ECLI:NL:RBLEE:2012:BY3396

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/885142-12
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld door nalaten van zorgplicht bij gebruik van verdovende middelen

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 16 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van dood door schuld. De verdachte wordt verweten dat hij, samen met een medeverdachte, nalatig heeft gehandeld jegens het slachtoffer, dat na gebruik van GHB in een auto is overleden. De rechtbank oordeelt dat de verdachte en zijn medeverdachte hun zorgplicht hebben geschonden door het slachtoffer, dat niet meer bij bewustzijn was, in de vrieskou in de auto te laten liggen zonder medische hulp in te schakelen. De rechtbank stelt vast dat er een causaal verband bestaat tussen het nalaten van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die verband houdt met de dood van het slachtoffer. De rechtbank benadrukt dat het nalaten van de verdachte en zijn medeverdachte om adequate hulp te bieden, in combinatie met de omstandigheden waaronder het slachtoffer zich bevond, heeft geleid tot de fatale afloop.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/885142-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 november 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 5 april 2012, 15 juni 2012 en 2 november 2012.
Bij tussenvonnis van 29 juni 2012 heeft de rechtbank bepaald dat zij zich nog niet voldoende voorgelicht achtte over de doodsoorzaak van [slachtoffer] en dat zij het derhalve wenselijk achtte om de deskundigen dr. [deskundige 1] en dr. [deskundige 2] nader vragen te stellen omtrent de door hen opgestelde rapportages.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 28 januari 2011 tot en met 29 januari 2011 te
Dokkum, gemeente Dongeradeel en/of gemeente Leeuwarden, tezamen en in
vereniging met een ander, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft/hebben gehandeld jegens
[slachtoffer], door toen en daar ten aanzien van die [slachtoffer], van wie hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden, dat hij, [slachtoffer], (diverse) verdovende middelen had
gebruikt, na te laten om noodzakelijke en/of adequate medische hulp voor die
[slachtoffer] in te schakelen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zag(en) en/of bemerkte(n)
en/of waarnam(en) en/of hoorde(n) dat die [slachtoffer] (in de avond van 28 januari
2011 en/of nacht van 29 januari 2011)
- (een normale hoeveelheid) GHB had gedronken en/of ingenomen, en/of
- (vervolgens) een fles aan zijn mond zette en/of (vervolgens) een slok GHB
dronk en/of innam, en/of
- meerdere malen niet wakker te krijgen was, en/of
- meerdere malen niet aanspreekbaar was en/of niet reageerde op prikkels,
hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer], terwijl het toen vroor,
althans koud was, in een auto heeft/hebben laten liggen en/of hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) pas na geruime, in ieder geval enige, tijd, in de
nacht van 29 januari 2011, omstreeks 3.00 uur, de hulpdiensten heeft/hebben
ingeschakeld en/of die [slachtoffer] naar het ziekenhuis heeft/hebben gebracht,
door/bij welk handelen en/of nalaten van verdachte en/of zijn mededader(s) het
(mede) aan zijn/hun schuld te wijten is, dat die [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en
strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2011 tot en met 29 januari 2011,
in de gemeente(n) Dongeradeel en/of Leeuwarden, tezamen en in vereniging met
een ander, althans alleen, getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin
een ander, te weten [slachtoffer] verkeerde, heeft/hebben nagelaten deze
[slachtoffer] die hulp te verlenen en/of te verschaffen die hij, verdachte, en/of
zijn mededader(s) hem/hen, zonder gevaar voor zichzelf en/of zijn mededader(s)
en/of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, kon(den) verlenen en/of
kon(den) verschaffen,
terwijl de dood van die hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 8.398,25, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op de avond van 28 januari 2011 zijn verdachte, medeverdachte [medeverdachte]
(hierna: [medeverdachte]) en het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) rond 20.30 uur vanuit Dokkum naar Leeuwarden gegaan om drugs te halen.2 Na een korte tussenstop bij een coffeeshop te Leeuwarden, zijn zij gedrieën naar de woning van [naam] (hierna: [naam]) gereden.3 Verdachte is samen met [slachtoffer] de woning van [naam] binnengegaan en medeverdachte [medeverdachte] is in de auto blijven zitten.4 In de woning van [naam] heeft [slachtoffer] ongeveer 2,5 milliliter GHB genomen.5 Direct na deze inname heeft [slachtoffer] een frisdrankfles van de tafel gepakt en aan zijn mond gezet. In de fles bleek geen frisdrank te zitten, maar GHB. Daarop heeft [naam] tegen [slachtoffer] gezegd dat hij de GHB direct uit moest spugen en zijn mond moest spoelen. [slachtoffer] heeft dit toen gedaan.6 [slachtoffer] vertelde nog tegen verdachte en [naam] dat hij last had van een brandende keel.7 Omdat niet bekend was hoeveel GHB [slachtoffer] had binnengekregen en [slachtoffer] dat zelf ook niet wist, zijn verdachte en [slachtoffer] nog enige tijd bij [naam] in diens woning gebleven. [naam] wilde weten hoe [slachtoffer] zou reageren op de inname van de GHB. Toen er niets bijzonders aan de hand leek te zijn met [slachtoffer], hebben verdachte en [slachtoffer] de woning van [naam] verlaten.8 [slachtoffer] was op dat moment vrolijk en druk.9 Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] teruggereden naar Dokkum. Onderweg liet [slachtoffer] zijn joint uit zijn handen vallen en is hij in de auto op de achterbank in slaap gevallen. De muziek in de auto werd nog harder gezet, maar er volgde geen reactie van [slachtoffer].10 Omstreeks 22.45 uur kwamen zij aan in Dokkum.11 [slachtoffer] was op dat moment nog steeds in een diepe slaap, snurkte en was niet wakker te krijgen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben de auto verlaten.12 De motor is uitgezet en de auto is afgesloten. [slachtoffer] lieten zij achter in de auto.13
Op dat moment droeg [slachtoffer] een bodywarmer.14 De buitentemperatuur lag onder het vriespunt.15 Korte tijd na aankomst in de woning van medeverdachte [medeverdachte], heeft verdachte telefonisch contact gezocht met [naam]. Verdachte vertrouwde het niet met [slachtoffer] omdat hij wist wat er was voorgevallen in de woning van [naam]. Verdachte was bezorgd nu [slachtoffer] niet reageerde. [naam] heeft vervolgens aan verdachte verteld dat [slachtoffer] op zijn zij moest worden gelegd zodat hij niet zou stikken in zijn braaksel. Bovendien moest [slachtoffer] ieder half uur gecontroleerd worden. Daarna heeft verdachte nog een tweede maal telefonisch contact gezocht met [naam], maar toen werd er door hem niet opgenomen.16 Verdachte en de echtgenote van medeverdachte [medeverdachte], genaamd [naam 2] (hierna: [naam 2]), zijn een aantal malen gaan kijken bij [slachtoffer], waarna iedere keer door hen werd geconstateerd en gemeld dat [slachtoffer] nog steeds in een diepe slaap was, een snurkend geluid maakte en niet reageerde.17 Ook medeverdachte [medeverdachte] kreeg deze informatie te horen en is zich op een bepaald moment gaan afvragen hoe het kon dat [slachtoffer] nog steeds in een diepe slaap was. Verdachte heeft vervolgens medeverdachte [medeverdachte] verteld dat [slachtoffer] een slok GHB had gedronken.18 Toen verdachte op enig moment nog een keer ging kijken bij [slachtoffer] omdat hij het niet vertrouwde, merkte hij dat [slachtoffer] niet langer snurkte. Daarop is [naam 2] gaan kijken bij [slachtoffer] en zij voelde dat [slachtoffer] geen hartslag meer had. Het was toen omstreeks 3.00 uur.19 Toen zij dit meldde aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte], heeft verdachte de ruiten van de auto ijsvrij gemaakt en heeft hij samen met medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] naar het ziekenhuis De Sionsberg te Dokkum gebracht.20 Om 3.15 uur kwamen zij aan bij het ziekenhuis waar op 29 januari 2011 omstreeks 3.18 uur door het nachthoofd werd geconstateerd dat [slachtoffer] al helemaal koud was en dat hij was overleden.21
Blijkens de sectie die heeft plaatsgevonden op het lichaam van [slachtoffer] door patholoog
dr. [deskundige 1] (hierna: [deskundige 1]) zijn er geen aanwijzingen gevonden voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood van [slachtoffer] zouden kunnen verklaren. [deskundige 1] heeft geconcludeerd dat er geen anatomische doodsoorzaak is gevonden en dat het overlijden mogelijk kan worden verklaard door inname van GHB al dan niet in combinatie met onderkoeling.22
Uit het toxicologisch onderzoek van dr. [deskundige 2] blijkt dat er in het femoraalbloed (bloed uit de dijbeenader) GHB is aangetoond in een concentratie van 275 mg/l. Bij concentraties GHB in het bloed van meer dan 250 mg/l treedt een diepe, coma-achtige slaap op.23
De toxicoloog dr. [naam 3] (hierna: [naam 3]) heeft ter terechtzitting verklaard dat de gemeten concentratie van GHB in het bloed van [slachtoffer] het overlijden kan verklaren indien er geen andere doodsoorzaken zijn gevonden. Dr. [deskundige 1] heeft ter terechtzitting herhaald dat er geen anatomische doodsoorzaak kan worden gegeven. Voorts heeft zij verklaard dat, gelet op de omstandigheden die ter zitting zijn gebleken, onderkoeling vrijwel zeker heeft plaatsgevonden en dat de onderkoeling moet worden toegeschreven aan de zeer lage omgevingstemperatuur waarin [slachtoffer] zich bevond. Dr. [deskundige 1] heeft uitgelegd dat door een verblijf in een koude omgeving een falen kan ontstaan van de hartactie en de ademhaling, hetgeen wordt versterkt door een aanzienlijke inname van GHB. Zowel dr. [deskundige 1] als dr. [naam 3] hebben voorts ter terechtzitting verklaard dat medisch ingrijpen in dat geval zeker nut had gehad, waardoor het overlijden van [slachtoffer] had kunnen worden voorkomen.24
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het primaire feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft aangevoerd dat verdachten wisten dat [slachtoffer] in de woning van [naam] een slok uit de GHB-fles had gedronken nadat hij al een gebruikershoeveelheid GHB had gehad. Verdachte en [naam] waren hierbij aanwezig. [naam] wilde dat [slachtoffer] nog even in zijn woning bleef om te zien of dit goed zou aflopen. [naam] wist ook dat GHB-gebruik leidt tot daling van de lichaamstemperatuur. In de auto op de terugweg naar Dokkum viel [slachtoffer] in een diepe slaap. Hoewel de muziek hard aanstond, sliep hij gewoon door. Eenmaal bij het huis van medeverdachte [medeverdachte] sliep [slachtoffer] nog steeds en snurkte hij hard. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] in coma lag en dat hij later nog steeds "knock out" was. Zelfs op pijnprikkels reageerde [slachtoffer] niet. Hoewel het vroor en [slachtoffer] in een onverwarmde auto lag zonder winterkleding of dekens, slechts gekleed in trui en bodywarmer, vonden verdachten het niet nodig om [slachtoffer] uit de auto te halen, een dokter te bellen of hem thuis af te leveren. Wel gingen verdachte en getuige [naam 2] af en toe bij hem kijken. Verdachte heeft nog gebeld met [naam], die waarschuwde dat [slachtoffer] in de gaten moest worden gehouden en op zijn zij moest worden gelegd. Medische hulp is echter niet ingeschakeld door verdachten, terwijl algemeen bekend is hoe gevaarlijk GHB-gebruik is. In de pers wordt hieraan zeer regelmatig aandacht besteed. Voorts is algemeen bekend dat langdurig stil liggen in een onverwarmde auto zonder winterkleding of dekens, terwijl het buiten vriest, kan leiden tot onderkoeling en de dood. Onder deze omstandigheden moesten verdachten voorzien dat [slachtoffer] het niet zou overleven. Desondanks hebben zij volstrekt inadequaat gereageerd op zijn zorgelijke toestand. Om die reden stelt de officier van justitie dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aanmerkelijk onachtzaam hebben gehandeld, waardoor het overlijden van [slachtoffer] aan hen te wijten is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft aangevoerd dat [slachtoffer] in eerste instantie een normale gebruikershoeveelheid GHB heeft genomen.
Daarvan kan verdachte geen enkel verwijt worden gemaakt; dit was de verantwoordelijkheid van [slachtoffer]. Vervolgens heeft [slachtoffer] per ongeluk de GHB-fles aan zijn mond gezet. [slachtoffer] heeft de GHB uitgespuugd en zijn mond gespoeld. [slachtoffer] heeft vervolgens niet aan verdachte verteld dat hij daadwerkelijk GHB had binnengekregen. [slachtoffer] is daarna met verdachte nog even in de woning gebleven om [slachtoffer] te observeren. Toen bleek dat er niets gebeurde, hebben verdachte en [slachtoffer] de woning verlaten. Ook ten aanzien van dit moment kan verdachte geen verwijt worden gemaakt. Hij mocht erop vertrouwen dat er niets aan de hand was; hij had geen enkele reden om anders te handelen. Vervolgens zijn zij gedrieën teruggereden naar Dokkum. Onderweg is [slachtoffer] in slaap gevallen. Toen verdachten de auto verlieten, was [slachtoffer] min of meer wakker en zei dat ze hem maar even moesten laten liggen en dat hij zo zou komen. Daarna is [slachtoffer] meermalen gecontroleerd door verdachte en [naam 2]. Telkens was hij warm, hij ademde en snurkte. Zekerheidshalve heeft verdachte nog gebeld met [naam]. Diens advies is opgevolgd. Verdachte had dus, met de kennis die hij had, op geen enkel moment anders hoeven handelen dan hij heeft gedaan. Toen eenmaal was gebleken dat het niet goed ging met [slachtoffer], is wel onmiddellijk gereageerd. Er was dus geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen door verdachten. Zij hadden [slachtoffer] weliswaar in de auto laten liggen terwijl het koud was, maar [slachtoffer] voelde warm aan, hij droeg kleding en hij had een normale huidskleur. Indien al sprake zou zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen of nalaten, is onduidelijk gebleven of dit de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad. Uit het pathologisch onderzoek is immers geen anatomische doodsoorzaak gebleken, zodat een causaal verband niet te bewijzen is. De raadsman acht dan ook geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het primair ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte wordt verweten dat het aan zijn nalatigheid is te wijten dat een persoon, [slachtoffer], is overleden. In een dergelijk geval komt een verdachte slechts voor strafrechtelijke aansprakelijkheid in aanmerking indien vastgesteld kan worden dat hij in strijd met een op hem rustende rechtsplicht (ook wel aangeduid als zorgplicht) nalaat te handelen daar waar handelen geboden zou zijn. Of het in strijd met deze zorgplicht nalaten te handelen als schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, wordt bepaald door de manier waarop de schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er zal sprake moeten zijn van een min of meer grove of aanmerkelijke schuld (bijv. HR 12 juni 2012, LJN BW7948). Nu voor een bewezenverklaring ter zake van artikel 307 Sr. vereist is dat de dood van het slachtoffer aan de schuld van verdachte te wijten is, zal tevens een causaal verband tussen de schuld van verdachte en de dood van het slachtoffer vastgesteld dienen te worden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] in de auto van verdachte vanuit Dokkum naar Leeuwarden zijn gereden om verdovende middelen te halen. Verdachte wist dat [slachtoffer] naast een gebruikershoeveelheid GHB mogelijk meer GHB had binnengekregen door een slok uit een frisdrankfles vol GHB te nemen in het huis van [naam] te Leeuwarden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarna zijn zij gedrieën teruggereden naar Dokkum. [slachtoffer] viel in de auto al snel in slaap en reageerde nergens meer op. Teruggekomen in Dokkum hebben verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] in de vrieskou in de auto laten liggen en zijn zij zelf de woning van [medeverdachte] binnengegaan. Medeverdachte [medeverdachte] is, terwijl hij met verdachte in zijn woning was, door verdachte van het GHB-gebruik door [slachtoffer] op de hoogte gesteld.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat GHB een gevaarlijke drug is die bij een overdosis dodelijk kan zijn. Eveneens is algemeen bekend dat langdurig stil liggen in een onverwarmde auto zonder winterkleding of dekens, terwijl het buiten vriest, tot onderkoeling en de dood kan leiden. Verdachten wisten dat dus ook. [slachtoffer] kon niet meer voor zichzelf zorgen; er waren ook geen derden bij hem die de zorg voor [slachtoffer] op zich konden nemen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachten een zorgplicht rustte om zich te bekommeren om de gezondheid en het welzijn van [slachtoffer].
