Beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de camper op 13 juni 2011 is geparkeerd in de berm van de [weg] te [plaats] althans met een of meerdere wielen (gedeeltelijk) in die berm is geplaatst. De camper heeft op die plek gestaan totdat eiser hem terug reed naar de afgesproken stallingsplaats op de toegangsdam. De rechtbank stelt dat moment vast op 15 juni 2011. Aangezien de berm tot de weg behoort en de [weg] een openbare weg is, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat de schorsing is geëindigd, zodra de camper in de berm van de weg werd geparkeerd. De omstandigheid dat het verplaatsen en parkeren van de camper buiten medeweten van eiser en dus zonder zijn toestemming is gebeurd, leidt niet tot een ander oordeel: uit het systeem van Wet op de motorrijtuigenbelasting (Wet MRB) als houderschapsbelasting volgt dat de beëindiging van de schorsing aan eiser wordt toegerekend. De stelling van eiser dat het desbetreffende deel van de [weg] ten tijde van de controle was aangewezen als evenemententerrein, mist niet alleen feitelijke grondslag, omdat de aanwijzing was beperkt tot Tweede Pinksterdag, maar vindt bovendien geen steun in het recht: een zodanige aanwijzing ontneemt aan de weg niet het openbare karakter, maar brengt (slechts) beperkingen in het gebruik en de toegankelijkheid van die weg met zich mee.
3.2 Uit het bovenstaande volgt dat verweerder terecht is overgegaan tot het naheffen van motorrijtuigenbelasting. Verweerder heeft bij de vaststelling van de naheffing naar het oordeel van de rechtbank de ter zake geldende wettelijke bepalingen toegepast, inhoudende dat wordt nageheven over een tijdvak van vier kwartalen dat eindigt met het tijdvak waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd (zie artikel 35, leden 1 en 2, van de Wet MRB).
3.3 Eiser heeft aangegeven het onredelijk te vinden dat hij voor het gedurende enkele dagen parkeren van de camper over een heel jaar motorrijtuigenbelasting moet betalen. Uit het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat eiser zich desnoods zou kunnen verenigen met naheffing van motorrijtuigenbelasting voor de duur dat de camper in de berm van de [weg] heeft gestaan: drie dagen. Verweerder houdt onverkort vast aan een tijdvak van vier kwartalen.
3.4 In zijn uitspraak van 3 februari 2012, LJN: BV9820, op welke uitspraak partijen door de rechtbank ter zitting zijn gewezen, heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch onder meer overwogen:
Het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM en het Protocol) brengt mee dat iedere maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast, vergezeld moet gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die maatregel (vergelijk EHRM 24 november 2005, no. 49429/99, Capital Bank AD tegen Bulgarije, paragraaf 134). Een maatregel die niet voldoet aan de redelijke mogelijkheid dat daartegen effectief kan worden geageerd, geldt als 'unlawful'. Daarbij is niet van belang of er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het - legitieme - doel dat daarmee in het algemene belang wordt nagestreefd, in die zin dat er een redelijke verhouding ('fair balance') bestaat tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten (EHRM 25 maart 1999, Iatridis tegen Griekenland, no. 31107/96, paragraaf 58). (Vergelijk voorts de arresten van de Hoge Raad van 10 juli 2009, nr. 08/01578, LJN: BG4156 en van 26 november 2010, 08/02324, LJN: BL1943.) Na geconstateerd te hebben dat de Wet MRB bij het schenden van de schorsingsvoorwaarden geen tegenbewijs toelaat dat gedurende een kortere periode gebruik van de weg is gemaakt dan de wettelijke termijn van vier kwartalen, oordeelt het hof dat het ontbreken van iedere vorm van effectief verweer tegen een onrechtmatige aantasting van het recht op ongestoord genot van eigendom voor een geval als het onderhavige niet kan worden aanvaard en een inbreuk vormt op artikel 1 van het Protocol. De rechtbank sluit zich voor de beoordeling van het aan haar voorgelegde beroep aan bij de overwegingen en het oordeel van het hof.
3.5 De rechtbank heeft vastgesteld dat met de camper in het tijdvak van naheffing gedurende drie dagen gebruik van de weg is gemaakt (zie 3.1). Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden als een betwisting van het door verweerder (impliciet) gestelde gebruik gedurende een periode van vier kwartalen. Verweerder heeft gebruik van de weg gedurende een periode langer dan de vastgestelde drie dagen niet aannemelijk gemaakt.
3.6 Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de na te heffen motorrijtuigenbelasting moet worden vastgesteld op 3/360 x € 2.182 = € 18 (afgerond).
3.7 In het kader van de beoordeling van de boete overweegt de rechtbank dat uit de vastgestelde feiten volgt dat eiser geen verwijt kan worden gemaakt voor het handelen in strijd met de schorsingvoorwaarden en het niet betaald zijn van de belasting. Hij draagt geen schuld aan het gebruik van de weg met de camper. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzuimboete moet vervallen.
3.8 Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren.