RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/885437-11
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 augustus 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 23 juli 2012.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen N.A. Heidanus, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2010,
te [plaats], in de gemeente Opsterland, opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten (een behandelruimte in) een sportschool, zich in de directe nabijheid van [slachtoffer 1] met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en/of/daarbij (duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 1]) (een) trekkende beweging(en) aan zijn, verdachtes, penis heeft gemaakt, terwijl daarbij die [slachtoffer 1] haars ondanks tegenwoordig was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 31 december
2010,te [plaats], in de gemeente Opsterland,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten de woning van [slachtoffer 2], zijn, verdachtes, onderbroek naar beneden heeft geduwd en/of/vervolgens zich in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en/of die [slachtoffer 2] aan zijn, verdachtes,
onderbroek laten voelen en/of zich (grotendeels) ontkleed in de slaapkamer van
die [slachtoffer 2] en op korte afstand van die [slachtoffer 2] heeft bevonden, terwijl
daarbij die [slachtoffer 2] (telkens) haars ondanks tegenwoordig was.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij Reclassering Nederland;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van het volgen van een behandeling bij de forensische polikliniek van de GGZ.
Beoordeling van het bewijs
De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor beide tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bij beide tenlastegelegde feiten niet is voldaan aan de bewijsminimumregel en, zo dat wel het geval zou zijn, het bewijs niet overtuigend is, omdat de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters in het geding is.
De rechtbank overweegt dat in artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering een wettelijk bewijsminimum is neergelegd. Dit houdt in dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan vergt een beoordeling van het concrete geval.
Wat betreft feit 1 heeft aangeefster [slachtoffer 1] verklaard dat zij op 11 oktober 2010 in de fitnesszaal van [naam], de sportschool van verdachte, haar fitnessoefeningen deed. Op dat moment was er niemand anders aan het trainen. Alleen verdachte was aanwezig. Toen ze haar benen ging trainen, waarbij zij half moest liggen en half moest zitten, kwam verdachte op een trainingsapparaat direct naast haar zitten en ging hij trekkende bewegingen aan zijn blote piemel maken.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze verklaring overweegt de rechtbank het volgende. Uit haar eigen verklaring en de verklaring van haar begeleidster en mentor [mentor] leidt de rechtbank af dat aangeefster aan epilepsie lijdt en een licht verstandelijke beperking heeft, in verband waarmee zij begeleid zelfstandig woont. De raadsman heeft haar verstandelijke beperking en ziekte opgevoerd als grond voor het in twijfel trekken van de betrouwbaarheid van haar verklaring, zonder daarbij aan te geven waarom dat van invloed zou zijn op de betrouwbaarheid daarvan. De rechtbank volgt hem daarin dan ook niet, temeer nu de rechtbank vaststelt dat de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd in het kader van het informatieve gesprek en de aangifte, concreet, gedetailleerd en consistent zijn. Ook acht de rechtbank relevant dat aangeefster, zoals uit haar verklaring en die van [mentor] blijkt, de kwestie eerst een week later bij [mentor] aan de orde heeft gesteld tijdens een mentorgesprek, nadat [mentor] is gaan doorvragen naar de reden waarom aangeefster de fitnesstraining niet zo leuk vond. Deze gang van zaken past bij de door aangeefster omschreven angst en schaamte die zij voelde om iemand te vertellen wat er was gebeurd, en aangeefster komt hierin, mede gelet op haar verstandelijke beperking, ook authentiek over. De rechtbank acht verder van belang dat [mentor] heeft verklaard dat zij nooit heeft gemerkt dat aangeefster dingen verzint of fantaseert en dat aangeefster, haar kennende, ook hierover niet fantaseert. De raadsman stelt terecht dat niet is gebleken dat [mentor] gedragsdeskundige is. Gelet echter op de jarenlange begeleiding en de ervaringen die [mentor] daarbij met aangeefster heeft opgedaan, hecht de rechtbank wel waarde aan deze verklaring van [mentor], in die zin dat deze verklaring de bewijskracht van de verklaring van aangeefster op het punt van de betrouwbaarheid verder versterkt. Dat uit de verklaring van [mentor] ook naar voren komt dat aangeefster tegen haar heeft gezegd dat zij via via had gehoord dat verdachte een viezerik was, doet, anders dan de raadsman aanvoert, aan het voorgaande niets af. Hieruit kan niet worden afgeleid dat aangeefster de schennispleging heeft verzonnen of zich heeft verbeeld dat dit heeft plaatsgevonden, terwijl er verder ook geen andere aanwijzingen in het dossier zijn dat de verklaring van aangeefster besmet is geraakt door geruchten over verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad een keer met aangeefster alleen op de sportschool is geweest en dat hij nog wel weet dat hij een keer bij haar is gaan zitten en is gaan trainen. Hij heeft verklaard dat hij zich daarvan verder weinig kan herinneren en dat hij niet bewust is van hetgeen daar is gebeurd. In reactie op het voorhouden van de verklaring van aangeefster dat zij had gezien dat hij daarbij aan zijn blote piemel trok, heeft verdachte verklaard dat hij zich daar niets van weet te herinneren.