De rechtbank is van oordeel dat verdachten deze zorgplicht hebben geschonden. Zij hebben [slachtoffer], terwijl zij wisten dat hij mogelijk een overdosis GHB had ingenomen, gedurende een periode van enkele uren in de vrieskou in een auto laten liggen terwijl hij diep in slaap was, nergens op reageerde en niet wakker te krijgen was. Weliswaar zijn verdachte en de vrouw van medeverdachte [medeverdachte] meerdere malen bij [slachtoffer] gaan kijken, maar zij hebben nagelaten [slachtoffer] naar een warmere omgeving te verplaatsen, hem te voorzien van dekens en/of medische hulp in te schakelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachten door deze nalatigheid de op hen rustende zorgplicht in zo ernstige mate hebben geschonden dat dit als schuld in de zin van artikel 307 Sr aangemerkt kan worden. Eventuele angst voor vervolging op grond van eigen gebruik van verdovende middelen disculpeert hen niet. Zij hadden [slachtoffer] naar een arts of ziekenhuis kunnen brengen zonder hun identiteit bekend te maken. Ook los daarvan had hun zorgplicht zwaarder moeten wegen dan hun angst voor vervolging.
De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen. Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] naar Leeuwarden gereden om verdovende middelen te halen en zij zijn samen teruggereden naar Dokkum. Verdachten hebben beiden gezien dat [slachtoffer] niet wakker werd en hebben hem in de auto laten liggen. Geen van hen heeft op dat moment ingegrepen. Vervolgens is verdachte met medeverdachte [medeverdachte] in de woning gebleven. Medeverdachte [medeverdachte] wist dat verdachte en [naam 2] steeds bij [slachtoffer] gingen kijken. Nu verdachten kennelijk stilzwijgend en in gezamenlijkheid hebben verzuimd hem naar een warme omgeving te verplaatsen, hem dekens te brengen en/of medische hulp in te schakelen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Op het punt van de causaliteit heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2012 (LJN BT6362). Of causaal verband bestaat tussen het nalaten van verdachte en het overlijden van [slachtoffer], moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of dat overlijden redelijkerwijs als gevolg van het nalaten van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan hen kan worden toegerekend. Toerekening aan hen is redelijk te achten, indien de aan hen verweten gedraging naar haar aard geschikt was om het gevolg -het overlijden van [slachtoffer]- teweeg te brengen of het gevaar daarvoor in relevante mate te vergroten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de deskundigen dr. [deskundige 1] en dr. [deskundige 2] en de verklaringen ter zitting van 2 november 2012 van dr. [deskundige 1] en dr. [naam 3]. Voor de rechtbank staat op basis daarvan voldoende vast dat, nu een anatomische doodsoorzaak niet is aangetroffen, [slachtoffer] is overleden ten gevolge van de inname van GHB en/of onderkoeling, danwel een combinatie van beide factoren.
Voorts staat op grond van hetgeen de deskundigen ter zitting naar voren hebben gebracht, voldoende vast dat medisch ingrijpen nut had gehad. Nu verdachte en medeverdachte [medeverdachte] nagelaten hebben om in een eerder stadium de hulp van medici in te roepen en [slachtoffer] in een koude omgeving hebben laten liggen, komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs kan worden toegerekend aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en dat het causale verband daarmee vaststaat. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode 28 januari 2011 tot en met 29 januari 2011 te Dokkum, gemeente Dongeradeel, tezamen en in vereniging met een ander, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld jegens [slachtoffer], door toen en daar ten aanzien van die [slachtoffer], van wie hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat hij, [slachtoffer], verdovende middelen had gebruikt, na te laten om noodzakelijke en adequate medische hulp voor die [slachtoffer] in te schakelen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader zagen en hoorden dat die [slachtoffer] in de avond van 28 januari 2011
- een normale hoeveelheid GHB had gedronken en
- vervolgens een fles aan zijn mond zette en een slok GHB dronk en
- meerdere malen niet wakker te krijgen was en
- meerdere malen niet aanspreekbaar was en niet reageerde op prikkels,
hij, verdachte, en zijn mededader, die [slachtoffer], terwijl het toen vroor, in een auto hebben laten liggen en hij, verdachte, en zijn mededader pas na geruime tijd, in de nacht van 29 januari 2011, omstreeks 3.00 uur, de hulpdiensten hebben ingeschakeld en die [slachtoffer] naar het ziekenhuis hebben gebracht, door welk nalaten van verdachte en zijn mededader het aan hun schuld te wijten is, dat die [slachtoffer] is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Primair Medeplegen van aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan dood door schuld. Zij zijn grovelijk tekortgeschoten in de zorg voor hun kameraad [slachtoffer], die na gebruik van drugs in een ijskoude auto lag en niet wakker te krijgen was. Doordat zij hebben nagelaten [slachtoffer] te beschermen tegen de kou en medische hulp in te roepen, is [slachtoffer] overleden. Dat [slachtoffer] zelf verdovende middelen had ingenomen, ontslaat verdachten niet van hun zorgplicht. Verdachten hebben aldus inbreuk gemaakt op het hoogste rechtsgoed dat het strafrecht beoogt te beschermen, namelijk het menselijk leven, en zij hebben onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden.
