RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880151-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 december 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 3 december 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.A. Veenstra, advocaat te Joure.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 5 februari 2012,
op diverse data en/of tijdstippen,
te Koudum en/of te Lemmer, (althans) in het arrondissement Leeuwarden,
meermalen, althans eenmaal, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer]
(geboren op 5 oktober 1996) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een)
handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
- zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- de vagina en/of borsten en/of billen van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast
en/of
- getongzoend met die [slachtoffer],
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens)
gebruik heeft gemaakt van zijn (psychisch) overwicht op die [slachtoffer], immers:
- was hij, verdachte, de leraar en/of vertrouwenspersoon van die [slachtoffer] en/of
- bestond er een groot leeftijdsverschil tussen hem, verdachte en die [slachtoffer]
en/of
- leed die [slachtoffer] aan anorexia en/of was (aldus) kwetsbaar en/of
- heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] meegenomen naar een hotel en/of opgehaald
met de auto en naar een rustige plek gereden,
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, waarin
die [slachtoffer] zich niet, althans onvoldoende aan/tegen de seksuele handelingen
met hem, verdachte, kon onttrekken en/of verzetten;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en
strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 5 februari 2012,
op diverse data en/of tijdstippen, te Koudum en/of te Lemmer, (althans) in het
arrondissement Leeuwarden, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] (geboren op 5 oktober 1996), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
- zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- de vagina en/of borsten en/of billen van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast
en/of
- getongzoend met die [slachtoffer].
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van een behandelverplichting bij de Forensische polikliniek van de GGZ of een soortgelijke instelling;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 4.954,97 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Beoordeling van het bewijs
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde nu geen sprake is van geweld dan wel andere feitelijkheden waardoor [slachtoffer] is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan.
Van verkrachting is sprake indien een verdachte door geweld, bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat van geweld dan wel bedreiging met geweld in deze zaak geen sprake is geweest. De vraag is of sprake is geweest van feitelijkheden waardoor verdachte aangeefster heeft gedwongen het seksueel binnendringen te ondergaan. De officier van justitie voert aan dat dit het geval is, waarbij de feitelijkheid volgens hem bestaat uit de afhankelijkheidssituatie in combinatie met het leeftijdsverschil en de kwetsbaarheid van aangeefster.
De rechtbank overweegt dat het creëren van een afhankelijkheidssituatie voldoende kan zijn om te kunnen spreken van een feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor is nodig dat verdachte opzettelijk aangeefster in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten, althans dat het voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat sprake is geweest van dwang van de kant van verdachte.
Hoewel kan worden aangenomen dat verdachte als volwassen vertrouwenspersoon overwicht heeft gehad op de dertig jaar jongere minderjarige aangeefster die met veel problemen kampte, is de rechtbank uit de bewijsmiddelen niet gebleken van een situatie als hiervoor omschreven. Uit onder meer de aangifte en de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat het aanvankelijk door school en ouders gestimuleerde contact tussen aangeefster en verdachte in het kader van hulpverlening, zodanig is geïntensiveerd en persoonlijker is geworden, dat een situatie is ontstaan waarin van beide kanten gevoelens van verliefdheid zijn ontstaan en op enig moment seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Dat verdachte opzettelijk aangeefster in deze situatie heeft gebracht volgt niet uit de bewijsmiddelen. Evenmin is gebleken dat aangeefster zich door de afhankelijkheidssituatie gedwongen heeft gevoeld tot het ondergaan van seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Nu uit het voorgaande volgt dat geen sprake is geweest van dwang, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2012;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. [nummer], d.d. 10 april 2012, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. [nummer], d.d. 18 april 2012, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2011 tot en met 5 februari 2012, op diverse data en tijdstippen, in het arrondissement Leeuwarden, meermalen met [slachtoffer], geboren op 5 oktober 1996, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die telkens mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte:
- zijn penis en vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- de vagina en borsten en billen van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast en/of
- getongzoend met die [slachtoffer].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Subsidiair Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie, het reclasseringsadvies en het psychologisch onderzoek pro justitia;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een vijftienjarige leerlinge van de middelbare school, waar hij als leraar aan was verbonden. Verdachte had contact met haar omdat zij problemen had en deze met hem besprak. Nadat hij door de schoolleiding en de ouders erop gewezen was dat zijn betrokkenheid bij het meisje te ver doorschoot, heeft hij de contacten niet gestopt, zoals was afgesproken, maar geïntensiveerd.