Niet alleen volgt uit de verklaring van verdachte voldoende dat hij op de plaats en ten tijde van het delict aanwezig was, ook bevestigt verdachte de omstandigheden waaronder het onder 1 tenlastegelegde feit volgens aangeefster zou hebben plaatsgevonden. De afwezigheid van andere sporters en het plaatsnemen van verdachte op een fitnessapparaat op zeer korte afstand van aangeefster, zijn zodanig specifieke omstandigheden die afwijken van de normale gang van zaken, dat de rechtbank op grond daarvan van oordeel is dat de verklaring van verdachte de verklaring van aangeefster voldoende steun geeft. Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit zal het verweer dat niet is voldaan aan de bewijsminimumregel dan ook worden verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Wat betreft feit 2 heeft aangeefster [slachtoffer 2], in het dossier ook mevrouw [slachtoffer 2]) genoemd, verklaard dat verdachte haar van augustus 2010 tot half december 2010 twee keer per week thuis massages gaf. Aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens één van de massages zag dat verdachte zijn broek had losgedaan en hem hoorde zeggen dat hij zo'n mooie Björn Borg onderbroek aan had en dat zij maar moest voelen hoe zacht die onderbroek was. Nadat zij even aan de boord voelde, hoorde ze hem zeggen dat ze hier moest voelen, waarbij ze zag dat hij met zijn hand in zijn kruis zat. Zij zag dat hij zijn onderbroek daarbij naar beneden duwde, waarna zij duidelijk de eerste 4 of 5 centimeter van zijn piemel zag. Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte een week later, na de massage, opeens bloot, althans slechts gekleed in een onderbroek, voor haar stond.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze verklaring constateert de rechtbank enerzijds dat geen bewijsmateriaal voorhanden is dat de bewijskracht van deze verklaring op het punt van de betrouwbaarheid versterkt. Anderzijds ziet de rechtbank in de door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat aangeefster in die tijd morfine gebruikte, geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de destijds 77-jarige aangeefster te twijfelen. Verdachte heeft aangeefster in zijn verklaring weliswaar omschreven als een verwarde vrouw, maar aanwijzingen dat haar verklaring is beïnvloed door (de effecten van) morfinegebruik ontbreken in het dossier. De door haar afgelegde verklaring bij de politie is duidelijk en helder en verbalisanten hebben bij het verhoor van verdachte ook expliciet aan verdachte voorgelegd dat aangeefster op hen een heel capabele indruk maakte. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn stelling dat er voor verbalisanten aanleiding bestond nader onderzoek te doen naar de gevolgen van (mogelijke) morfinegebruik op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Overigens had verdachte de betrouwbaarheid van de aangifte op dit punt desgewenst in een eerder stadium van het onderzoek aan de orde kunnen stellen en kunnen toetsen. Hij heeft echter nagelaten van de hem daartoe ter beschikking staande mogelijkheden gebruik te maken.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster tot half december 2010 in haar woning twee keer per week massages gaf. Hierbij is volgens hem nooit iets onzedelijks gebeurd. Hij heeft verder verklaard dat hij Björn Borg onderbroeken draagt, 'maar wie niet', en dat het absoluut niet waar is dat hij aangeefster een deel van zijn piemel heeft laten zien of dat hij bloot voor haar bed heeft gestaan.