Voor een feit als dit ontbreken landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Verdachte werkt als kok. Hij heeft in het verleden amfetamine gebruikt en eenmaal GHB. Hij zegt daarmee nu gestopt te zijn. Hij rookt nog wel cannabis. Op zijn strafblad staan louter delicten die ouder zijn dan tien jaar en nooit tot oplegging van gevangenisstraf hebben geleid.
Alles overwegend is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de schuld zo zwaarwegend is en het gevolg zo ernstig dat niet met oplegging van een taakstraf kan worden volstaan. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Benadeelde partij
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade ten aanzien van de post "kosten lijkbezorging" ad € 7.397,81 -na aftrek van de verzekeringsuitkering- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2011.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Voor het overige, te weten de telefoonkosten, de kosten voor de medicatie en de kosten voor de mantelzorg, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu voor dit deel van de vordering geen rechtstreeks verband tussen het ten laste van verdachte bewezen verklaarde strafbare feit en de schade bestaat.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot drie maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 7.397,81 (zegge: zevenduizend driehonderd en zevenennegentig euro en eenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2011, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 7.397,81 (zegge: zevenduizend driehonderd en zevenennegentig euro en eenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2011, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 71 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2012.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2011009962, gesloten op 31 mei 2011.
2 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 29 januari 2011, pagina 188 en het proces-verbaal van verhoor van [naam 2], d.d. 29 januari 2011, pagina 172.
3 De processen-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 29 januari 2011, pagina 188 t/m 189 en d.d. 22 februari 2011, pagina 195.
4 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 22 februari 2011, pagina 195.
5 Het proces-verbaal van verhoor van [naam], d.d. 22 februari 2011, pagina 211.
6 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 22 februari 2011, pagina 196 en het proces-verbaal van verhoor van [naam], d.d. 22 februari 2011, pagina 211.
7 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 22 februari 2011, pagina 196.
8 Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting, d.d. 15 juni 2012, pagina 2 en het proces-verbaal van verhoor van [naam], d.d. 22 februari 2011, pagina 212.
9 Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting, d.d. 15 juni 2012, pagina 2.
10 Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting, d.d. 15 juni 2012, pagina 2, het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 29 januari 2011, pagina 189 en het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte], d.d. 29 januari 2011, pagina 181.
11 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 29 januari 2011, pagina 189.
12 Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting, d.d. 15 juni 2012, pagina 2 en het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte], d.d. 29 januari 2011, pagina 181.
13 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 29 januari 2011, pagina 189.
14 Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2], d.d. 29 januari 2011, pagina 175.
15 Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2], d.d. 29 januari 2011, pagina 174 en het aanvullend proces-verbaal, d.d. 28 december 2011, inhoudende de gegevens van het weerstation te Lauwersoog.
16 Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting, d.d. 15 juni 2012, pagina 2.
17 Het proces-verbaal ter terechtzitting, d.d. 15 juni 2012, pagina 2, het proces-verbaal van verhoor van [naam 2], d.d. 29 januari 2011, pagina 174 t/m 175 en het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte], d.d. 23 februari 2011, pagina 185.
18 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte], d.d. 23 februari 2011, pagina 185.
19 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 29 januari 2011, pagina 190 en het proces-verbaal van verhoor van [naam 2], d.d. 29 januari 2011, pagina 176.
20 Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting, d.d. 15 juni 2012, het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 29 januari 2011, pagina 190 en het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte], d.d. 29 januari 2011, pagina 181 en het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 januari 2011, pagina 121.
21 Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 januari 2011, pagina 112 en 114.
22 Een schriftelijk stuk, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: "Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" door dr. [deskundige 1], d.d. 7 maart 2011, pagina 152.
23 Een schriftelijk stuk, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: "Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer]" door dr. [deskundige 2], d.d. 15 april 2011, pagina 159 t/m 167.
24 De verklaringen van de deskundigen dr. [deskundige 1] en dr. [naam 3], afgelegd ter terechtzitting, d.d. 2 november 2012.