RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 oktober 2012 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer, advocaat te Leeuwarden),
de burgemeester van de gemeente Leeuwarden, verweerder
(gemachtigden: mr. P.J. Achterhof en C.A.E. de Jong, beiden werkzaam bij de gemeente Leeuwarden).
Bij besluit van 24 augustus 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een bevel gegeven zich in de periode van 25 augustus 2012 tot 25 november 2012 niet te bevinden in een in het besluit aangeduid gebied (hierna: de binnenstad van Leeuwarden). Daarnaast heeft verweerder eiser onder oplegging van een dwangsom gelast het gebiedsverbod na te leven. De dwangsom is vastgesteld op € 300,00 per overtreding, met een maximum van € 1.500,00.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2012. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder zijn ter zitting verschenen de politieambtenaren [A] en [B].
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in (eventuele) bodemgedingen niet.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorlopige voorziening. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verzoeker sinds 26 september 2012 in voorarrest zit, dit voorarrest in ieder geval zal duren tot 25 oktober 2012 en het niet onwaarschijnlijk is dat dit voorarrest daarna zal worden verlengd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat genoegzaam is aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Het gebiedsverbod is ingegaan op 25 augustus 2012 en zal duren tot 25 november 2012. De omstandigheden dat verzoeker ten tijde van de zitting in voorarrest zat, hij mogelijk nog steeds in voorarrest zit en het voorarrest na 25 oktober 2012 mogelijk zal worden verlengd, leiden niet tot de conclusie dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft. Het is immers ook mogelijk is dat het voorarrest wordt geschorst, tussentijds wordt beëindigd of niet wordt verlengd. Indien één van deze gevallen zich voordoet, wordt verzoeker direct geconfronteerd met het gebiedsverbod.
3. Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde.
Ingevolge het derde lid is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Ingevolge artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, kan de burgemeester, onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente.
Ingevolge het vierde lid geldt het bevel voor een door de burgemeester vast te stellen periode van ten hoogste drie maanden. Het bevel kan ten hoogste driemaal worden verlengd met een door de burgemeester vast te stellen periode van telkens ten hoogste drie maanden.
4. Ingevolge artikel 2:1b, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (hierna: de APV) is het degene aan wie dit door de burgemeester in het belang van de openbare orde is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de in de bekendmaking aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarin genoemd.
Ingevolge het tweede lid geldt het in het eerste lid gestelde verbod gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste vier weken.
5. Bij het toepassen van de bevoegdheden, neergelegd in artikel 172a van de Gemeentewet, hanteert verweerder het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregel aanpak overlast (hierna: de Beleidsregel). Volgens artikel 7 krijgt een overlastgever het bevel zich niet te bevinden in of in de omgeving van één of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in één of meer bepaalde delen van de gemeente. Volgens artikel 8 wordt het gebiedsverbod in beginsel opgelegd voor het gebied waar de overlast heeft plaatsgevonden. Indien het, gelet op de druk op openbare orde in een ander gebied noodzakelijk wordt geacht, kan ook dat gebied worden aangewezen. Volgens artikel 9 wordt het gebiedsverbod opgelegd voor de duur van ten hoogste drie maanden. Volgens artikel 12 kan de termijn drie keer worden verlengd voor telkens ten hoogste drie maanden. Volgens artikel 12a kunnen de termijnen, zoals genoemd in de artikelen 3, 6, 9, en 12 worden bepaald op basis van de volgende factoren: frequentie, aard en ernst van de overlast en/of gedragingen in het recente verleden en/of achtergronden en karakter van de persoon en/of gevoeligheid van de omgeving voor overlast. Volgens artikel 21 zijn de ordeverstorende activiteiten voor het bevel alleen relevant als deze zich binnen een termijn van 13 maanden voor de bekendmaking ervan hebben voorgedaan. Volgens bijlage 1 bij de beleidsregel wordt bij constatering van herhaaldelijke ordeverstorende gedragingen in een periode van 13 maanden, indien het merendeel van de ordeverstorende gedragingen individueel is gepleegd, een gebiedsverbod opgelegd voor maximaal 3 maanden.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord, dat ernstige vrees bestond voor verdere verstoring van de openbare orde en dat verweerder daarom bevoegd was gebruik te maken van de in artikel 172a van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid hem een gebiedsverbod op te leggen.
7. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden, neergelegd in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 2:1b van de APV. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder ten onrechte een gebiedsverbod heeft opgelegd voor de duur van drie maanden en voor de gehele binnenstad van Leeuwarden. Volgens verzoeker had verweerder, gelet op het ingrijpende gevolg dat het gebiedsverbod heeft op zijn leven, moeten volstaan met een verbod van kortere duur en voor een kleiner gebied.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde, gelet op de hoeveelheid, het structurele karakter en de ernst van de verstoringen van de openbare orde door verzoeker, onvoldoende kan worden beschermd door het toepassen van minder vergaande bevoegdheden, zoals de bevoegdheden neergelegd in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 2:1b van de APV. Verweerder acht een verbod voor de duur van drie maanden noodzakelijk ter bescherming van de openbare orde. Verweerder heeft ervoor gekozen het verbod op te leggen voor de hele binnenstad van Leeuwarden, omdat de binnenstad een centrumfunctie heeft voor bewoners en bezoekers, in de binnenstad veel uitgaansgelegenheden, winkels en opvanghuizen voor problematische doelgroepen zijn en in de hele binnenstad in verhouding tot de rest van de gemeente veel overlast wordt ondervonden, bijvoorbeeld in de vorm van drugshandel, prostitutie en geweldsincidenten.