Uit de verklaring van verdachte volgt voldoende dat hij op de plaats en ten tijde van het delict aanwezig was. Alle door aangeefster omschreven omstandigheden die direct in verband staan met de schennispleging, worden echter stellig door verdachte ontkend. Opvallend in dit geheel is evenwel dat aangeefster specifiek heeft benoemd dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij zo'n mooie zachte Björn Borg onderbroek droeg en dat verdachte heeft erkend dat hij onderbroeken van dit merk draagt. Het moge zo zijn, zoals door de raadsman is aangevoerd, dat veel mensen onderbroeken van dit merk dragen. Dit neemt echter niet weg dat de omstandigheid dat verdachte blijkens zijn verklaring ook daadwerkelijk in het bezit is van zulke onderbroeken, de verklaring van aangeefster op dit punt ondersteunt. Nu het willen laten voelen aan die 'mooie Björn Borg onderbroek' een belangrijk onderdeel en specifiek detail is van (de aanloop tot) de schennispleging, is de rechtbank, mede gelet op hetgeen hiervoor over het onder 2 tenlastegelegde is overwogen, van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende wordt ondersteund door de verklaring van verdachte. Het verweer dat niet is voldaan aan het wettelijke bewijsminimum gaat wat betreft het onder 2 tenlastegelegde dus evenmin op.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit derhalve eveneens wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de hierna te noemen bewijsmiddelen1 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De verklaring van verdachte2, inhoudende:
V: We spreken over mevrouw [slachtoffer 1], ze woont in [woonplaats].
A: Die ken ik.
V: Citaat: Terwijl daarmee bezig was, zag ik dat [verdachte] naast mij kwam zitten. Ik zag dat hij ging zitten op een trainingsapparaat naast mij. Ik zag dat hij eerst een handdoek neerlegde en dat hij daar op ging zitten. Toen ik dat zag, dacht ik dat [verdachte] zelf zou gaan trainen. Dat doet hij wel vaker.
A: Ik train wel eens vaker, vooral als het rustig is. Ik weet wel dat ik inderdaad een keer met haar alleen op de sportschool was.
V: Ze gaat straks verklaren over strafbare feiten.
A: Ik weet nog wel dat ik een keer bij haar ben gaan zitten en ben gaan trainen. Daar weet ik me verder weinig van te herinneren.
V: En wat is daar gebeurd.
A: Zou ik niet weten, ben me er niet bewust van.
V: Citaat: Ik zag echter dat [verdachte] met zichzelf bezig ging. Ik bedoel daarmee dat ik zag dat [verdachte] trekkende bewegingen aan zijn piemel ging maken. Ik zag gewoon zijn blote piemel en ik zag dat hij met zijn hand aan zijn piemel trok. Ik weet niet precies wat [verdachte] op dat moment droeg. Volgens mij was dat een korte broek. Ik weet ook niet precies meer of hij die broek naar beneden had gedaan of dat hij zijn piemel door de broekspijp naar buiten had gehaald.
A: Daar weet ik mij niets van te herinneren.
A: Bij mevrouw [slachtoffer 2] gaf ik thuis de behandeling. Ze kreeg oefentherapie en massage. Ze had een hernia met uitstraling naar de benen. Dan vroeg ze eerst om massage voorafgaand aan een hernia operatie.
V: Wanneer had ze die operatie?
A: Van 3 op 4 augustus. Ik ben haar nadien gaan behandelen.
V: Hoe ging de behandeling?
A: Goed. Ik behandelde haar in de kamer en maakte dan een nieuwe afspraak, kreeg een chocolaatje en ging weer naar huis
V: Waar in haar woning verrichtte u de massage?
A: In haar slaapkamer, er was niet een andere ruimte.
V: Hoe vaak kwam u bij haar?
A: Twee keer in de week.
V: Komt u nu nog bij haar?
A: Nee.
V: Wanneer is dat gestopt?
A: Halverwege december geloof ik.
V: Citaat: Toen hij zijn overhemd uitdeed, zag ik dat hij daarbij ook zijn broek had losgedaan. Ik hoorde dat hij hierop tegen mij zei dat hij een mooie Björn Borg onderbroek droeg. Hij wees mij daarbij naar zijn onderbroek. Ik hoorde dat hij zei dat zijn onderbroek van zo'n fijne zachte stof was gemaakt. Ik zei hierop dat het wel gewoon katoen zou zijn en wilde niet naar zijn onderbroek kijken. Ik vond zijn gedrag vreemd.
