opvouwt. Deze tegenstrijdige verklaring doet afbreuk aan de stelling dat eiser wel woonachtig is op het GBA-adres. Verder heeft verweerder bij de beoordeling terecht van belang geacht dat er geen kleding is aangetroffen waarvan vastgesteld kon worden dat deze exclusief aan eiser toebehoren. Dit is door eiser ook niet gemotiveerd bestreden. De stelling van eiser dat de controleurs ook in de wasmachine hadden dienen te kijken, kan aan het vorenstaande niets afdoen, waarbij van belang is dat het niet aannemelijk is dat alle kleding die aan eiser toebehoort in de wasmachine zouden liggen. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden belang heeft gehecht aan de omstandigheid dat er geen recente poststukken van eiser op het GBA-adres zijn aangetroffen en er verder ook geen studieboeken zijn gevonden.
16. De rechtbank is gelet op het vorenoverwoge dan ook van oordeel dat verweerder met de bevindingen uit de rapportage van [datum rapportage] in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet feitelijk op het GBA-adres woonachtig was en dat eiser geen tegenbewijs heeft geleverd dat twijfel wekt aan de juistheid van verweerders conclusie. Daarbij ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat verweerder nog had dienen na te gaan of eiser in zijn ouderlijk huis verbleef. Het gaat immers erom of kan worden vastgesteld of de studerende feitelijk op het GBA-adres woonachtig is, hetgeen hier niet kan worden vastgesteld. Aldus heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5 van de Wsf 2000.
17. Aangezien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.5 van de Wsf 2000, heeft verweerder aanleiding gezien om gebruik te maken van zijn herzieningsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, van de Wsf 2000. Verweerder heeft dan ook besloten om de uitwonendenbeurs met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 in te trekken en te verrekenen met de nog uit te betalen studiefinanciering. Eiser kan zich niet verenigen met de herziening met terugwerkende kracht, omdat niet is gebleken dat hij voor die tijd niet woonachtig zou zijn geweest op het GBA-adres. De rechtbank overweegt als volgt.
18. De rechtbank stelt voorop dat de herzieningsbevoegdheid geen verdergaande strekking kent dan louter herstel van de rechtmatige situatie of het wegnemen van de gevolgen van de overtreding die de wetgever in de onder rechtsoverweging 7 beschreven wettelijke bepaling heeft opgenomen.
19. De wetgever gaat in artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 uit van de veronderstelling dat de herziening van de onrechtmatige woonsituatie van de student al bestaat tot het moment waarop de studerende zijn laatste adreswijziging in de GBA heeft ingeschreven. Dat wettelijk vermoeden is kennelijk ingegeven door redenen van doelmatige wetsuitvoering en heeft evident niet het oogmerk van leedtoevoeging. De rechtbank is van oordeel dat onder omstandigheden kan blijken dat dit vermoeden niet juist is, maar in het onderhavige geval geeft hetgeen eiser heeft aangevoerd daarvoor geen aanleiding. Zo is door eiser geen bewijs geleverd van de omstandigheid dat hij tussen de periode
1 januari 2012 en 13 mei 2012 wel feitelijk woonachtig zou zijn geweest op het GBA-adres. Derhalve was verweerder bevoegd de uitwonendenbeurs te herzien en van eiser een bedrag ad € 762,16 terug te vorderen wegens te veel ontvangen studiefinanciering.