Verdachte heeft door zijn handelen als volwassene en leraar/vertrouwenspersoon misbruik gemaakt van een jong en kwetsbaar meisje. Zij zal de gevolgen van het gebeurde blijvend met zich meedragen.
Verdachte is niet eerder in aanraking gekomen met justitie voor dit soort misdrijven.
In de met betrekking tot de persoon van de verdachte opgemaakte psychologische rapportage wordt aangegeven dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van de stoornis van Asperger en aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. De psycholoog adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Zonder behandeling wordt het risico op herhaling als matig geschat. Daarom adviseert de psycholoog om verbonden aan een voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling en een verplicht reclasseringscontact op te leggen.
De reclassering heeft naast deze voorwaarden geadviseerd een contactverbod met het slachtoffer op te leggen.
De rechtbank neemt deze adviezen over, maar zal bij het contactverbod met het slachtoffer bepalen dat dit geldt met uitzondering van een door de reclassering goed te keuren slachtoffergesprek.
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die de zaak al heeft gehad voor verdachte ten aanzien van zijn baan. Als uitgangspunt zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zijn. Echter, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de reeds ondervonden gevolgen, zal de rechtbank volstaan met het opleggen van het maximale aantal uren werkstraf. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met de voorwaarden zoals geadviseerd door de psycholoog en reclassering.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade, gesteld op € 2.000,00, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1.474,98 aan reiskosten en € 2.440,00 aan therapiekosten gevorderd. Deze bedragen zijn onderbouwd met nota's.
De rechtbank constateert dat de eerste nota dateert van 31 oktober 2011 en de laatste van 23 november 2012. De nota's zijn gericht aan drie personen, te weten: de ouders van [slachtoffer], de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2]. Uit de aan de vordering gehechte slachtofferverklaring blijkt dat het ten laste gelegde en bewezen strafbare feit zwaar heeft gedrukt op het hele gezin waarvan [slachtoffer] deel uitmaakt. Gelet op artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door het strafbare feit, een vordering tot schadevergoeding indienen. De rechtbank is van oordeel dat alleen de therapiesessies die [slachtoffer] gevolgd heeft, rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit. De rechtbank verklaart derhalve de vordering niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op de therapie van [naam 1] en [naam 2].
De bewezenverklaarde periode is 1 december 2011 tot en met 5 februari 2012. Nu de eerste therapiesessies buiten de bewezenverklaarde periode vallen, kunnen deze geen rechtstreekse schade zijn van het bewezen strafbare feit. De rechtbank verklaart dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] ook voorafgaand aan het strafbare feit problemen had waarvoor ze therapie kreeg. Het is aannemelijk dat de sessies betrekking hadden zowel op deze problemen als op de gevolgen van het strafbare feit. De schade als gevolg van het strafbare feit wordt geschat op de helft van het op de nota vermelde bedrag.
De gevorderde reiskosten zullen geheel worden toegewezen nu deze ook volledig zouden zijn gemaakt indien de duur van de sessies gehalveerd zou zijn.
Bovenstaande levert de volgende berekening voor de toegewezen bedragen op.
Datum Bedrag op nota Toegekend bedrag Reiskosten
17 januari 2012 € 120,00 € 60,00 € 56,73
24 januari 2012 € 90,00 € 45,00 € 56,73
9 maart 2012 € 90,00 € 45,00 € 56,73
7 april 2012 € 150,00 € 75,00 € 56,73
25 juni 2012 € 60,00 € 30,00 € 56,73
11 juli 2012 € 60,00 € 30,00 € 56,73
Totaal € 570,00 € 285,00 € 340,38
De rechtbank wijst toe aan materiële schade € 285,00 aan therapiekosten en € 340,38 aan reiskosten.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 285,00 + € 340,38 + € 2.000,00 = € 2.625,38.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
A. dat de veroordeelde zich binnen 7 dagen na de uitspraak op een dinsdag of donderdag tussen 15:00 uur en 16:00 uur meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden.
B. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek van de GGZ Friesland of een soortgelijke ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die forensische polikliniek van de GGZ Friesland of een soortgelijke ambulante forensische zorg aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en delictgedrag.
C. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], met uitzondering van een door de reclassering goed te keuren slachtoffergesprek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres 1], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.625,38 (zegge: tweeduizend zeshonderd en vijfentwintig euro en achtendertig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 2.625,38 (zegge: tweeduizend zeshonderd en vijfentwintig euro en achtendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M. Heerschop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2012.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.