A: Wie draagt er geen Björn Borg onderbroeken
V: U niet?
A: Ja, ik wel.
2. De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], inhoudende:
Op 11 oktober 2010 ging ik 's middags weer naar de sportschool [naam] in [plaats]. Ik zag dat er verder niemand in de sportschool aanwezig was. Ik zag dat [verdachte] er wel was. Ik zag dat [verdachte] ging zitten op een trainingsapparaat naast mij. Ik zag dat hij eerst een handdoek neerlegde en dat hij daar op ging zitten. Ik zag dat [verdachte] met zichzelf bezig ging. Ik bedoel daarmee dat ik zag dat [verdachte] trekkende bewegingen aan zijn piemel ging maken. Ik zag gewoon zijn blote piemel en ik zag dat hij met zijn hand aan zijn piemel trok. Ik weet niet precies wat [verdachte] op dat moment droeg. Volgens mij was dat een korte broek. Ik weet ook niet precies meer of hij die broek naar beneden had gedaan of dat hij zijn piemel door de broekspijp naar buiten had gehaald. Toen ik dat zag, schrok ik. Ik werd ook bang. Ik heb niets gezegd. Ik zag dat [verdachte] gewoon daarmee doorging. [verdachte] zat op afstand van nog geen meter naast mij. Ik ben opgestaan en naar een ander apparaat gelopen. Ik zag dat [verdachte] gewoon bleef zitten en doorging met het trekken aan zijn blote piemel. Terwijl ik op dat andere apparaat zat bleef [verdachte] eerst nog doorgaan. Op dat apparaat heb ik 15 keer een oefening gedaan, waarna ik weer naar een ander apparaat ben gelopen waarop ik nog 8 keer een oefening heb gedaan. Terwijl ik met dit apparaat bezig was, zag ik dat [verdachte] stopte met het trekken aan zijn piemel. Ik zag dat hij opstond en de zaal uitliep.
3. De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2], inhoudende:
In augustus van het jaar 2010 ben ik geopereerd aan een hernia. Sinds een week na de herniaoperatie kwam [verdachte] doorgaans twee maal per week bij mij aan huis in [plaats] om mij te masseren. Hij kwam meestal op maandag en donderdag. Bij een van deze massages, ik weet niet meer precies wanneer dat was, gebeurde het volgende. Hij begon die keer met de massage. Al snel hoorde ik dat hij zei dat hij het warm kreeg. Daar had hij wel vaker last van. Ik zag dat hij zijn overhemd losknoopte en uitdeed. Ik zag dat hij nog wel een T-shirt onder zijn overhemd droeg. Toen hij zijn overhemd uitdeed, zag ik dat hij daarbij ook zijn broek had losgedaan. Ik hoorde dat hij hierop tegen mij zei dat hij een mooie Björn Borg onderbroek droeg. Hij wees mij daarbij naar zijn onderbroek. Ik hoorde dat hij zei dat zijn onderbroek van zo'n fijne zachte stof was gemaakt. Ik zei hierop dat het wel gewoon katoen zou zijn en wilde niet naar zijn onderbroek kijken. Ik vond zijn gedrag vreemd. Ik hoorde vervolgens dat hij bleef aandringen dat ik maar moest voelen hoe zacht de stof van zijn onderbroek was. Uiteindelijk heb ik even aan de boord van zijn onderbroek gevoeld. Waarom ik dit deed weet ik niet eens. Ik wilde er van af zijn of zo denk ik. Toen ik aan de boord van zijn onderbroek had gevoeld, hoorde ik dat [verdachte] zei: 'Je moet hier voelen.' Of woorden met een dergelijke strekking. Ik zag dat hij hierbij met zijn hand in zijn kruis zat. Ik zag dat hij hierbij zijn onderbroek iets naar beneden duwde. Ik zag vervolgens heel duidelijk dat zijn geslachtsdeel boven de rand van zijn onderbroek uit kwam. Ik kon heel duidelijk de eerste 4 of 5 centimeter van zijn piemel zien. Volgens mij had hij heel duidelijk de bedoeling om zijn piemel aan mij te laten zien.
