Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het beroepschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 28 mei 2013
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 18 juni 2013
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013
- de pleitnota van Gubeon.
2.De feiten
“Ik acht het gezien de door de curator geschetste omstandigheden inderdaad geen goede zaak om een regeling als deze te treffen. Alleen als het verhaal op gefailleerden wordt prijs gegeven zou ik wellicht welwillend tegen dit voorstel kunnen staan”.
3.Het verzoek in beroep en het verweer
mr. J.J. Groen van 23 mei 2013 (kenmerk F 10.237 en F 10.238) te vernietigen en het door Gubeon gedane verzoek als verwoord in haar brief van 8 mei 2013, zo nodig onder aanvulling van gronden alsnog toe te wijzen.
4.De beoordeling
€ 366.200,00 te voldoen aan de boedel en heeft zij voor wat betreft de geldlening een vordering van € 460.950,00 in het faillissement. Dit terwijl zij een betere uitgangspositie heeft indien de voorgestelde minnelijke regeling wordt getroffen. In dat geval is Gubeon immers eigenaresse van een glastuinbouw bedrijf met nog een restantvordering van
€ 111.469,50 op [failliet 1] en [failliet 2] waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. Bovendien zal bij een minnelijke regeling de bodemzaak worden geroyeerd met als gevolg dat in die zaak verder geen kosten meer worden gemaakt.