RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 389192 \ CV EXPL 12-3069
vonnis van de kantonrechter d.d. 7 augustus 2012
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr.drs. G. van der Wende,
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF BOS TERSCHELLING B.V.,
gevestigd te Formerum,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. L.R.C. Bos.
Eisers zullen hierna afzonderlijk "[A]" en "[B]" en gezamenlijk "[A] c.s." worden genoemd. Gedaagde zal hier "Bouwbedrijf Bos" worden genoemd.
Procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De vaststaande feiten
2. In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. [A] en [B] zijn werkzaam geweest bij Bouwbedrijf Bos; [A] in de functie van financieel directeur en [B] in de functie van administratief medewerker. Zij waren zogeheten "uta-werknemers".
2.2. Bij (pro-forma) beschikkingen van 26 oktober 2011 heeft de kantonrechter te Leeuwarden de arbeidsovereenkomsten tussen partijen op verzoek van Bouwbedrijf Bos ontbonden met ingang van 1 december 2011.
2.3. Partijen zijn in het kader van de mondelinge behandeling van de verzoeken, tevens de mondelinge behandeling van een door [B] tegen Bouwbedrijf Bos aanhangig gemaakte kort geding procedure, een vaststellingsovereenkomst aangegaan, waarbij zij hun geschil hebben beëindigd. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer bepaald:
"Partij Bos voldoet uiterlijk voor 1 december 2011 aan partijen [A] en [B] het bedrag van € 110.000,-, en wel door storting van dat bedrag op rekening [nummer] ten name van [A].
(...)
Partijen komen voorts overeen dat door middel van een neutrale ontbindingsbeschikking de beide arbeidsovereenkomsten, partijen voldoende bekend, eindigen met ingang van 1 december 2011. Daarbij gaan partijen uit van arbeidsovereenkomsten in de beide gevallen voor de duur van 40 uur per week. Bouwbedrijf Bos Terschelling B.V. is gehouden tot loonbetaling, zowel vanaf het moment dat zij geheel is gestopt met die loonbetaling als vanaf het moment dat zij mevrouw [B] heeft gesalarieerd naar 20 uur per week. Partijen [A] en [B] zien af van elke vergoeding van niet opgenomen verlofuren. Partijen [A] en [B] hebben aangegeven partij Bos een redelijke termijn te gunnen tot het verrichten van deze loonbetaling.
(…)
Na uitvoering van het bovenstaande verlenen elkaar finale kwijting ter zake van de arbeidsovereenkomsten, de leenovereenkomsten, de aannemingsovereenkomsten en alle overige overeenkomsten, welke dan ook, die tussen partijen zijn gesloten. (…)"
2.4. Op de tussen partijen bestaan hebbende arbeidsovereenkomsten was de CAO Bouwnijverheid (hierna te noemen: de CAO) van toepassing.
In artikel 5b van de CAO is onder meer bepaald:
Artikel 5b: Beëindiging dienstverband uta-werknemers
(…)
6.a. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen, door te betalen, roostervrije dag(en), dienen deze dag, respectievelijk roostervrije dagen, alsnog na overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen.
(…)
In artikel 11b van de CAO is onder meer bepaald:
Artikel 11b: Vierdaagse werkweek voor uta-werknemers van 55 jaar en ouder
1. Een werknemer van 55 jaar en ouder kan de werkgever te verzoeken zijn werkweek aan te passen tot vier dagen (32 uur), met inachtneming van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel. (…)
2. Om per kalenderjaar te komen tot een vierdaagse werkweek gebruikt de werknemer van 55 jaar en ouder de feestdagen, zijn verlofdagen, zijn roostervrije dagen en zijn seniorendagen, met dien verstande dat ten minste vijftien verlofdagen kunnen worden aangewend voor de zomervakantie conform artikel 23b lid 8. De opbouw van roostervrije dagen vind plaats op basis van een volledige werkweek van vijf dagen. (…)
(…)
6. In onderling overleg tussen de werknemer en de werkgever worden de verschillende soorten vrije dagen gelijkelijk over het jaar gespreid en schriftelijk vastgelegd minimaal één maand voorafgaande aan de invoeringsdatum dan wel aan het volgende kalenderjaar. In weken waarin een feestdag valt, geldt deze feestdag als de vrije dag van die week. De genoemde spreiding vindt zo plaats, dat de eventueel resterende vrije dagen verlofdagen zijn als bedoeld in artikel 23b.
