4. De verklaring van verdachte [slachtoffer 3]5, inhoudende:
V: Vraag
A: Antwoord
V: Hoe heb jij [verdachte] toen leren kennen?
A: Ik heb in Bulgarije kennis met hem gemaakt. In hetzelfde jaar, begin van de maand mei 2007.
V: Dat is iets anders dan in België hé?
A: Ja, ik heb gelogen. [verdachte] heeft mij van iemand gekocht.
V: Hoeveel heeft [verdachte] voor jou betaald?
A: Er zijn 1000 dollar of 2000 dollar voor mij betaald, ik weet het niet precies. Dit heeft hij tegen mij verteld. Ik was de duurste. De anderen heeft hij niet gekocht.
V: Welke anderen bedoel je dan?
A: Degene die aangifte hebben gedaan.
V: In mei 2007 heb je [verdachte] leren kennen. 28 mei 2007 ben je in Groningen aangekomen. Op het moment dat jij hier kwam in 2007, was [naam 2] toen de vriendin van [verdachte]?
A: Ja.
V: Voor wie werkten jullie toen?
A: Wij deelden het geld met [naam 2] en [verdachte].
V: Hoeveel geld hield jij over?
A: Geen geld.
V: Weetje wat je bent?
A: Ja.
V: Een slachtoffer?
A: Ja, ik weet het. Ik heb jaren lang geleefd zoals [verdachte] het wilde.
V: We hebben nog één vraag voor het eten. Vertellen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de waarheid?
A: Ja. [verdachte] heeft hun geld afgepakt.
V: Werkten die meisjes voor [verdachte]?
A: Ja.
V: Hebben die meisjes jou wel eens geld gegeven?
A: Ja, [slachtoffer 1] gaf mij geld en daarna gaf ik het aan [verdachte].
V: Waarom gaf [slachtoffer 1] jou het geld?
A: Omdat [verdachte] dit tegen haar gezegd had.
Zolang ik in Leeuwarden zat heeft [slachtoffer 1] haar mijn geld gegeven.
V: Wie bepaalde jou leven?
A: Hij, [verdachte].
V: Hoe kon hij zo'n invloed op jou hebben?
A: Omdat hij wist dat ik van hem hield. Ik zou voor alles opdraaien vanwege hem. Ik heb geen familie. Alleen mijn moeder en vader en ik kan het met hen niet vinden. Ik heb een goed contact met hen.
V: En vrienden en vriendinnen?
A: Nee, van [verdachte] mocht ik niets hebben. Geen vriendinnen niets.
V: Wat vond je daar dan van?
A: Ik ben eraan gewend geraakt. Gaat zo al jaren lang.
V: Voordat [slachtoffer 1] naar Nederland kwam had zij contact met jou via de computer, klopt dat?
A: Ja.
V: Wie sprak met haar via de computer?
A: We hebben nooit met elkaar gesproken, maar wel geschreven via de computer. Soms sprak [verdachte] met haar via mij.
V: Wat was daar de bedoeling van [slachtoffer 3]?
A: Dat [verdachte] haar hier naar toe bracht. [verdachte] kende haar van zo'n vier vijf jaar geleden.
V: Wat moest [slachtoffer 1] hier aan doen?
A: Voor [verdachte] werken.
V: Wat vond je daarvan?
A: Ik kan niets tegen [verdachte] zeggen. [verdachte] doet wat hij wil. Mijn mening maakt niet uit.
V: Wat doe jij?
A: Ook dit, wat hij wil.
V: Waarom moest jij met [slachtoffer 1] via de computer praten?
A: Om haar hier bij mij te krijgen.
V: Volgens ons moest [slachtoffer 1] voor [verdachte] hier komen toch?
A: Ja dat klopt. Ze hoefde voor mij hier niet te komen.
V: Toe jullie in februari 2011 in de buurt van Yambol zaten, hoe zat het toen met het paspoort van [slachtoffer 1]?
A: [verdachte] heeft dat betaald. Daar was ik bij. We hebben het paspoort in Yambol opgehaald. Er was verder niemand meer bij.
V: Wie zijn het kantoor binnen gegaan?
A: Wij met zijn drieën, maar [slachtoffer 1] is alleen naar binnen geweest. Ze kreeg geld van [verdachte] om het te betalen.
V: Wanneer was dat?
A: In februari 2011. De datum weet ik niet meer.
V: Jullie zijn later naar Nederland vertrokken, met zijn vieren. [verdachte], [slachtoffer 1], [medeverdachte 2] en jij?
A: Ja dat klopt. We zijn een nacht in een hotel geweest en daarna de volgende dag vertrokken omdat het heel laat was.
V: Hoe was het contact tussen jou en [slachtoffer 1], [slachtoffer 3]?
A: Ik had geen contact met haar. [verdachte] belde haar. Daarna heb ik twee of drie keer geld op mijn naam gestuurd. Op mijn naam had [verdachte] haar geld gestuurd omdat zij geen geld had. Ze zaten voortdurend aan de telefoon met elkaar te praten.
V: Hoeveel heb je haar gestuurd?
A: Ik weet het niet precies meer, misschien twee á drie keer 50 euro.
V: Besprak [verdachte] zijn bedoelingen met [slachtoffer 1] met jou?
A: [verdachte] had geen plannen. [verdachte] dacht dat hij haar naar een club in Duitsland zou brengen, maar daar zag [verdachte] later weer van af. Toen zaten wij al in Nederland.
V: Met wie is [slachtoffer 2] hier gekomen?
A: [verdachte] ging haar ophalen. Ze hadden via de telefoon met elkaar gesproken. Ik wilde dit toen niet, maar hij wilde dit wel. We kregen ruzie en [verdachte] ging.
V: Waarom wilde jij dit niet?
A: In principe wil ik niemand, maar hij luistert niet naar mij. Omdat ik wist wat er ging gebeuren.
V: Onder wat voor voorwaarden werkten jullie voor hem?
A: [verdachte] had alleen praatjes. We zouden op basis van fiftyfifty werken. In werkelijkheid was het niemand de helft, [verdachte] alles.