9. De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat niet alle incidenten die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, kunnen worden aangemerkt als verstoringen van de openbare orde door verzoeker. In een aantal gevallen was verzoeker niet degene die de openbare orde verstoorde en in een aantal andere gevallen vonden de incidenten niet plaats in of aan de openbare ruimte. Dit neemt niet weg dat uit de resterende incidenten blijkt dat verzoeker in ieder geval in de periode van eind april 2012 tot en met eind juli 2012 de openbare orde in Leeuwarden herhaaldelijk heeft verstoord. De voorzieningenrechter acht hierbij vooral de volgende incidenten van belang. Uit een proces-verbaal van 26 april 2012 blijkt dat verzoeker op die datum is aangehouden in verband met het gooien van een steen richting een persoon op de Weaze te Leeuwarden. Uit een proces-verbaal van 10 mei 2012 blijkt dat verzoeker op die datum is aangehouden in verband met het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen in de nachtopvang aan de Goudenregenstraat te Leeuwarden. Uit een politiemutatie van 2 juli 2012 blijkt dat aangifte tegen verzoeker is gedaan wegens het geven van een klap in het gezicht en het gooien van een steen tegen de rug van de aangever op 24 mei 2012 op de Wirdumerdijk te Leeuwarden. Uit een politiemutatie van 25 juli 2012 blijkt dat bij de politie is gemeld dat verzoeker op 24 juli 2012 iemand heeft bedreigd met een taser (een stroomstootwapen) in een woning aan de Corellistraat te Leeuwarden. Uit een politiemutatie van 27 juli 2012 blijkt dat bij de politie is gemeld dat verzoeker op 26 juli 2012 op het Blokhuisplein te Leeuwarden een man meerdere keren met een hamer op zijn helm, arm en buik heeft geslagen en een scooter in brand heeft gestoken. Verzoeker heeft deze incidenten niet betwist. De incidenten van 10 mei 2012 en 24 juli 2012 hebben weliswaar niet plaatsgevonden in of aan de openbare ruimte, maar de voorzieningenrechter acht op basis van deze incidenten - in navolging van verweerder - aannemelijk dat verzoeker het imitatievuurwapen en het stroomstootwapen ook bij zich heeft gedragen in de openbare ruimte. Verzoeker heeft dit ook niet betwist.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om verzoeker met toepassing van artikel 172a van de Gemeentewet een gebiedsontzegging op te leggen voor de duur van drie maanden. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de vijf hiervoor beschreven incidenten alle betrekking hebben op geweldsdelicten of het voorhanden hebben van verboden wapens. Dit zijn delicten waardoor de openbare orde ernstig wordt verstoord. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat deze incidenten hebben plaatsgevonden in een relatief korte periode. Verweerder heeft zich, gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een gebiedsontzegging voor de duur van drie maanden (met de mogelijkheid om deze te verlengen tot maximaal twaalf maanden) noodzakelijk is om het patroon van ernstige verstoringen van de openbare orde te doorbreken en dat daarom niet kan worden volstaan met het toepassen van minder vergaande bevoegdheden. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat een gebiedsverbod van lange duur noodzakelijk is om te voorkomen dat verzoeker na het eindigen van het verbod onmiddellijk terugvalt in het oude patroon. Temeer nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat verzoeker ernstig drugsverslaafd is, hij momenteel dakloos is en hij vooralsnog niet bereid is om hulp te aanvaarden. De periode van het gebiedsverbod kan worden gebruikt om te proberen verzoeker alsnog de benodigde hulp te bieden om zodoende de kans te vergroten dat hij na het eindigen van het verbod terugvalt in het oude patroon. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat het afgelopen jaar door een groep winkeliers in de binnenstad van Leeuwarden aan verzoeker een collectief winkelverbod is opgelegd en verzoeker dit verbod blijkens het incident van 18 februari 2012 ten minste eenmaal heeft overtreden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid een gebiedsverbod heeft kunnen opleggen voor de gehele binnenstad van Leeuwarden. De hiervoor vermelde incidenten hebben zich namelijk op verschillende plaatsen in en rondom de binnenstad afgespeeld. Bovendien is deze binnenstad kwetsbaar omdat daar veel incidenten plaatsvinden op het gebied van drugs en geweld. Gelet op de voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de opgelegde gebiedsontzegging niet in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel.
11. Dit brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel in de hoofdzaak dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal kunnen blijven. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2012.
w.g. voorzieningenrechter
w.g. griffier
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.