(…)
In artikel 19b van de CAO is onder meer bepaald:
Artikel 19b: Roostervrije dagen uta-werknemers
1. Roostervrije dagen zijn dagen waarop niet wordt gewerkt. De werkgever zal aan de werknemer over een roostervrije dag het salaris uitbetalen. De werkgever is over een roostervrije dag verplicht te voldoen aan de bijdrage- en premieverplichtingen als bedoeld in artikel 55, voor zover van toepassing op uta-werknemers.
2. Het aantal roostervrije dagen per jaar bedraagt vijftien. (…)
3. De werkgever stelt de in lid 2 genoemde roostervrije dagen vast overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Het verzoek van de werknemer wordt in elk geval gehonoreerd indien dit twee weken voor aanvang aan de werkgever kenbaar is gemaakt.
4. De waarde van een roostervrije dag is gelijk aan 0,4% van het salaris als bedoeld in artikel 88 sub 21, berekend op jaarbasis.
5. De werknemer heeft het recht om jaarlijks de waarde van maximaal vijf roostervrije dagen in het Tijdspaarfonds als bedoeld in artikel 57b te laten storten. Deze storting geschiedt tijdsevenredig, aan het eind van elke loonbetalingsperiode.
6. Bij dienstverbanden die slechts een deel van de in lid 2 genoemde perioden bestrijken, respectievelijk hebben bestreken, wordt het recht op roostervrije dagen vastgesteld naar rato van de duur van het dienstverband.
7. Indien bij opzegging van het dienstverband blijkt dat de werknemer bij beëindiging van het dienstverband recht zal kunnen doen gelden op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen roostervrije dagen dienen deze dagen alsnog in overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen. (…)
8. Wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid op een vastgestelde roostervrije dag als bedoeld in lid 3, kan de werkgever in goed overleg met de werknemer besluiten dat de werknemer de betreffende roostervrije dag alsnog op een later tijdstip opneemt.
Het standpunt van [A] c.s.
3.1. [A] c.s. vorderen betaling van niet-opgenomen roostervrije uren over de periode van 2006 tot en met 2011. Over deze periode dienen aan [A] in totaal nog 347,01 roostervrije uren tegen een uurloon van € 27,64 bruto te worden uitbetaald, zijnde een totaalbedrag van € 9.591,36 bruto. Aan [B] dienen over genoemde periode nog 318,54 roostervrije uren tegen een uurloon van € 21,58 te worden uitbetaald, zijnde een totaalbedrag van € 6.874,09 bruto. Daarnaast vorderen [A] c.s., ieder voor zich, betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,00, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige loon en de wettelijke rente over al deze bedragen, kosten rechtens.
3.2. Volgens [A] c.s. valt de betaling van niet opgenomen roostervrije uren niet onder de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraak dat [A] c.s. afzien van elke vergoeding van niet opgenomen verlofuren. Roostervrije uren zijn niet te begrijpen onder verlofuren. In de CAO wordt ook een duidelijk onderscheid gemaakt tussen verlofuren en roostervrije uren. De vordering terzake uitbetaling van de roostervrije uren stuit naar de mening van [A] c.s. evenmin af op de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijtingsbepaling. Deze bepaling laat namelijk onverlet dat Bouwbedrijf Bos correct diende af te rekenen tot de einddatum van het dienstverband en daaronder valt de uitbetaling van niet opgenomen roostervrije dagen, aldus [A] c.s. [A] c.s. stellen voorts dat uit de CAO weliswaar volgt dat in geval van opzegging van het dienstverband de werknemer in de gelegenheid moet worden gesteld om vóór het einde van het dienstverband de nog resterende roostervrije dagen op te nemen, maar in casu was zulks onmogelijk. [A] c.s. zijn namelijk van de ene op de andere dag op non-actief gesteld door Bouwbedrijf Bos. Bovendien waren zij op dat moment beiden arbeidsongeschikt. Het zou tegen deze achtergrond ook in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap zijn indien de niet opgenomen roostervrije dagen zouden komen te vervallen, aldus [A] c.s.
Het standpunt van Bouwbedrijf Bos
4.1. Bouwbedrijf Bos voert verweer. De gevorderde betaling van niet opgenomen roostervrije uren stuit in tweeërlei opzicht af op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Enerzijds op de daarin opgenomen bepaling dat [A] c.s. afzien van elke vergoeding van niet opgenomen verlofuren - waaronder ook roostervrije uren vallen - en anderzijds omdat partijen finale kwijting aan elkaar hebben verleend terzake de arbeidsovereenkomsten. Indien [A] c.s. de roostervrije uren hadden willen uitzonderen van de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken, dan hadden zij daarvoor een voorbehoud moeten maken.
4.2. Bouwbedrijf Bos wijst er voorts op, dat [A] c.s. hun vorderingen niet behoorlijk hebben onderbouwd. Van [A] c.s. had verlangd mogen worden dat er een overzicht was opgesteld van de opgenomen en niet opgenomen roostervrije uren over de periode 2006-2011. [A] c.s. kunnen naar de mening van Bouwbedrijf Bos niet volstaan met het overleggen van loonstroken, zonder toelichting daarop, en een algemeen overzicht van nog te betalen roostervrije uren. Daarbij speelt ook mee, dat [A] gedurende het dienstverband zeer creatief omging met het bijhouden van de administratie van de vrije uren. Bovendien volgt uit artikel 5b lid 6 van de CAO dat een overschot aan roostervrije dagen vóór het einde van de arbeidsovereenkomst moet worden opgenomen. Als er al sprake zou zijn van een overschot aan roostervrije dagen voor [A] c.s., dan worden deze dagen bij einde dienstverband geacht genoten te zijn. Dit geldt te meer nu in de CAO noch in de arbeidsovereenkomst een andere regeling met betrekking tot betaling van roostervrije dagen bij einde dienstverband is opgenomen. Ten slotte stelt Bouwbedrijf Bos nog dat, indien er enige betalingsverplichting voor roostervrije uren zou bestaan, dat deze dan maximaal 5 jaar kan teruggaan. De vordering is voor het jaar 2006 dan ook verjaard.
De beoordeling van het geschil
5.1. De kantonrechter zal allereerst ingaan op het door Bouwbedrijf Bos gevoerde verweer dat de door [A] c.s. gestelde aanspraak op betaling van niet opgenomen roostervrije uren afstuit op de tussen partijen aangegane vaststellingsovereenkomst.
5.2. Bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst staat voorop dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet slechts kan worden beantwoord op grond van de taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Het komt immers steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen en dat rekening moet worden gehouden met de voorgeschiedenis van het contract. In praktisch opzicht zal de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context van het contract als geheel, bij de uitleg van groot belang zijn (HR 20 februari 2004, LJN: AO 1427, NJ 2005, 493), met name gelet op de aard van een vaststellingsovereenkomst, waarbij partijen zich ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil binden aan een vaststelling omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt.
5.3. Een redelijke uitleg van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen bepaling: "Partijen [A] en [B] zien af van elke vergoeding van niet opgenomen verlofuren", brengt naar het oordeel van de kantonrechter, bezien in het licht van de CAO, met zich dat onder verlofuren niet de roostervrije uren dienen te worden begrepen. Hiervoor is redengevend dat in de CAO een uitdrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen verlofuren en roostervrije uren.
5.4. Een redelijke uitleg van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen bepaling inzake finale kwijting terzake de arbeidsovereenkomsten, brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat hieronder tevens de niet opgenomen roostervrije uren vallen. Deze bepaling moet aldus worden begrepen dat partijen, na uitvoering van de boven deze bepaling opgenomen afspraken, verklaren niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit hoofde van de arbeidsovereenkomsten. Partijen hebben weliswaar afgesproken dat Bouwbedrijf Bos gehouden is tot loonbetaling tot einde dienstverband, maar hieronder moet naar het oordeel van de kantonrechter slechts de periodieke betaling van loon worden verstaan, vermeerderd met vakantietoeslag, en niet óók de uitbetaling van niet opgenomen roostervrije dagen.
5.5. De vorderingen van [A] c.s. stranden derhalve reeds op voornoemde bepaling inzake finale kwijting.
5.6. Maar ook indien de finale kwijting niet in de weg zou staan aan toewijzing van de vorderingen van [A] c.s. met betrekking tot de betaling van niet opgenomen roostervrije dagen, zijn deze vorderingen niet voor toewijzing vatbaar, in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2009 (JAR 2009, 271), waarin de Hoge Raad zich heeft uitgelaten over het bestaan van een recht op geldelijke vergoeding voor niet genoten ATV-uren (roostervrije uren) bij einde dienstverband.
5.7. Uit genoemd arrest volgt dat ATV-regelingen in het leven zijn geroepen om het verlies van arbeidsplaatsen tegen te gaan en nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen. Een ATV-regeling heeft niet, zoals een vakantie(dagen)regeling, ten doel om de werknemer in verband met de op hem drukkende werklast, betaald verlof te verschaffen. De in de wet opgenomen bepalingen betreffende vakantiedagen zijn dan ook niet op de ATV-regeling van toepassing. Voor het antwoord op de vraag of de werknemer op wie zo'n ATV-regeling van toepassing is, in dit geval dus [A] c.s., aanspraak kunnen maken op een geldelijke vergoeding voor niet opgenomen roostervrije dagen bij einde dienstverband, is daarom in beginsel bepalend wat partijen te dien aanzien zijn overeengekomen, dan wel wat te dien aanzien is bepaald in een op hun arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst.
5.8. Gesteld noch gebleken is dat partijen enige (concrete en specifieke) afspraak hebben gemaakt inzake het betalen van een geldelijke vergoeding voor niet opgenomen roostervrije uren.
5.9. De kantonrechter constateert verder dat de regeling van de roostervrije uren in de CAO aan de werknemer geen vergoeding in geld toekent voor niet genoten roostervrije uren bij einde dienstverband. Dat lijkt ook een bewuste keuze te zijn, indien gekeken wordt naar artikel 5b lid 6 sub a jo. artikel 19b lid 7 van de CAO, waarin is bepaald dat de werknemer, indien blijkt dat hij op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen, door te betalen, roostervrije dag(en), deze dag of dagen alsnog na overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband dienen te worden opgenomen. Ook in geval van arbeidsongeschiktheid tijdens een roostervrije dag wordt geen vergoeding in geld toegekend (zie artikel 19b lid 8 van de CAO), maar is bepaald dat de werkgever in goed overleg met de werknemer kan besluiten dat de werknemer de betreffende roostervrije dag op een later tijdstip alsnog opneemt. Dat in artikel 19b lid 5 van de CAO is bepaald dat de werknemer het recht heeft om jaarlijks de waarde van maximaal vijf roostervrije dagen in het Tijdspaarfonds te storten, is een tijdens het dienstverband bestaande mogelijkheid om de roostervrije dagen op een bepaalde manier te gebruiken, maar brengt geenszins met zich, dat daarin een recht op uitbetaling van niet opgenomen roostervrije dagen bij einde dienstverband besloten ligt.
5.10. Het gevorderde wordt afgewezen.
5.11. [A] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van Bouwbedrijf Bos vastgesteld op een bedrag van € 600,00 (2 punten x tarief € 300,00) aan salaris gemachtigde.
Beslissing
De kantonrechter:
6.1. wijst af het gevorderde;
6.2. veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Bouwbedrijf Bos vastgesteld op
€ 600,00;
6.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.