Ongeveer een week daarna, volgens mij was het in de maand november, was [verdachte] weer hier bij mij thuis om mij te masseren. Toen de massage was afgelopen zat ik op de rand van het bed om mijn bovenbroek weer aan te doen. Ik moest altijd bij de massages mijn bovenbroek uit doen. Dat vond ik wel logisch omdat hij mij vooral aan de achterkant van mijn bovenbenen masseerde. Ik draaide me om, om mijn broek te pakken. Ik zag toen dat [verdachte] helemaal bloot voor mijn bed stond. Volgens mij had hij al zijn kleren uit. Ik weet echter niet zeker of hij zijn onderbroek ook uit had. Ik heb me heel snel omgedraaid en ik heb tegen hem gezegd: 'Potverdorie, doe je kleren aan.' Ik hoorde dat hij toen tegen mij zei dat hij zo heet en opgewonden was. Ik heb verder niet gereageerd en heb de slaapkamer verlaten.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 oktober 2010, te [plaats], in de gemeente Opsterland, opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in een sportschool, zich in de directe nabijheid van [slachtoffer 1] met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en daarbij duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 1] trekkende bewegingen aan zijn, verdachtes, penis heeft gemaakt, terwijl daarbij die [slachtoffer 1] haars ondanks tegenwoordig was;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 31 december 2010, te [plaats], in de gemeente Opsterland, opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten de woning van [slachtoffer 2], zijn, verdachtes, onderbroek naar beneden heeft geduwd en zich in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en die [slachtoffer 2] aan zijn, verdachtes, onderbroek heeft laten voelen en zich (grotendeels) ontkleed in de slaapkamer van die [slachtoffer 2] en op korte afstand van die [slachtoffer 2] heeft bevonden, terwijl daarbij die [slachtoffer 2] telkens haars ondanks tegenwoordig was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats terwijl een ander daar haars ondanks tegenwoordig is.
2. Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats terwijl een ander daar haars ondanks tegenwoordig is, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid. Hij heeft zichzelf afgetrokken in het bijzijn van een vrouw met een licht verstandelijke beperking, die in de sportschool van verdachte fitnessoefeningen deed. Verder heeft verdachte aan een 77-jarige vrouw, aan wie hij twee keer in de week in haar woning massagebehandelingen gaf, een deel van zijn piemel laten zien en een week later zijn (bijna) blote lichaam getoond.
Het behoeft geen betoog dat het erg hinderlijk is en zelfs beangstigend kan zijn om tijdens een training in de sportschool of een massagebehandeling in de eigen woning geconfronteerd te worden met een mannelijk geslachtsdeel, laat staan met het aftrekken daarvan. Verdachte heeft met deze gevoelens van zijn slachtoffers geen enkele rekening gehouden en hij heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele behoefte. De rechtbank rekent dit verdachte temeer zwaar aan, nu hij dit gedrag heeft vertoond tijdens de uitoefening van zijn beroep als fitnessbegeleider/fysiotherapeut, waarbij hij ook nog eens kwetsbare slachtoffers heeft uitgezocht.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een zedendelict. Wel blijkt uit zijn eigen verklaring dat hij in het verleden in aanraking is gekomen met politie in verband met een melding van schennis van de eerbaarheid, hetgeen hij destijds heeft erkend. Naar aanleiding daarvan heeft verdachte vrijwillig een behandeling ondergaan. Nu verdachte wederom de fout is ingegaan, kan geconstateerd worden dat die behandeling niet het gewenste effect heeft gehad.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde werkstraf op zijn plaats. Teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten, acht de rechtbank het, evenals de reclassering en de officier van justitie, verder aangewezen dat verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met daaraan verbonden verplicht reclasseringstoezicht, een meldingsgebod en een behandelverplichting.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 239 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 60 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na de uitspraak op een dinsdag of donderdag tussen 15:00 uur en 16:00 uur meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden;
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek GGZ Friesland op de tijden en plaatsen als door of namens die Forensische Polikliniek GGZ Friesland aan te geven, zolang de Forensische Polikliniek GGZ Friesland dit noodzakelijk acht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. T. Kortlang-de Vries, rechters, bijgestaan door M. Heerschop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 augustus 2012.
Mr. Kortlang-de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.