vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
zaak-/rolnummer: 118087 / HA ZA 12-51
vonnis van de enkelvoudige kamer d.d. 24 oktober 2012
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. H. Poiesz-de Vries, kantoorhoudende te Sneek,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.R. Derksen, kantoorhoudende te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de akte overlegging producties van de zijde van [eiseres];
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 12 juni 2012;
- de akte uitlating ter zitting gedaan aanvullend verweer en ter zitting overgelegde productie;
- de antwoordakte uitlating ter zitting gedaan aanvullend verweer en ter zitting overgelegde productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [gedaagde] is van 1 september 1958 tot 1 februari 1984 werkzaam geweest bij de (rechtsvoorganger van) de ABN AMRO Bank. Vanaf 1 december 1965 heeft [gedaagde] pensioenrechten opgebouwd. Deze rechten zijn thans ondergebracht bij Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland (verder: de Stichting).
2.2. Partijen zijn op 17 januari 1964 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 28 mei 1984 ontbonden door inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.3. Partijen hebben de ontbonden gemeenschap van goederen verdeeld bij notariële akte, op 25 juli 1984 verleden voor de destijds te [vestigingsplaats] gevestigde notaris mr. [A] (verder: de akte van verdeling). In de akte van verdeling wordt - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"De komparanten, zo voor zich als in gemelde hoedanigheid, verklaarden
dat de komparant [gedaagde] en de lastgeefster [eiseres] voormelde wettelijke algehele gemeenschap van goederen hebben gescheiden en verdeeld naar de toestand op een augustus negentienhonderd drieëntachtig toen de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten;
(…)
Deze scheiding is geschied onder de volgende bepalingen:
(…)
7. Partijen houden pensioenaanspraken van [gedaagde] in onverdeeldheid.
2.4. Sinds 1 april 2006 ontvangt [gedaagde] een pensioenuitkering van de Stichting.
2.5. Bij brief, gedateerd 30 september 2011, heeft de (advocaat van) [eiseres] [gedaagde] verzocht om in onderling overleg (alsnog) over te gaan tot verdeling van de door hem opgebouwde pensioenrechten.
3.1. [eiseres] heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [eiseres] voor de helft rechthebbende is tot de door [gedaagde] tot aan de echtscheiding opgebouwde pensioenrechten;
2. [gedaagde] - voorzover (nog) nodig en mogelijk bij tussenvonnis, eveneens uitvoerbaar bij voorraad - veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis aan [eiseres] te verstrekken een door het pensioenfonds, dan wel een erkende actuaris berekende, deugdelijke waardeopgave per heden, derhalve inclusief de indexeringen, van de aan [eiseres] toekomende helft van de onder 1 genoemde pensioenrechten, alsmede een opgave te doen van het tijdstip waarop de uitkeringen op grond daarvan een aanvang hebben genomen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde], nadat één dag na voormelde betekening is verstreken, nalatig blijft aan het vonnis te voldoen;
3. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen de helft van de waarde per heden, derhalve inclusief de indexeringen, van de onder 1 genoemde pensioenrechten, te vermeerderen met de wettelijke (samengestelde) rente vanaf de echtscheidingsdatum, althans vanaf 17 november 2011, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
4. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen een gebruiksvergoeding als in de dagvaarding onder 13 genoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
5. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres]. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
4.1. Het geschil tussen partijen komt er in de kern op neer dat [eiseres] vordert dat de door [gedaagde] opgebouwde ouderdomspensioenrechten tussen hen worden verdeeld.
- de verjaring
4.2. Als meest verstrekkende verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat de vordering tot verdeling van de pensioenrechten is verjaard op grond van artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). [gedaagde] heeft in dat verband verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 12 mei 2009 (LJN: BJ3742).
[eiseres] stelt daarentegen dat de pensioenrechten simpelweg onverdeeld zijn gebleven. Het staat haar te allen tijde vrij om verdeling daarvan te vorderen omdat een dergelijk recht niet kan verjaren, aldus [eiseres]. Voor zover de rechtbank haar stellingen niet mocht volgen, meent [eiseres] dat haar vordering gebaseerd kan worden op het ontstaan van een natuurlijke verbintenis die [gedaagde] alsnog moet nakomen.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat bij een verdeling één of meer goederen zijn overgeslagen, heeft op grond van artikel 3:179 BW tot gevolg dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd. Anders dan [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk vorderingsrecht aan verjaring onderhevig is. Ingevolge artikel 3:306 BW verjaart deze rechtsvordering door verloop van 20 jaar. Nu de wet, waaronder artikel 73 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek, hieromtrent niet anders bepaalt, geldt in het onderhavige geval dezelfde verjaringstermijn. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat deze verjaringstermijn is aangevangen op de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeslissing in de registers van de burgerlijke stand, te weten 28 mei 1984. Op dat moment werd immers de gemeenschap van goederen ontbonden en kwam deze voor verdeling in aanmerking. Dit betekent dat, voorzover [eiseres] al een vordering op [gedaagde] had terzake van pensioenverrekening, de rechtsvordering van [eiseres] op 29 mei 2004 is verjaard. De inleidende dagvaarding van [eiseres] dateert van 16 februari 2012. Dat [eiseres] naar eigen zeggen pas in 2011 kennis heeft genomen van haar rechten op dit punt, maakt dat - mede gelet op het wettelijke stelsel aangaande verjaring - niet anders. Voorts blijkt uit de stellingen van [eiseres] niet, noch is anderszins gebleken, dat zij de verjaringstermijn op enig moment heeft gestuit. De rechtbank zal de vordering in zoverre dan ook afwijzen.
4.4. Met betrekking tot de stelling van [eiseres] dat sprake is van een natuurlijke verbintenis - waaraan [gedaagde] alsnog uitvoering dient te geven - overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel [eiseres] haar stelling op dit punt pas ingenomen heeft in haar laatste akte, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde] volgende de gelegenheid heeft gehad op deze stelling te reageren; dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de laatste akte van [gedaagde]. De rechtbank overweegt op dit punt dat de vraag, of sprake is van een natuurlijke verbintenis van [gedaagde] ten opzichte van [eiseres], in het midden kan blijven. Een natuurlijke verbintenis wordt juist als zodanig aangemerkt, omdat deze niet rechtens afdwingbaar is.
Een ander element van het karakter van de natuurlijke verbintenis is, dat, indien eenmaal is voldaan aan een natuurlijke verbintenis, deze prestatie niet als onverschuldigd betaald kan worden teruggevorderd. Nu er echter geen sprake van is dat [gedaagde] inmiddels aan [eiseres] heeft betaald, is het al dan niet bestaan van een natuurlijke verbintenis voor de beoordeling van de vorderingen niet relevant.
4.5. Reeds op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de vorderingen van [eiseres] afwijzen. De overige stellingen en verweren behoeven daarmee geen nadere bespreking.
- de proceskosten
4.6. In de omstandigheid dat partijen gehuwd zijn geweest, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, zoals hierna te melden.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Leeuwarden door mr. M. van der Hoeven, lid van de kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 oktober 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.